N°. 253.
122* Jaargang.
27 October,
Hoofdagenten voer het Buitenland; de Compagnie générale de piblicité étrangère <J. L!, Daubb en Ck'tê Parijs en Frankfort, direeteuren Ei.™.™ jaWT
Dit' blad verschijnt dagelijks,1
met nitzöndering van Zon- en Feestdagen?
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommera zijn verkrijgbaar a 5
Ad verten tiens 20 Gent per regel?
Geboorte, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7. regels 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Oroote létters worden, berekend naar plaatsruimte.
Middelburg 25 October.
De rechtspleging bij de zeemacht.
Benoemingen en besluiten.
I 1 u - 11 fl. .T ''Li ti. ."V j 'f /r j t. t 'T*
r
i ii-
I v r - j j A /-.
l./.iy/ .f -.it .0 i't3 a.ï 'r-Si -1 i r! 7
De tweede kamer heeft, wij erkenden
het reeds v<5or een paar dagen, een goed
werk verricht, door de aanneming der vier
wetsontwerpen tot gedeeltelijke herziening der
crimineele wetboeken en der reglementen van
krijgstucht voor de land- en zeemacht. Be
halve dat de lijfstraffen worden afgeschaft, zijn tal
van vraagstukken, welke sedert meer dan eene
halve eeuw de scherpzinnigheid op de proef
stelden van alle rechtskundigen die zich met
dit deel onzer strafwetgeving bezig hielden,
thans opgelost of althans nit den weg geruimd.
Zonder overdrijving mocht de minister van
justitie van dezé hervorming getuigen„Gege
ven het probleem om door het kleinst aantal
artikelen, op de meest eenvoudige wijze, het
grootst aantal belangrijke verbeteringen te
brengen in ons militair strafstelsel, dan hebben
wij in deze wetsontwerpen eene oplossing, die
voor dit beperkte doel bevredigend, men kan
zeggen verrassend is".
Er is echter een „maar" bij. Bevredigend
kan de oplossing slechts dan genoemd worden,
indien de bereiking van het „beperkte doel"
onze wetgevende macht den duren plicht niet
uit het oog doet verliezen om onze krijgs- en
zeelieden te verlossen van eene strafrechtspie*
ging, welke door hare gebrekkigheid, door
haar gemis van de noodige waarborgen voor
rechtszekerheid, billijkheid en menschelijkheid,
niet minder een schandvlek voor onze natie is
dan tot dusverre de menschonteerende militaire
straffen waren.
De minister van justitie heeft de noodzake
lijkheid van dit groote werk erkend toen hij
de stellige belofte aflegde, dat „weinige maan
den" na het tot stand komen van het burger
lijke strafwetboek, de militaire wetboeken zoo
vei- gebracht zullen zijn, dat zij tot afdoening
zullen kunnen komen.
Maar helaas, men kan het ons niet ten
kwade duiden wanneer wij ten opzichte van
ministerieele toezeggingen twijfelaars zijn ge
worden. Tegenover den minister Modder
man, wiens warmte en welsprekendheid bij de
verdediging der vier militaire strafwetsontwer-
pen in hem den toekómstigen hervormer van
ons burgerlijk strafrecht met vertrouwen deden
begroeten, komt het eau bénite ministerielle,
waarmede onze zuidelijke buren ministerieele be
loften vaak plegen aan te duiden, ons niet in de
gedachten. Maar een zetel aan onze ministers
tafel is zoo wankelend, dat het vooruitzicht
van iets dat gebeuren moet na de voltooiing van
een werk als het burgerlijk strafwetboek, ons,
xfiet den besten wil, niet dan nevelachtig kan
voorkomen.
Wij verheugen ons dus over de tot stand
gebrachte partieele herziening van ons mili
tair strafrecht, doch wij doen het met
heving. En onze ongerustheid neemt toe, wan
neer wjj moeten opmerken dat ten opzichte
van een deel van het werk, dat nog gedaan
moet worden, ten opzichte der rechtspleging
bij de zeemacht, bij een rechtsgeleerde als de
heer Godefroi en een minister als de hoog
leeraar Modderman eene voorstelling van den
feitelyken toestand bestaat, welke wij, op grond
Van ontwijfelbare gegevens, als onvolledig, zoo
niet als onjuist moeten kenschetsen.
