N°. 273 122® Jaargang. 1879; Woensdag 19 November. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentïen: 20 Oent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Dame en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jowes. Middelburg 18 November. 188L Benoemingen en besluiten. Onderwijs* Kerknieuws. jfryfTiiïrtf MIDDËLBURGSCHE COURANT. '•Mi? Z. K. H. de prins van Oranje heeft by de uit gevers P. Engels en Zoon, te Leiden, eene bro chure het licht doen zien, getiteldNadere toe lichting van mijnen brief van den 17#n September 1879. In dat geschrift wordt in zeer scherpe, ten deele schimpende uitdrukkingen het woord gericht, niet alleen tot de heeren jhr. Mock en Van Assen, die in het Haagsche Dagblad beschouwingen ge leverd hebben over 's prinsen brief van 17 Sep tember, maar ook tot een ongenoemd persoon, aangeduid als „verslaggever van de (oude) Rot- terdamsche Courant." Naar onze zienswijze heeft de prins hierbij de zelf beheersching uit het oog verloren welke ieder, hij zij vorstelijk persoon of gewoon fatsoenlijk man, in acht behoort te nemen wanneer hij in het openbaar het woord of de pen voert. Alleen 's prinsen voortdurend geschokte ziels- en lichaams toestand, het gevolg der zware rampen welke hem getroffen hebben, kan hierbij voor hem, die bovendien niet aan 't voeren van polemiek gewoon is, als reden van verschooning gelden. Deze beschouwing heeft ons doen aarzelen alvorens van het geschrift melding te maken. De overweging echter dat het binnen weinige dagen in ieders handen zal zijn en dan een onder werp van algemeene gedachtewisseling uitmaken, dat de pers, door haar stilzwijgen, wel onvermeld maar niet ongeschied kan maken, beeft ons doen besluiten den verderen hoofdinhoud van 's prinsen geschrift hier te laten volgen. Wij twjjfelen niet of veel ervan zal met hartelijke belangstelling en sympathie door onze lezers ontvangen worden. De prins verklaart persoonlijk en uitsluitend de geheele verantwoordelijkheid te dragen voor zijn brief van 17 September. Niemand heeft hem daarbij geraden of ter zjjde gestaan. „Toen ik, schrijft hij, mij voor mijne schrijftafel nederzette, wist ik wat ik wilde en ben ook te weten gekomen hetgeen ik wilde, namelijk heb ik de voldoening gesmaakt dat mijne droefheid in hare uiting, afwezigheid bij plechtigheden, door de meerderheid mijner landgenooten zal worden geëerbiedigd De diepte der wond, mij dezen zomer geslagen, kan door mij nog niet gepeild worden Men vergete niet dat het nog zoo kort geleden is, dat ik voor het sterfbed mijns innig geliefden broeders stond en men wil mij nu reeds dwingen, wellicht nog wel met een glimlach op het gelaat, in het openbaar te verschijnen. Ik weet zeer goed dat vorsten openbare personen zijn, maar men moet niet over het hoofd zien dat deze openbare personen menschen zijn, die ook hunne gemoedsaandoeningen hebben in even groote mate als hunne landgenooten. „Nimmer zal ik een kunstmatig wezen zijn, zooals wellicht een tooneelspeler, die 's morgens zijne moeder heeft verloren, maar toch dienzeifden avond nog met een glimlach op het gelaat op de planken moet verschijnen. Wanneer men wenscht, dat mijne krachten in het vervullen der zware t aak, die het aan de Voorzienigheid behaagd heeft, door het overlijden mijns broeders, op mijne schouders te leggen, niet te kort schieten, dan gnnne men mij de rust en de kalmte die ik zoo van noode heb. „Behaal eene overwinning op u zeiven, overman uwe droefheid, hoor ik mij toevoegen. „Mijn antwoord daarop kan hoogst eenvoudig luiden. „Stel u in mijne plaats en gij zult terstond berouw hebben over het uitspreken dezer hard vochtige woorden, en hegrijpen dat ik nu reeds mijne onthouding bij de opening der staten-gene- raal in het jaar 1880 heb aangekondigd. Dit laatste is geene overdrijving, maar de waarheid, Waaraan ik zoude te kort doen, wanneer ik een Woord of lettergreep van mijn vorig opstel terug nam. „Indien het geluk hier op aarde bestaat, zoo is het niet voor mij