N°. 236.
122* Jaargang.
1879:
Dinsdag
7 October,
Dit blad verschijnt dagelijks?
met uitzondering van Zon- en Feestdagen?
Prijs per 3/m. franco 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentiem 20 Oent per regel?
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte?
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de puhlicité étrangère 6. L. Daubs en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg 6 October.
Parlementaire Critiek.
Wat laat, maar nog niet te laat naar wij
meenen, daar er in den tusschentijd niets be
langrijks is voorgevallen, vinden wij gelegenheid
om terug te komen op enkele hoofdpunten van
het debat, in de tweede kamer over het adres
van antwoord op de troonrede. Tot die hoofd
punten rekenen wij niet de gedachtenwisseling
over de handels-politiek, welke den minister
van financiën gelegenheid gaf tot eene uiteen
zetting der beginselen van vrijen handel, zeker
door niemand met meer warmte te verdedigen
dan door Simon Vissering, maar welke in ons
parlement in 't geheel geen principieele, en
slechts eene opportunistische bestrijding van
niet veel beteekenis vindt. Evenmin bekoort
daartoe het debat over de wordingsgeschiedenis
van het tegenwoordige ministerie, welke wij
liefst, als voor allen die daarin betrokken zijn
bijna even onbevredigend, zouden laten rusten,
doch die niettemin bij de aanstaande begroo-
tings-discnssiën dreigt te herleven. Wat ons
het meest van belang voorkomt, dewijl het
strekt tot afbakening en verkenning van het
politieke strijdperk, is de opheldering door den
heer Van Houten uitgelokt omtrent den stand
van kroon en regeering tegenover het vraag
stuk van grondwetsherziening, en het debat
over de onderwijs-paragraaf. In heide hoofd
punten valt tweeërlei te onderscheiden: de
stelling der regeering en die der partijen. Tot
het onderwijs-vraagstuk bepalen wij ons in de
eerste plaats.
De stelling van het ministerie ten opzichte
van de wet op het lager onderwijs is thans
zuiver. Er bestaat geen reden om den minister
Six te wantrouwen nu hij nogmaals gezegd heeft
„zich met den meesten ernst (te zullen) beij
veren om de invoering der wet zoo spoedig
mogelijk te doen plaats hebben." Men kan
ook niet nalaten den minister gelijk te geven,
als hij verklaart dat het hem onmogelijk is
een bepaalden tijd voor de invoering te beloven,
dewijl die gedeeltelijk afhankelijk is van
factoren, die buiten de macht van den minister
staan, zooals o. a. het rapport van de nog altijd
zittende, maar nog niet gesproken hebbende
commissie, belast met het voorbereiden der
uitvoering van art. 4 der wet. (Het ontwer
pen namelijk van den algemeenen maatregel van
inwendig bestuur, waarbij de hygiënische voor
schriften, voor de openbare zoowel als voor de
bijzondere scholen, zullen worden vastgesteld.)
En, voegde de minister erbij, zoodra ik hier
een datum van invoering noem, zal die als
vaste termijn beschouwd worden, zullen vele
gemeentebesturen daarop rekenen en daarnaar
hun begrooting inrichten. Voor den minister
inderdaad eene overwegende reden om te
zwijgen.
Uit deze herinnering aan hetgeen nog
voor de uitvoering der schoolwet gedaan moet
worden, blijkt weder hoezeer het te betreuren
is dat dit werk niet is toevertrouwd gebleven
aan de handen van den ontwerper der wet.