Sprekende over de militaire strafrechtsple
ging roerde de heer Godefroi de vraag aan
of zij, die in de krijgsraden zitting hebben,
ook „voldoende kennis bezitten van de wetten
die zij moeten toepassen," Hij deed het met
al de oratorische voorzorgen, die noodig zijn
Om binnen de grenzen te blijven van wat men
gewoon is „parlementair" te noemen, hetgeen
gewoonlijk daarop neerkomt dat men zorg
draagt ietö, dat onaangenaam moet klinken,
niet te zeggen maar te insinueeren. „Ik ver
zoek, zeide hjj, de ministers van oorlog
en van marine wel nlijne verzekering te willen
aannemen, dat het verre van mij is te beweren
dat de rechtspraak der krijgsraden onrecht
vaardig zou zijn." En nog eens, alvorens tot
een positief feit te komen, het voorbehoud:
„het kan zijn dat mijne onbekendheid met
marinezaken mij beweringen doet voeren die
onjuist zijn en in dat geval zal het mij aan
genaam zijn door den minister van marine
terecht gewezen te worden." En tot slot
weder„Men leide uit mijn ongunstig oordeel
over de organisatie der zeekrijgsraden al
wederom niet af dat daarom de rechtspraak
dier raden onrechtvaardig moet zijn. Ik neem
aan dat zij billijk en rechtvaardig recht doen,
maar eene organisatie moet zelve niet de
oorzaak kunnen zijn van hare onrechtvaardige en
onrechtmatige werking en dat is hier het geval."
Waartoe dienden al deze voorzorgen? Een
voudig om te kennen te geven dat de officieren
der land- en zeemacht, door eenige lessen die
zij in hunne jeugd op de academie en het
instituut ontvangen van onderwijzers, die zelve
niet behoorlijk onderwezen zijn, onmogelijk
eene kennis kunnen opdoen van wetsarti
kelen niet alleen, maar van rechtsbeginselen,
welke eenigszins voldoende voor hun toekom
stige roeping als militaire rechters kan geacht
worden. Eenvoudig om te zeggen, dat de
officieren van administratie, die, sinds eenige
jaren pas, als scheepsklerk van een ander
officier van administratie gedurende een jaar
onderricht ontvangen in de kennis van wetten
en reglementen, onmogelijk zoodanig begrip
van militair en burgerlijk strafrecht kunnen
opdoen als noodig is om vele jaren later het
openbaar ministerie waar te nemen in zee
krijgsraden, waar alle rechtskundig element
in ontbreekt en waar de beschuldigde, zonder
verdediging en met gesloten deuren, overgele
verd is aan de willekeur en de onzekerheid
eener duistere en verwarde wetgeving.
De heer Godefroi had het juiste besef van
den toestand de officieren, leden van zee
krijgsraden,— wij bepalen ons thans tot deze,
en de officieren van administratie die als
auditeurs-militair fungeeren, zijn, uit gebrek
aan voldoende opleiding, onkundig en kunnen
dus niet anders dan blootgesteld zijn aan al
kansen van het begaan van onwillekeurige
onrechtvaardigheid, welke onkunde in een rechter
met zich sleept. Maar hij dorst het, uit vrees van
„onparlementair" te worden en ook uit schroom
valligheid om zich te ver te wagen op een
terrein, dat zelfs hem, den kundigen rechts
geleerde, vreemd was, niet goed te zeggen.
Daardoor opende hij aan de ministers, die hem
antwoordden, de gelegenheid om met eenige
algemeenheden zich van de zaak af te maken.
Eerst kwam de minister van justitie, met
de betuiging:
«Erkennende de groote gebreken der wetgeving, is het
voor de regeering een aangename plicht te constateereu
dat onze militaire rechters zich beijveren om die gebreken
in de praktijk zoo weinig mogelijk te doen gevoelen.
«Voor zoo ver ik het kan nagaan, kan de jurisprudentie
van het hoog militair gerechtshof gerust de vergelijking
doorstaan met die van den koogen raad. De vonnissen
van de zeekrijgsraden binnengaats gewezen, behoeven even
goed als de vonnissen van de krijgsraden te land de
approbatie van het hoog militair gerechtshof en als men
vergelijkt het cijfer der geapprobeerde en der niet-geap-
proheerde vonnissen van de krijgsraden, dan vindt men
geen noemenswaardig verschil ten nadeele van de zee
krijgsraden,
"Wat eindelijk hen betreft, die bij de marine de taak
van aanklager vervullen, zij zijn zeker niet alle even
bekwaam, maar er zijn toch stellig goede onder. Ik wil
wel erkennen dat ik een deel der kennis, die ik heb van
het strafrecht voor het krijgsvolk te water, verschuldigd
ben aan twee officieren van administratie."
