N°. 226 122® Jaargang. 1879. Donderdag 25 September. Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen.' Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.' Advertentiehi 20 Cent per regel.' Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Zij die zich vóór 1 October 1879 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. Middelburg 24 September. Benoemingen en besluiten. Onderwijs. MIDDELBIIRGSC De brief, door den prins van Oranje aan het Vaderland gericht en gisteren door ons medegedeeld, is, om zijn vorm en zijn inhoud beide, een stuk van te groote beteekenis om hem met stilzwijgen voorbij te gaan, al vordert ook het spreken erover eenige bescheidenheid en overleg. Nog nooit, zoover wij weten, is het in ons land gebeurd dat een prins van den bloede, door middel van een dagbladrechtstreeks van zijne handelingen en gevoelens rekenschap aflegde. In Engeland is dit minder zeldzaam. Dat prins Alexander dit voorbeeld thans gevolgd heeft, doet ons om meer dan eene reden ge noegen. De prins heeft daardoor getoond een man van zijn tijd te zijn, die zich niet op onge naakbare hoogte, verschanst achter zijn rang, boven het gewoel en de gevoelens der menschen verheven acht; maar prijs stelt op de goede meening der „weldenkende Nederlanders", tot wie hij in zijn brief het woord richt. Zoo en in dien geest stellen wij ons, in onzen tijd en in ons land, de verhouding tusschen de volken en hunne vorsten liefst voor. Aan titels en waardigheden heeft het tegenwoordig geslacht geleerd niet meer te hechten. Niet in het veelvuldig gebruik der woorden „hoog heid" en „majesteit", maar in de erkenning van achtenswaardige en beminnelijke hoedanig heden van hoofd en hartniet in den stralen krans van den koninklijken rang, maar in de daden van een koninklijk gemoed ligt het hechtste fundament der warme genegenheid, welke een Nederlander van de 19e eeuw voor de leden van zijn vorstenhuis kan koesteren. Maar om die te voelen is het noodig dat hij zijne vorsten kenne, anders nog dan onder het blinkend staatsiekleed, en anders dan binnen den verstijvenden kring van het hof-ceremo nieel. Zoo hebben wij .prins Hendrik gekend, als hij in ons midden de samenkomsten der mannen kwam bijwonen, met wie hij zijne groote plannen tot bevordering van handel, nijverheid en wetenschap beraamde. Zoo kenden wij koningin Sophia, wie in de een voudigste omgeving iets van de majesteit der kroon bleef vergezellenwanneer zij hare residentie verliet om in de verblijven van smart en ellende den troost harer deelneming te brengen, of om de werken onzer kunste naars met eigen oogen te bewonderenof wanneer zij in haar vorstelijke woning allen ontving, die door wetenschap, talent of karakter uitblonken. Vindt het Nederlandsche volk dien grondslag voor zijne vereering, dan is het daarmede tegenover hen, die den naam Oranje dragen, niet spaarzaam. Mist het dien, dan is het, als een vrij, trouwhartig, eerlijk, burgerlijk gezind volk, dat in zijne geschiedenis niet ver blind wordt door den glans van een hof of door de illusie van een luisterrijken naam, onbeschroomd in het aan den dag leggen zijner gevoelens. Wien wij achten willen, moeten wij kennen. De brief van prins Alexander, waarin hij uiting geeft aan de aandoeningen van zijn door de beproevingen der jongste twee jaren diep geschokt gemoed, zal weerklank vinden bij jeder, wien door eigen ervaring deze treurige aan doeningen niet geheel vreemd zijn. Met vertrou wen nemen wij de belofte van den prins aan, om zoodra het hem mogelijk is zich te vermannen, zich weder te wijden aan de plichten hem door zijn oom prins Hendrik nagelaten, welke nu, in zijne dubbele hoedanigheid van