Wie toch zou beter in staat zijn geweest den
samenhang tusschen den geest en de uitvoering
der wet-Kappeijne in het oog te houden en tot
werkelijkheid te brengen, dan de heer Kap
peijne zelf Wij zeggen dit niet als eene doel-
looze herinnering aan wat te bejammeren, doch
niet te herstellen is maar als eene opwekking
aan allen, die willen dat de wet eene verbe
tering en eene nieuwe kracht worde voor ons
volksonderwijs, om te waken en toe te zien
dat zij door het ministerie SixVan Lijnden
paar haren geest en strekking wordt uitge
voerd. Ook niet met een gevoel /an wan
trouwen; wij gelooven gaarne daj de ministers
met de beste bedoelingen ten opzichte van het
openbaar onderwijs bezield zijn, en zelfs, indien
wij alles zeggen mogen wat wij denken, lijkt
het ons niet onmogelijk dat de vrienden
van het hijzonder onderwijs in den wijsgeerigen,
veelzijdigen geest van den heer Kappeijne
misschien nog meer waarborg voor het ontzien
hunner belangen gevonden zouden hebben, dan
in de administratieve talenten en de nauwge
zetheid van wien ook. Maar daarom gelooven
wij, dat waakzaamheid en toezicht van de zijde
der kamer, der pers en der vrienden van het
volksonderwijs nog zoo dringend noodig zijn,
dewijl het niet mogelijk is dat iemand, wie
ook, geroepen tot uitvoering eener regeling,
dat doen kan met hetzelfde doorzicht, met
dezeltde zorg voor het logisch ineensluiten der
verschillende onderdeelen, als hij die de rege
ling ontworpen, harden strijd erover gevoerd
heeft en eindelijk, als toppunt van een jaren
lang streven, onder tegenwerking entusschen-
voorvallen van allerlei aard, haar tot stand
zou brengen.
Ook wat men den finaneieelen kant der zaak
noemen kan, is thans opgeklaard en hier hebben
wij vooral den heer Van Eek te danken voor
zijn eenvoudig en helder betoog, dat alle
nevelen, waarin men dit punt trachtte te hullen,
heeft verscheurd. Het gebeurt meer, dat er
over eene zaak, die op zichzelve eenvoudig
is, zooveel van alle kanten gepraat en nage
praat wordt, dat er bergen van schijnbare
moeilijkheden ontstaan en zelfs zij, die inden
aanvang de quaestie goed inzagen, het spoor
hijster dreigen te raken. Een enkel woord van
kalmte en gezond verstand is dan echter dik
wijls voldoende om de quaestie weder in het
ware licht te doen zien. Zoo is het ook ge
gaan met de beschouwing der uitgaven, welke
de nieuwe schoolwet aan de schatkist zal op
leggen. Waar zult gij het geld van daan
halen? werd door de tegenstanders der wet
in koor gevraagd en langzamerhand begon de
meening, dat men bij het tekort, dat tusschen
onze staatsuitgaven en inkomsten tijdelijk be
staat, althans wachten moest tot het evenwicht
hersteld was, zich baan te breken zelfs bij
hen die niet tot de principieele tegenstanders
der wet behoorden. De heer Van Eek nu
bracht de zaak op eens weder op haar ware
standpunt door deze eenvoudige redeneering:
»Het geld dat opgebracht wordt door de belastingen,
wordt opgebracht om te voldoen aan. al de verschillende
behoeften. Daaronder zijn het onderwijs, de krijgsmacht,
de rechterlijke macht en alle uitgaven gelijkelijk begrepen.
Met welk recht zegt men nuer is voor de onderwijswet
geen geld in de schatkist P Het geld del' schatkist is be
stemd voor alles wat gedaan moet worden en het onder
wijs behoort te worden verbeterd, want dat staat in de
wet, aangenomen door de wetgeving en bekrachtigd doer
den koning. Dat bezwaar mag dus niet meer gehoord
worden."
Daartegen valt niets in te brengen. Wij
voegen erbij, dat i n d i e n het noodig mocht
zijn tot bezuinigingen over te gaan op hetgeen
thans tot de gewone behoeften van den staats
dienst gerekend wordt, wij nog liever zouden
zien bezuinigen, tijdelijk des noods,
op andere takken, als krijgswezen, zeemacht,
diplomatie, enkele openbare werken, dan op
het volksonderwijs, waarvoor de nieuwe school
wet volstrekt geen nieuwe eischen schept,
maar alleen de sinds jaren bestaande, tot groot
nadeel onzer volksontwikkeling gestrekt heb
bende, dringende behoeften vaststelt.
Het financieel betoog van den heer Van Eek
werd door niemand bestreden en door den
minister van binnenlandsche zaken bevestigd,
die de belofte aflegde van met zijne voorstellen
tot uitvoering der wet te zullen komen zoodra
hij gereed zou zijn, en dan aan de wetgevende
macht de middelen te vragen om daarin te
voorzien, zonder af te wachten tot zijn ambt
genoot voor financien speciaal voor dat doel
een spaarpotje gereed gemaakt zou hebben.
