225 122* Jaargang. 1879. Woensdag 24 September. LICHT EN DUISTEENIS. Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen? Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.1 Advertentien; 20 Cent per regel. Geboorte-, Tronw-, Doodberichten enz,van 17 regels 1,50 iedere regel meer 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte» Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubk en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonks. Zij die zich voor 1 October 4879 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. Middelburg 23 September, FETnXiUBTOlT. OORDXJLA. Het Vaderland bevat heden het volgende inge zonden stuk van Z. K. H. prins Alexander der Nederlanden Mijnheer de Eedacteur Het zal 'wellicht menigeen te 's Hage ver wonderd hebben, dat een nieuwsblad, zooals het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage," hetwelk steeds zoo hoog opgeeft van zijn ver knochtheid jegens het regeerend stamhuis, in zijn aflevering van Zondag 14 en Maandag 15 Sep tember zich riiet ontzien heeit de afwezigheid van een der leden van dat vorstenhuis bij de jaarlijks terugkeerende opening der staten-generaal te laken. De aangevallene heelt gemeend zich te moeten verdedigen en zijn vijand voor zijne landgenooten te ontmaskeren. Nog weinige jaren geleden behoorde hij tot hen, die het Dagblad dagelijks inzagen, en dit met klimmenden wederzin, daar vele achtbare mannen in het zooeven aangehaalde nieuwsblad verdacht werden gemaakt. Deze wederzin ver anderde in verontwaardiging, toen daarin een dronk, door den heer Mock op de gezondheid van zijn broeder, den prins van Oranje, bij gelegenheid van een feestmaal ingesteld, werd opgenomen. Het is bekend, dat hierin een aantal aanmerkingen op het gedrag van den prins van Oranje werden gemaakt. Men had den heer Mock kunnen toevoegen, dat hij de klok had hooren luiden, maar niet wist waar de klepel hing. Na rijp beraad besloot ik mijn hoekverkooper te verwittigen mij niet meer het Dagblad toe te zenden en mijn inteekening als opgezegd te beschouwen. De reden, die tot dezen stap geleid had, het opnemen van de woorden van den heer Mock, werd aan hen die het Dagblad besturen, medegedeeld. Deze laatsten trachtten mij te bewegen mij van het eenmaal vaststaand besluit terug te brengen, maar hun pogingen werden met geen gunstigen uitslag bekroond. Sedert Uit het Italiaansch van MORGEN. „Dat is toch wat al te erg," riep Eobert uit, sprong van zijn stoel op en liet daarbij zijne sporen geweldig rinkelen. „Dat men zulke dingen vertelt kan er nog door, maar dat men eraan gelooft, dat men zich doordrongen voelt van de dwaze vooroordeelen die zij bevatten, in plaats van te trachten die met woord en daad te be strijden, vrienden, dat begrijp ik waarlijk niet. Ik wil niet wedden, maar ik zal op staanden voet tegenover den groot-inquisiteur gaan staau en zal met luider stem den naam noemen van iemand die, als bij in zijn tijd geleefd had, zeker zijne foltertuigen en brandstapels zou getrotseerd hebben." Het woord bij de daad voegende, greep hij een kandelaar, keerde zich tot het gezelschap, zag den graaf aan, eu vroeg „Hebt gij niet gezegd dat het portret zich daar dat oogenblik heeft het zooeven genoemd nieuwsblad tegen mij een veete opgevat, welke zich geuit heeft door de plaatsing van een st.uk, hetwelk nooit het licht had moeten ziendaar het een aanval behelst zonder na te gaan of deze op een goeden grondslag berust. Hoewel het Dagblad gelukkig in Nederland niet de openbare meening vertegenwoordigt, zoo acht ik het wenschelijk den weidenkenden Nederlan ders de oorzaak mijner uitlandigheid te ontvouwen. Een eigen verdediging te schrijven is nimmer aangenaam (men wordt zoo licht beschuldigd van te handelen met nevenbedoelingen of uit zelfzucht), vooral wanneer daarbij treurige en smartelijke omstandigheden moeten worden aan geroerd, zooals hier in hooge mate het geval is. Het behoeft wel niet in herinnering gebracht te worden, dat ik bijna den geheelen duur der laatste ziekte mijns innig geliefden broeders hij hem vertoefde en hem niet verlaten heb, totdat ik hem naar zijn laatste rustplaats heb geleid. Zij, die kranken, aan welke zij door de innigste banden van vriend- en bloedverwantschap waren verbonden, in zware ziekten hebben opgepast, weten hoezeer men tusschen hoop en vrees wordt geslingerd, weten hoe zwaar het leed te dragen is, wanneer de ziekte een doodelijken afloop heeftweten hoezeer de omstanders geestelijk en lichamelijk hierdoor worden onder mijnd. Men moet dit ondervonden hebben om het te kunnen begrijpen, om den omvang van een verlies, indien ik mij zoo mag uitdrukken, eenigermate te kunnen tasten. Daarom