;Lj u lire ui i\C\ .1:0 t\ U-
Op defl heel: Módderman volgde de minister
van marine:-
""♦De adelborsten ontvangen in de kennis van de militaire
Wetboeken en van de rechtspleging ter zee ónderwijs van
een officier van administratie. De scheepsklerken blijven
hij hun in dienst treden een jaar aan boord insgelijks
onder leiding van een officier van administratie en komen
daarna op een oorlogschip, waar zij als secretaris van den
zeekrijgsraad de verdere praktijk opdoen.
"Mijn ambtgenoot van justitie heeft reeds gesproken
over de rechtsgeleerde kennis onzer officieren van adminis
tratie in hun betrekking als fiscaal. Ik voeg erbij dat
scheepsklerken, voor zij lot officieren van administratie
bevorderd worden, een examen moeten afleggen voor eene
commissie, waarin de advocaat-fiseaal van het hoog mili
tair gerechtshof zitting heeft als voorzitter en dat de
hoogleeraar Pols, onlangs als advocaat-fiscaal afgetreden,
wel zoo goed is geweest nog onlangs een dergelijk examen
te presideeren en mij toen verklaarde dat- de vonnissen
van de zeekrijgsraden, binnengaats gewezen, volkomen den
toets kunnen doorstaan wanneer zij vergeleken worden
met die van de krijgsraden te lande, waarbij de auditeur
militair het ambt van openbaar ministerie waarneemt.'
Welnu, wij zijn doordrongen van den
plicht der bescheidenheid, die op ons rust tegen
over de verklaring der twee ministers; maar
wij zijn in 't bezit van gegevens, welke ons
veroorloven met kennis
gegevens,
van zaken
over het
onderwerp, waarvan sprake is, te oordeelen.
Op grond daarvan durven wij te zeggen, dat
al deze schoone getuigenissen het wezen der
zaak niet rakendat zij niets zijn dan wat eau
bénite ministérielle over het geheel gesprenkeld,
om de bijzonderheden uit het oog te doen
verliezen. Wij durven beweren dat er bij
onze zeekrijgsraden, door de onkunde en de
ongeschiktheid der rechters, gruwelen ge
beuren dat zij in hun personeel geen voldoende
waarborgen opleveren voor billijkheid, onpar-
tij digheid, of onafhankelijkheid en dat, wanneer
er van hun rechtspraak getuigd wordt dat
deze de vergelijking met die van rechtsge
leerde lichamen kan doorstaan, dit getuigenis
alleen berusten kan op onvolledigheid dei-
vergelijking.
Wij zullen natuurlijk deze bewering door
feiten en redeneering moeten staven. Voor 't
oogenblik maken wij er slechts opmerkzaam
op dat de heide ministers, was het toeval
of opzet toen zij eene vergelijking maakten
tusschen de vonnissen van krijgsraden te land
en ter zee, uitdrukkelijk er bijvoegden dat zij
de vonnissen van krijgsraden op het oog hadden
binnengaats gewezen. Daar nu ieder
weet dat het grootste deel van het personeel
onzer marine zich altijd buitengaats bevindt
en telkens jaren achtereen in de koloniën
doorbrengt, dat dus verreweg het talrijkste
gedeelte der justiciabelen van zeekrijgsraden
onderworpen is aan eene rechtspraak, welke
buiten de approbatie van het hoog militair
gerechtshof omgaat, blijkt uit deze opmer
king alleen reeds de onvolledigheid der ver
gelijking, welke tot een gunstig oordeel over
de rechtspraak der zeekrijgsraden voeren
moest.
Z. K. H. de kroonprins is, naar Reuter uit
Parijs seint, gisterenmorgen aldaar uit Zwitser
land aangekomen.
Volgens de Fransche bladen zoti de prins te
Parijs den groothertog en de groothertogin van
Saxen-Weimar ontmoeten, die van Biarritz komen.
(Fad.)
Veere, 24 October. Door den gemeenteraad
alhier is in zijne zitting van heden besloten tot
het voortgaan met het slechten van den aarden
vestingwal. Dewijl daardoor eene groote opper
vlakte uitstekenden grond en ook gedurende
dezen zorgwekkenden winter voor vele handen
arbeid zal verkregen worden, is het te hopen,
dat de prijzen van verkoop of verpachting tegen
de te maken onkosten ruimschoots zullen opwegen.