Wanneer de regeering op deze wijze haar
standpunt ten opzichte der schoolwet zuiver
gesteld en hare bedoelingen ondubbelzinnig
verkondigd heeft, dan moet erkend worden dat
haar dit van den anderen kant, door de be
strijding die zjj ondervond, niet bijzonder
moeilijk gemaakt werd. Reeds bij deze eerste
discussie is het weder uitgekomen dat de
antirevolutionaire partij, hoeveel beweging zij
ook in den lande make en met welk een zelf
vertrouwen zij zich in hare pers doe hooren,
zoodra het erop aankomt te formuleeren wat
zij wil en hare bedoelingen in duidelijke, op
wetgevend gebied bruikbare termen uit te
spreken, verlegen staat. Wat stelde de heer
Elout voor Hij wilde de onderwijsparagraaf
in het adres van antwoord aldus doen luiden
„Wij koesteren het vertrouwen, dat de her
ziene wet op het lager onderwijs zoo spoedig
zal worden uitgevoerd, als de daartoe nog
noodige voorbereiding, ook tot toekenning der
rechten van een aanzienlijk deel der natie, zal
toelaten."
Al dadelijk verklaarde een principieel tegen
stander der schoolwet, de heer Yan der Hoeven,
dat hij het voorstel taalkundig niet begreep.
Als er van geen drukfout sprake was en in
plaats van «toekenning, erkenning, of voor
rechten vanrechten aan gelezen moest
worden, wat beteekende dan de volzin Maar
de heer Moens stelde, zonder aan den vorm
te blijven hangen, de bedoeling van het voor
stel, „om eene aangenomen en door den koning
bekrachtigde wet als non avenu te doen be
schouwen" in het volle licht.
«Men mag vragen, zeide hij, als de heer Elout
zoo met een enkel woord zegt: onze rechten, dat zijn
rechten geërfd van onze vaderen, dat is de vreeze Gods
die alles doordringt en heheerseht, of daarmede nn
juist genoeg is geformuleerd wat dan de minister van
binnenlandsche zaken, onderstel hij wilde voldoen aan de
eischen van den geachten spreker, zon hebben te verrichten
om dit werkelijkheid te doen worden. De regeering zou,
indien wij eene dergelijke vraag in ons adres opnamen,
worden gebracht op zulk een inconstitutioneelen weg, dat
het mij bijna ondenkbaar voorkomt dat de heer Elout zoo
iets heeft kunnen voorstellen. Ik zou kunnen begrjjpen
dat hij gezegd had: laat ons de herziene wet aan eene
nieuwe herziening onderwerpen, en dan zouden wij de
zaken, die wij kort geleden hebben besproken en die door
de kamer zijn uitgemaakt, weder aan de vuurproef van
het debat onderwerpen. Dat zou zin hebben, maar in
éen adem te zeggen: voer de wet in zoo als zij daar ligt,
maar let daarbij op de toekenning van rechten van een
groot gedeelte der natie, wier belangen door die wet
benadeeld zijn, dat dunkt mij is eene onmogelijkheid."
Wederlegd werd dit betoog door niemand.
Wel werd door de heeren Sehimmelpen-
ninck en Lohman allerlei te berde gebracht,
dat op het onderwijs-vraagstuk in 't algemeen
betrekking had en andermaal aantoonde, wat
ieder wist, dat men aan die zijde eene andere
wet verlangen zou. Maar tot het verdedigen
van de termen, waarin de eminente woord
voerder der partij, de eerbiedwaardige, achtens
waardige bewonderenswaardige en met
welke andere kransen van vereering men nog
van alle kanten zijne grijze kruin bestrooid moge
hebben, heer Elout de bedoeling der partij
bij deze gelegenheid uitgesproken had, daartoe
leende zich niemand. Alleen de heer Teding
deed eene wanhopige poging om het amendement
tot art. 4 der schoolwet en tot de examina in ver
band te brengen. Er stemden, behalve de
elf anti-revolntionairen, van de katholieke partij
slechts vier leden voor en van de conservatieve
tegenstanders der schoolwet niemand. Wij
deden reeds vroeger opmerken dat twee anti
revolutionaire leden, de heeren De Jonge en
Van der Hoop, die in dé eerste dagen van het
debat aanwezig waren, hij dezen voor hun
partij gewicht igen veldslag zich hadden laten
verontschuldigen. Of er hij hen wellicht andere
redenen bestonden dan de aangevoerde oorzaak
Van ongesteldheid, om zich aan deze stemming
te onttrekken, blijft tot het gebied der gissin
gen behooren. Zeker is het echter dat het
parlementair en wetgevend beleid der anti
revolutionairen bij deze gelegenheid een nieuwe
nederlaag te boekstaven had.