weggelegd. Bemoedigend is de gedachte dat er een hooger beginsel tot grondslag der maatschappelijke samenleving be„ hoort te worden aangenomén, en dit isplichtgevoel en plichtsbetrachting. Dit gevoel is mij door mijne onvergetelijke moeder ingeprent. Het zal dan ook steeds het richtsnoer zijn, hetwelk mij de kracht zal schenken om, gesterkt door het op zenden van gebeden tot Hem, die 's menschen tekortkomingen kent, en de innigste roerselen van 's menschen hart doorgrondt, 's levens last te torschen. Iedermaal dat ik mij naar Delft begeef om mijne dooden te bezoeken, bid ik de Voorzie nigheid mij den moed te geven, om mijn eenzaam levenspad tot het einde toe te blijven bewandelen. „Het bewustzijn dat ik alleen sta op deze wereld, heeft mij de hofstad een levend graf doen noemen. Hoe zwaar het ook moge vallen te 's Hage terug te keeren, hoe groot het gevoel van verlatenheid en eenzaamheid aldaar ook moge zijn, zoo trekt mijn hart mij daarheen; want ik ben er omgeven van voorwerpen, welke mij aan mijne moeder en mijnen broeder herinneren. De uitiDg mijner droefheid moge wijken, mijne wonden, mij door de geleden verliezen geslagen, mogen eenigermate heelen, maar ik zal steeds met mijne dooden blijven voortleven. „Men heeft mij verweten dat ik de beginselen, die het Vaderland op staatkundig gebied voor staat, deelde. Ik heb mij tot dit nieuwsblad gewend, omdat ik nimmer in zijne afleveringen een woord ten nadeele van de leden van het regeerend stamhuis heb gelezen. Ook werd door hen, die dit blad besturen, op den dag van het overlijden mijner dierbare moeder eene buitenge wone aflevering uitgegeven, waarin in warme bewoordingen hulde werd gebracht aan hare edele eigenschappen van hoofd en part. Indien ik ditmaal niet wederom tot het Vaderland het ver zoek richtte om mij voor dit opstel eene plaats in te ruimen, zoo wilde ik niet onbescheiden zijn en geen misbruik maken van eene eens verleende gastvrijheid. Zonder mij in het gewoel der staatkundige partijen te begeven, maak ik van deze gelegenheid gebruik om te verklaren dat ik hoop, dat nimmer de beginselen der grondwet van 184-8 zullen verloren gaan en dat ik het daarin voorkomende hoofdstuk over het onderwijs beschouw als een der hoeksteenen van ons staats gebouw. „Ook zoude op het gebied dat ik nu betreden heb, de leuze „behoud door vooruitgang" wellicht eenigen ingang kunnen vinden." „Men heeft, zegt de prins op eene andere plaats,in sommige nieuwsbladen beweerd, dat ik naar de zijde der meer vrijzinnigen in Nederland overhelde. In een aangrenzend land heeft een grondwettig koning zeer opmerkelijke woorden gesproken. Hij zeide namelijk, dat een grondwet tig vorst „de vriend van allen" zijn moet. „Indien ik deze voortreffelijke woorden op mijnen meer bescheiden werkkring van toepassing mag verklaren, zoo is het mijne meening, dat het staan buiten en boven alle staatkundige partijen nimmer de beteekenis kan hebben, dat men op staatkundig gebied geene overtuiging heeft. „Vriend van allen" moet volgens mijn oordeel in dien zin opgevat worden, dat men eerbied koestert voor de inzichten van alle partijen maar mag nimmer ontaarden in een „allemansvriend", of een daar mede gelijkstaand karakterloos wezen, wiens over tuiging mededraait naar de zijde, waaruit op het oogenblik de staatkundige wind waait. Het staan boven de partijen moet alleen indiervoege be schouwd worden, dat men zijne beginselen niet openlijk uitspreekt." De prins wederlegt voorts de bewering als zou hij zich party dig getoond hebben, door den minister Kappeyne en diens aftredende ambtge- nooten een déjeuner aan te bieden. Hg heeft, overeenkomstig het gebruik, zoowel de aftredende als de nieuwe ministers bg zich in een bgzonder gehoor ontvangen en aan zijn disch genoodigd. Voorts geeft de prins te kennen dat hg op verdere geschriften of beschuldigingen niet zal antwoorden. Hen, die den door hem aangeslagen scherpen toon af kernen, herinnert hg aan het spreekwoord „ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is." Ook moeten zij, wien dit gezang te schel in de ooren geklonken heeft, niet vergeten, dat „daaraan een klaroengeschal was voorafgegaan, dat 's prinsen gehoorvliezen op eene harde proef had gesteld." Wie aanmerking gemaakt hebben op zijne wijze van onderteekenen, deelt hij mede dat hij alle bescheiden (ook het nu verschenen vlugschrift) onderteekent met „toegenegen Alexander, prins der Nederlanden." Omtrent zijn overleden „broeder schrijft de prins nog het volgende: „Het is voor den onpartijdigen geschiedschrijver weggelegd een levensbericht over mgnen broeder op te stellen. Moge ik dit oogenblik nog beleven Vóórdat dit oogenblik zal zijn aangebroken, zal ik iedereen, die van zijn leven eene korte schets, wenscht te leveren, een getuigschrift van onbe kwaamheid uitreiken. Mijn broeder is bij zijn leven in het algemeen niet begrepen, belasterd en verguisd geworden. Aan eene soortgelgke bejegening wenschte ik mg niet bloot te stellen, en van daar dan ook een der beweegredenen, die mij deden besluiten het stilzwijgen te verbreken en voor mgne landgenooten in mijn' brief van den 17en September een en ander op te teekenen. „Ik weèt zeer goed dat onjuiste beschuldigingen niemand op den duur derenmaar tevens is het mij bekend, dat de laster een vergiftig wapen is, waarvan slechts eene lichte aanraking iemand doodelijk kan treffen. Door mijn eerste opstel hoop ik dit wapen afgewend te hebben." „Een Nederlander" heeft zich geroepen gevoeld om aan de Pall Mall Gazette eens onomwonden te zeggen wat hy denkt van de plannen, door een paar inzenders in dat blad opgeworpen om eene noordoostelgke Europeesche alliantie tot stand te brengen, waarin België en Nederland, samen verbonden, in Engeland hunnen steun zouden zoeken tegen Duitschland en Frankrijk. Hij schrijft uit Amsterdam: „Wij hebben hier met groote verbazing de arti kelen gelezen van „Van Tromp" en Looker on", die in de P. M. G. zijn verschenen. Willen die schrijvers inderdaad beweren, dat, zoo wg met België een verdrag sloten met het doel om onze onafkankelgkheid te verdedigen tegen een plan van Duitschland of Frankrijk om ons en onze koloniën te annexeeren, Engeland ons zou kunnen beschermen Meenen zij te beweren, dat Engeland dan onze koloniën zou verdedigen, opdat deze niet in handen zouden vallen van onze onderstelde vganden Wg zgn voorzeker niet dwaas genoeg om iets van dien aard te gelooven. Een verdrag tusschen Nederland en België zou ten gevolge hebben, dat al onze pogingen om ons staande te houden tegen Duitschland of Frankrijk niets zouden baten. Engeland zou een groot misbaar maken en na heel wat diplomatieke vertoogen trachten Java en de andere koloniën in zgn eigen bezit te krggen, als de andere mogendheden niet bij machte of niet gezind zouden zijn dat te verhinderen, en Engeland zou zich in het minst niet bekommeren om het verlies van onze onaf hankelijkheid. De Transvaal was in zekeren zin Nederlandsch grondgebied; de Kaapkolonie en Ceylon zijn ons nimmer teruggegeven, en zonder Engelsch oorlogsmaterieel zouden de Atjehers zich reeds sedert lang aan ons gezag hebben onderworpen. Laat men ons vrij vadsig en traag noemenmaar ik hoop dat onze regeering nim mer zal doen, wat uwe correspondenten opwerpen, en ik heb voor het oogenblik meer vertrouwen in de goede bedoelingen van Duitschland en Frankrijk dan in de onbaatzuchtigheid van Engeland." De minister van binnenlandsche zaken verklaart in zijn memorie van antwoord op het verslag over hoofst. V der staatsbegrooting dat hij nog altijd overtuigd is van de wenschelijkheid om de jaar wedden van de ambtenaren ter griffie van Zeeland te verhoogen. De vraag is intusschen of in som mige andere provinciën niet evenzeer aan ver hooging van de jaarwedden behoefte bestaat. Daaromtrent zijn nog overwegingen aanhangig, die by de indiening van de' volgende begrooting misschien tot rijpheid zullen zijn gekomen. Een wetsontwerp tot gemeentelijke indeeling van de