Vllgsingen, 25 Oct.
heeft de heer Callenféls d
Naar wij vernemen
n brief, waarin hij
lid
- I 53
van den
cc. t
raad
.verdocht, terug
ontslag als
gehomen.
Gedurende de week van 16 October tot en met
22 Oct. zijn te Vlissingen aangekomen met de
stoomschepen van de maatschappij Zeeland 452
en vertrokken vandaar naar Engeland 524
passagiers.
De St. Ct. bevat de akte van oprichting der
naamlooze vennootschap van koophandel ge
naamd Stoombootmaatschappij de Wester-Schelde.
Zij zal gevestigd zijn te Middelburg en zal
domicilie hebben ten kantore van haren directeur.
In eene gisteren te Rotterdam gehouden ver
gadering van aandeelhouders der Indische Gas
maatschappij is aan commissarissen dier onder
neming van verschillende kanten ongezouten de
waarheid gezegd over de verregaand nonchalante
wijze waarop zij hun commissariaat waargenomen
hebben, waardoor zij de schurkerijen van Pincofls
moge'ijk hebben gemaakt. Men vroeg of zij nu
ook bereid waren hun genoten aandeelen in de
winst terug te geven, niet tot dekking van het
tekort, want daartoe zou dat betrekkelijk ge
ringe bedrag toch slechts weinig baten, maar om
voldoening te geven aan het algemeen zedelijk
heidsgevoel.
Commissarissen antwoordden niet of slechts
zeer flauw. Tot hun verontschuldiging voerden
zij het oude argument aan: ieder had even
groot vertrouwen in Pincoffs gesteld, de aandeel
houders zelve hadden hem en zijn zoon by elke
gelegenheid verheerlijktwaarom zouden zij hem
dan gewantrouwd hebben Waarom zonden zij
vergaderingen gehouden hebben, als zij meenden
dat er niets té beraadslagen viel Op de vraag
naar teruggave van hun aandeel in de winst werd
niet geantwoord. Zij hadden echter eenparig
besloten hun ontslag te nemen, doch werkzaam
te blijven tot de nieuw benoemden opgetreden
zouden zijn.
De vergadering werd verdaagd tot eene tweede
over vier weken, daar het aantal aanwezige aan
deelhouders niet groot genoeg was om tot de
voorgestelde wijziging der statuten over te gaan.
Naar ons van vertrouwbare zijde wordt mede
gedeeld, moet het meermalen hebben plaats gehad
dat de lichten te Hoedekenskerke niet in orde
zijn bevonden. De lichtwachter aldaar is - volgens
diezelfde bron alsnu uit zijne betrekking ont
slagen.
Ieder, die eenigszins met de scheepvaart bekend
is en weet hoe lastig en moeilijk de Wester-
Schelde te bevaren is, zal begrijpen hoe noodza
kelijk het is dat de lichtwachters de meeste zorg
aan het goed branden hunner lichten bestedenen
dat de strengste controle worde uitgeoefend
op de nauwkeurige naleving hunner plichten.
Veel, onnoemelijk veel hangt daarvan af, dus
hebben de lichtwachters eene zware verantwoor
delijkheid op zich; doch nu is het ook niet
meer dan billijk en rechtvaardig dat zij flink
betaald worden, zoo dat hun inkomen minstens
opweegt tegen de eischen, die men hun stelt. En
dit laatste is helaas geenszins het geval.
Eene flinke traktementsverhooging is dan ook
zeer gewenscht en noodig. (Goesghe Ct.)
De Indische Gids voor November 1879 (uitgave
J. H. de Bussy te Amsterdam) bevat: Be moder
ne richting op het gebied van militair onderwijs
door kapitein P. R. Goudschaal; De reorganisatie
der kadastrale statistiek op Javadoor P. H. van
der Kemp Iets over de Ind. begrooting voor 1880,
door C. E. van Resteren; Nogrnaals de Mmahas-
sa-guaestie, door C. Bosscher; De Zilver-guaestie,
door L. v. W. v. Vliet; overzichten, varia,
correspondentie, mengelwerk enz.
ridderorden. Bevorderd tot commandeur in
de orde van den Nederlandschen Leeuw dr. F. C.
Donders, hoogleeraar aan de rijks universiteit
te Utrecht, en tot ridder in gemelde orde benoemd
de geheimraad Rudolf Virchow, hoogleeraar in de
medische faculteit te Berlijn.
belastingen. Na afgelegd examen, benoemd
tot surnumerair by de administratie der dir. bel