Het was echter de eenige niet, die zij leden.
Staat van brieven, geadresseerd aan onbekenden,
verzonden gedurende de le helft der maand Sep
tember, door het Postkantoor MiddelburgCor
nelia Banink, Amsterdam; M, Adriaansen, Dord
rechtH. Van der Klift, Rotterdam; K. Siegers,
UtrechtW. H. van Renesse, UtrechtDorenbos,
YersekeLouwerse, ZierikzeeJ. C. Delse, Lon
don Brookers, Wiessenthal.
In de bad- en zweminrichting alhier werden
gedurende het afgeloopen seizoen 9939 baden ge
nomen. Het aantal vrouwenbaden bedroeg 915,
waarvan 558 in de bassins. Van de 9024 man-
nenhaden werden 8498 in de bassins genomen.
Gratis werden 1209 bezoekers toegelaten.
In 1878 bedroeg het aantal gebruikte baden
9995.
Een stadgenoot schrijft ons een brief, dien wij
bier onveranderd laten volgen, in de meening
dat daardoor het best aan de bedoeling van den
schrijver wordt voldaan. De roeping eener dag
bladredactie als zoodanig toch, dit wordt wel
eens meer uit het oog verloren, -is niet zelve
handelen, maar tot nadenken, onderzoeken
en handelen opwekken. Dat is, enkele
buitengewone omstandigheden misschien uitge
zonderd, haar handelen.
Mocht iemand zich in betrekking willen stellen
tot den schrijver, wiens naam wij verplicht zijn
te verzwijgen, dan willen wij daartoe gaarne
onze tusschenkomst verleenen.
Zijn brief luidt aldus
„De Middelburgsche courant heft, en met recht,
vele klachten aan over het te dure vleesch. Dit
treft de slachters niet, aangezien die heeren wel
weten dat de vleeschetende burgerij weinig on
dernemen durft, of in geval zij iets onderneemt,
het veelal verkeerd en ongelukkig uitvoert, zoo
dat het onhoudbaar is.
„Waarom al dat gekerm over duur vleesch
Waarom niet zich vereenigd om onderling puik
vleesch te slachten
„Met klagen, maar handelen. Thans is het de
tijd, misschien drie maanden later niet meer,
daarom niet opgericht een slachterij, die voort
durend vleesch zal leveren; neen, slechts voor
den tijd dat het vleesch te duur wordt verkocht,
want er komen tijden dat een dergelijke vereeni-
ging niet anders dan nadeelig werken kan.
„Geen vereeniging, die gedrukt wordt door
hooge huur of administratiekostenalles kan
eenvoudig gaan en moet aangewend zijn tot voor
deel der deelhebbers.
Wil UEd. de moeite nemen door een adverten-
tie belanghebbenden op te roepen, dan ziet u of
de behoefte werkelijk gevoeld wordt, en zoo dit
blijken mocht, wil ik mij met het opkoopen van
het vee, waarvan ik genoeg op de hoogte ben,
alsmede met de regeling en administratie belasten.
„Dit schrijven bestem ik niet voor de pers, daar
ik voor het publiek hier minder in zie dan in
goedkoop vleesch. (Ook aardappelen kunnen 75
cent minder geleverd worden.)
„Donderdag 11. waren hier 80 runderen aan de
markt, waaronder vee dat sedert het voorjaar
40 gulden minder was te bekomen, en geschikt
voor de slachtbank.
„Vele boeren hebben thans geld noodig, daar
kunnen de burgers van profiteeren, wat nu de
slagers alleen doen."
Hontenisse, 5 October. Met dankbare
ingenomenheid vernam men hier gisteren de rege
ling van den winterdienst der spoorboot Wala-
oorde-Vlake, aan te vangen op 15 October a. De
boot zal des morgens te 7 men van Hansweert
naar Walsoorde stoomen, om le 7.30 van de
laatste plaats te vertrekken. Verder maakt de