troons- opvolger en eenigen prins van den bloede, nog met te meer gewicht op hem drukken, doch lichter gemaakt beloven te worden door de belangstellende medewerking en de dankbaar heid van een geheel volk. Wij zouden 't hierbij kunnen laten, ware het niet dat de prins, door zijn openlijken brief, zich vrijwillig onderworpen heeft aan de oordeelvellingen, welke al wat in 't openbaar geschiedt, onvermijdelijk doet geboren worden. Wij moeten daarom nog spreken over 's prinsen oordeel ten aanzien van het Haagsche Dagblad. Wij hebben het opstel, dat zijne verontwaar diging heeft opgewekt, betreurd als eene on handigheid en eene onbescheidenheid. Eene onhandigheid, dewijl de verschillende redenen, die prins Alexander op den I5en September uit Den Haag verwijderd konden houden, hij eenig nadenken licht te bevroeden waren. Eene onbescheidenheid, dewijl de eisch, aan vorsten gesteld, om hun persoonlijke gevoelens te be- heerschen ter wille van de verplichtingen aan hun rang verbonden, in dit geval wijken moest voor de nog dringender stem der metschelijke natuur, welke zoo kort na de hartverscheurende reis uit Frankrijk's hoofdstad naar den Delft- schen grafkelder, bijna niet tot zwijgen gebracht kon worden. Prins Alexander is echter in zijne veront waardiging, naar onze bescheiden meening, verder gegaan dan noodig en wenschelijk was, door op scherpen en heftigen toon zich over het Dagblad uit te laten. Niet noodig was dat, dewijl de rechtvaardiging van 's prinsen afwe zigheid, tot alle „weldenkende Nederlanders" gericht, geheel voldoende was om de onbe scheidenheid en onhandigheid van het Dagblad in het volle licht te doen uitkomen. Niet wenschelijk, omdat een prins, die zich op den gladden grond der dagblad-polemiek begeeft, zich blootstelt aan al de ongevallen, die een gewoon strijder kunnen overkomen. Hij kan onjuist redeneeren, of iets zeggen wat beter gezwegen ware. Hij kan bij voorbeeld tot een dagblad de beschuldiging richten, dat het „de openbare meening niet vertegenwoordigt," en over 't hoofd zien dat, indien dat het geval ware, het voor een troonsopvolger de moeite niet waard zou zijn om openlijk de beweringen van het blad te wederleggen. Hij kan spreken van een „vijand," dien hij te „ontmaskeren" heeft, en nit het oog verliezen dat het voor hem, die eenmaal den N ederlandschen troon zal beklimmen, niet aangaat een grooter of kleiner deel zijner toe komstige onderdanen als zijne vijanden aan te wijzen. Hij kan Maar het op genoemde is voldoende om aan te duiden wat wij bedoelen, wanneer wij, naar aanleiding van dit gedeelte van den brief, eenvoudig zeggen dagblad-polemiek is geen prinsen-handwerk. Ook hierin heeft de prins zich echter doen kennen in zijne eenvoudige en natuurlijke gedaante, als mensch, toegankelijk voor drift en verontwaardiging, en niet aanstonds erop bedacht om die aandoeningen te doen zwijgen voor de verplichtingen aan zijn rang verbonden. De natie, die aan een Oranje niet spoedig iets kwalijk neemt, zal dat licht over het hoofd zien, en met zooveel te meer vertrouwen het oog vestigen op de edele, waarlijk „prinselijke" gevoelens, waarvan zijn brief getuigenis aflegt. De heer Elout van Soeterwoude heeft in de 2e kamer voorgesteld 9 van het adres van antwoord aldus te lezen #Wij koesteren bet vertrouwen, dat de herziene wet op het lager onderwijs zoo spoedig zal wor den ingevoerd, als de daartoe nog noodige voor bereiding, ook tot toekenning der rechten van een aanzienlijk deel der natie, zal toelaten." De bedoeling van dit voorstel is lang niet dui delijk. Men zou er uit op kunnen maken, dat de wet van 1878, door welke naar het heette de rechten der minderheid op zoo