Wester-Schelde heeft het departement van binnenlandsche zaken verlaten. Voor een indeeling van de Ooster-Schelde is door gedeputeerde staten van Zeeland een ontwerp samengesteld, waarom trent het gevoelen der gemeentebesturen wordt ingewonnen. Het heeft Z. K. H. prins Alexander der Neder landen, prins van Oranje, behaagd een paar prachtige vazen te doen toekomen als prijs in de loterij van vrouwelgke handwerken en andere voorwerpen alhier. De minister van binnenlandsche zaken verklaart in zijne memorie van antwoord dat hg met de voorbereiding der uitvoering van de nieuwe schoolwet geleidelgk voort wenscht te gaan. Den datum der invoering stelt hij thans op 1 Januari Bij het Pruisische huis van afgevaardigden is een wetsontwerp ingediend, waarbij voorgesteld wordt aan de Roordbrabantsch-Duitsche Spoorweg maatschappij haar waarborgsom van f 126,900, die vervallen verklaard was omdat de maat- schappy in gebreke was gebleven ter bepaalder igd aan haar verplichtingen te voldoen, terug te geven, omdat de tekortkomingen der maatschap pij voor een groot deel toe te schrijven zgn aan omstandigheden, van haar wil onaf hankelijk. Een deel der som, f 54 000, zal echter worden inge houden als waarborg voor 't geval de maatschappg genoodzaakt is een aansluitingsstation te Gest te bouwen. Staat van brieven, geadresseerd aan onbekenden, verzonden door het postkantoor Middelburg, ge durende de le helft van October 1879: Tunnas Vassa, BrouwershavenL. van Leeuwen, Nieuwe- diepD. Arjes, Ossdoor het hulpkantoor Oost- Souburg: S. Herter, Schorerpolder. Ten tweeden male bericht de Antwerpsche Précurseurdat de naasting door den Belgischen staat van de Ign AntwerpenRotterdam tot stand is gekomen, en dat het hiertoe strekkende wetsontwerp binnen kort aan de kamer zal worden ingediend. Het Antwerpsche blad voegt er nog bij, dat de naasting van al de lijnen van den Grand Central Beige een onderwerp van ernstige studie uitmaakt aan het ministerie van openbare werken. Door 't gemeentebestuur van Hoedekenskerke worden pogingen aangewend tot wgzigingvande regeling van den stoomboot dienst op de Wester- Schelde, in dien zin dat de boot weder 's Maan dags, dus 3 maal per week, aldaar zal aanleggen. (G. CU) middelbaak onderwijs. Benoemd tot leeraar aan de R. H. B. S. te Sappemeer, met machtiging om te gelijk het ambt van leeraar aan de gemeen telijke H. B. S. te Winschoten te bekleeden,G. A. J. Franke. registratie en domeinen. Benoemd tot ont£ vanger der registratie voor de gerechtelgke en administratieve akten en der domeinen teRotterdam, S. J. Hosang, thans ontvanger der registratie en domeinen te Tilburg, legeb. In zijn rang overgeplaatst bij het leger in N. I. de 2e luitenant P. J. Brandenburg, van het wapen der inf. hier te lande, die bij kon. besl. voor den tijd van vgf jaren werd gedetacheerd bij het leger in N. I. Benoemd bij het wapen der artillerietot kapt. le kl., de le luit. S. A. Bisschop, van het wapen, gedetacheerd bij het N. I. legerbij den staf van het wapen, tot kap., de le luit. D. Van der Linden, magazijnm. der art. 2e kl. te Hellevoet- sluis; bij de Ie afd. vest.-art., tot le luit., de 2e luit., J. M. van Veldhuizen, van het korps bij de He afd. vest.-art., tot kap. 2e kl., de le luit., A. H. van Breda, van het korpstot le luit., de 2e luit. A. N. J. Fabius, mede van het korpsbij de VlIIe afd. vest.-art. tot le luit., de 2e luit. H. J. Rijfkogel, van de Vile afd. vest.-art. bij het reg. rgd. art., tot majoor, de kap. jhr. W. F. G. A. von Pestel, van het le regement veld-art. flonncmairc, 15 November. De gemeente raad heeft heden tot hoofdonderwijzer aan de openbare lagere school alhier benoemd den heer Van Loo, hulponderwijzer te Groningen. ïlontenisse16 Nov. Heden nam de predikant G. L. Krol, die gedurende zes jaren alhier verbleef, met eene warme toespraak afscheid van zijne gemeente. Zooals zijne geheele evangelie prediking steeds vrede eg liefde had geademd,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1