schromelijke wijze gesehonden zouden wordentoch zoo erg niet geacht wordt, als zij maar niet al te spoedig wordt ingevoeld. Maar dan valt Ook geheel het volks-petitionnement en al het rumoer, dat men over onderdrukking enz; heeft aangeheven, vol komen in het water en bestaat er alle kans dat, daar de „voorbereiding" nu ook onder deze regeering weder eenigen tijd zal duren, men ein digen zal met zich zeer kalm bij de wet neder te leggen. In verband hiermede, verdient het de aandacht dat op eene provinciale vergadering van Christe lijke onderwijzers in Gelderland, te Arnhem, aanstaanden Zaterdag deze vraag op de agenda gesteld is: „Is de invoering der wet-Kappeyne voor- of nadeelig te achten voor de Christelijke school Wie zou in 1878 hebben durven voorspellen dat zulk eene vraag, in zulk eene bijeenkomst, gedaan zon worden? De geheele beweging van 1878 zal dan alleen gediend hebben »om de beurzen voor de coilecten ten dienste van de bijzondere scholen willig te maken. Er zijn mensehen, die dat van 't begin af doorzien hebben. Een telegram van 22 September uit Tromsö heeft in Engeland bet bericht gebracht, dat de kleine Noorscbe kotter IJs Björn aldaar na een goed geslaagden kruistocht is aangekomen met sir Henry Gore Booth en kapitein Markham aan boord. De IJs Björn kruiste langs de Westkust van Nova Zembla, tot zij den 31 Jnli de Matosch- kin Shar (de zeeëngte, die beide deelen van Nova Zembla scheidt) kon pasaeeren en vond de Kara zee vol ijs. Op den terugkeer ontmoette zij den 18en Augustus het Nederlandsche poolschip Willem Barents. Het bericht deelt omtrent het Nederlandsche schip geene bijzonderheden mede, evenmin als over de plaats waar de IJs Björn de Willem Barents aantrof. Dit kan dus geweest zijn, hetzij in de Kara zee, hetzij in Matoschkin Shar, hetzij bij de westkust van Nova Zembla. Veere, 23 Sept. Om een bewijs te geven van den desolaten toestand waarin de waarde der woningen hier verkeert, zij medegedeeld dat heden avond een flink, net onderhouden huis niet meer kon opbrengen dan f 426. De verkooper bracht het tot f 526. Een ander burgerhuisje met tuintje werd verkocht voor f 190. Zou zoo iets ook in aanmerking kunnen komen bij heeren taxateurs voor de grondbelasting? Men betaalt immers belasting naar gelang van de waarde der panden Groede, 23 September. Eeeds sedert een paar maanden liep het gerucht dat zich in de hofstede van den landbouwer R., nabij Breskens, een vreemd dier ophieldarbeiders verklaarden het gezien te hebben, doch zoo vluchtig dat zij er geen beschrijving van konden geven. Veertien dagen geleden ontdekte een arbeider een hol in eene partij paardeboonengisteren gelukte het aan eenige arbeiders de aanwezigheid van het dier te ontdekken in een ander pas gegraven hol, dat na onderzoek in zigzagvorm bleek gegraven te zijn. Het hol opdelvende stuitte men eindelijk op een grooten d a s, die met groote moeite en nadat hij een hazenwindhond een belangrijke wond aan de keel had toegebracht, werd gedoodde tegen stand van het dier maakte het onmogelijk het levend te vangen. Het blijft een raadsel hoe het dier, in deze streek geheel vreemd, hier is aange land; wellicht een cadeautje van de ook hier telkens zwervende zigeuners of heidens. Een onzer medewerkers schrijft ons: „Eene vijfjarige ondervinding, opgedaan door het dagelijksch waarnemen en opteekenen van de weersgesteldheid en daartoe betrekkelijke verschijnselen, had bij mij het vermoeden doen ontstaan dat bij zekere barometerstanden, op de plaats zelve (dus niet in verband met die op andere afgelegen plaatsen genomen), vrij juist kon aangegeven worden of er regen te wachten was en in welke mate. Eene door mij met professor Bugs Ballot, directeur van het Kon. meteor, instituut te Utrecht, dezer dagen gevoerde corres pondentie deed mijn twijfel op sommige punten in zekerheid- verkeeren. ZEG. deelde mg mede, met verlof dit in ruimer kring bekend te maken, dat de kans om regen te krijgen, bij een barometerstand van 750 millim. en daaronder, staat tot die bij een barometerstand van 765 m. en daarboven als 8 tot 1, dat bij eerstgemelden stand de regen 5 maal sterker valt dan bg den laatst aangegeven stand, en dat wanneer de barometer 's morgens 765 m. of daar boven aangeeft, er dien dag geen onweder te wachten is. Prof. B. B. opperde de vraag of, even als nu van bijna iederen toren de wind wordt aangegeven, er geen eenvoudig middel zou te bedenken zijn om, vooral in landbouwstreken, van den toren aan te geven of de barometer onder de 750 m.tusschen 750 en 765 m.of boven de 765 m. stond „Dat deze opmerking zeer gegrond en voor toepassing in de praktijk vatbaar is, betwijfel ik niet, en daarom vond ik het niet ongepast er de aandacht op te vestigenwellicht dat er ge meentebesturen zijn die de proef zouden willen nemen. „Omtrent de regelen van weersverandering kan ik bijzonder aanbevelen een boekje, uitgegeven bij Kemink zoon te Utrecht, dat voor den geringen prijs van 60 cent te bekomen is." De heer J. J. L. van Poelvoorde, te Botterdam, heeft aan de regeericg vergunning gevraagd voor een schroefstoombootdienst tot vervoer van goe deren en vee tusschen BotterdamDordrecht, ZierikzeeMiddelburg, Ylissingen en Breskens heen en weer. Het bedanken van den heer Van Tets voor de benoeming tot commissaris des konings in Noord- Holland wordt toegeschreven aan zijn tegenzin om, bij zijn gevorderden leeftijd, zijn rustig ver blijf in Den Hout te verwisselen voor het hotel van den commissaris in de stad, met de daaraan verbonden drukte. De benoeming moet geschied zijn buiten zijne voorkennis, daar hij zich op reis in België bevond. Ook zijn voorganger, de heer Roell, had toen hg zich op audiëntie bij den minister van binnenlandsche zaken bevond, van de benoeming van den heer Van Tets niets ver nomen. notarissen. Benoemd tot notaris binnen het arrondissement Alkmaar, ter standplaats de ge meente Zuid-Scharwoude, P. G. Duker, thans notaris te Andijk; tot notaris binnen het arron dissement Assen, ter standplaats de gemeente Zuidlaren, mr. B. Driessen ter Meulen, candidaat- notaris, thans griffier bij het kantongerecht te Emmen, zijnde hem tevens met ingang van 1 October 1879, eervol ontslag verleend als griffier bg het kantongerecht. burgemeesters. Op verzoek eervol ontBlag verleend als burgemeester der gemeente Assen delft aan F. M. J. Le Jay. marine, Eervol ontslagen uit de betrekking van directeur en kommandant der marine te Amsterdam, onder dankbetuiging voor zijne in die betrekking bewezen diensten, de schout bg nacht J. van Gogh, en benoemd tot directeur en kommandant der marine te Amsterdam, de schout bg nacht W. B. F. Escher. betaalmeesters. Op verzoek eervol ontslag verleend aan jbr. W. L. B. van Panhuy3, uit zijne betrekking van betaalmeester te Leeuwarden, onder dankbetuiging voor zijne veeljarige, in verschillende betrekkingen aan den lande bewezen diensten en behoudens aanspraak op pensioen. Onder toezicht van dr. T. H. de Beer Ver schijnen bij Blom en Olivierse te Kuilenburg eenige reeksen Taalkundige brieven om zonder onderwijzer vreemde, talen te leeren. Van de eerste reeks, de Fransche Brieven, bewerkt door den heer Lambert Dely, is de 2e aflevering thans verzonden. De heer O. A. Hofman maakte in D* Wekker van 17 Mei jl. op zeer gunstige wijze

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1