waren de woorden van den heer hofprediker Van Koetsveld zoo treffend waar, toen hij zeide, dat twee jaren niet voldoende waren geweest om mijne kindertranen af te wisschen. Indien men dit gedeelte van de te Delft uitgesproken rede voering niet vergeet en daarbij rekenschap houdende met het onherstelbaar verlies, door mij dezen zomer geledenbehoeft het wel geen verder betoog, dat mijn gestel rust en kalmte van noode heeft en mij gebiedend voorschrijft nog geruimén tijd in stille afzondering door te brengen. Het is daarom, dat ik mij naar Zwit serland hegsf, vooral om eenigen troost eu op beuring te zoeken eti te vinden in het gezelschap mijner tante mevrouw de prinses Maria van Wurtemberg, welke mij uitgenoodigd had eenige dagen bij haar te komen vertoeven. Mijne droefheid laat mij niet toe in het open baar te verschijnen. Ik gevoel mij daartoe te zeer geschokt en gedrukt en wil reeds bij voorbaat de verklaring afleggen, dat ik het volgende jaar mij ook zal onthouden bij de opening der staten- generaal tegenwoordig te zijn, zonder dat het schotschrift van het Dagblad eenigen invloed op rechts tusschen die twee vensters bevindt Toen de graaf toestemmend knikte, vervolgde hij op eenigszins spotachtigen toon, „welnu mijne heereu, als gij dit stilzwijgen nog 'eenige minuten wilt laten voortduren, zult gij mij hierboven hooren loopen en mijn naam zco duidelijk uit spreken dat gij het allemaal kunt hoorenik zal er telkens met den voet bij op den grond starapen, opdat gij de drie keeren goed kunt onderscheiden." „Eobert, doe het niet," zei de gastheer, die hem bleek en ernstig genaderd was, teneinde hem te weerhouden. „Het is een allerakeligste grap en ik zou 't u waarlijk niet vergeven als gij die nog verder dreeft." Al degenen die om den haard gezeten waren en onvoorzichtig gesproken hadden, zonder te denken aan de verregaande prikkelbaarheid van Eobert ten opzichte van weddenschappen, voegden hunne bede bij die van den gastheer; doch alles te vergeefs. Eobert rukte zich los uit den kring, sloeg het aanbod van den graaf om hem den weg te wijzen van de hand, en ging met het licht de trap op, die naar de bovenverdieping leidde. Al de gasten waren opgestaan en hadden hunne spelen of boeken en platen in den steek gelaten eenigen stonden bij het vuur, anderen midden in de kamer; sommigen waren op de ouderwetsche lederen stoelen neergevallen en de gastheer legde een ieder, die den mond wilde openen om te spreken, in de grootste agitatie het stilzwijgen op. Weldra boorde men de zware deur van de deze beslissing heeft uitgeoefend. Zoodanige ge schriften laten mij volkomen koud. Ik reken het mij tot een eer door dit nieuws blad door het slijk te worden gehaald, vooral daar ik de overtuiging in mij draag, dat het mij niet aan belangstelling in 's lands zaken ontbreekt en dat, zoodra de inwendige kracht wederom daartoe bij mij zal zijn teruggekeerd, ik niet in gebreke zal blijven op een meer duidelijke wijze te toonen, dat ik mij geheel wensch te wijden aan de belangen van ons geliefd vaderland. Het zij mij veroorloofd hierbij nog een oogenblik stil te staan, Op een feestmaal te Amsterdam gehou den, gaf mijn onvergetelijke oom prins Hendrik openlijk te kennen, dat hij hoopte, dat indien het eenmaal de Voorzienigheid zoude behagen hem tot zich te roepeu, zijn neef zijn voetstappen zoude drukken. Deze opdracht werd door mij aanvaard en in de laatste tijden kwamen mij dikwijls de toen gesprokene woorden voor den geest. Smart en zieleleed over de door mij gele- dene verliezen zijn oorzaak dat de eenmaal aan vaarde opdracht op dit huidige oogenblik niet kan worden uitgevoerd. Dit is slechts uitstel, maar geen afstel. Aan het einde van dit geschrift genaderd, zal de lezer daarvan zich de vraag siellen wat de bedoeling van dit opstel is geweest. Het antwoord hierop kan hoogst eenvoudig luiden. Ik wenschte de uitingen mijner droefheid, afwe zigheid bij plechtigheden, aan mijn landgenooten uit te leggen. Daar deze uitingen reeds vroeger niet begrepen waren, had ik eene gelegenheid gezocht om de aandacht der openbare meening ia Nederland daarop te vestigen. Ik .had deze gelegenheid tot nutoe niet gevonden. Zij wordt mij nu door het in het Dagblad geplaatste stuk geboden en gretig door mij aangegrepen. Ik wensch dat mijne droefheid in haar uitingen worde geëerbiedigd. Ik weet dat er bezwaren aan de vervulling dezer bede zijn verbonden; want de menschelijke geest eerbiedigt zelden hetgeen hij niet begrijpt. Ik kan niet nalaten hieraan toe te voegen, dat na de rampen, die mij sedert twee jaren troffen, de hofstad voor mij een levend graf is geworden, waarheen het zwaar valt terug te keeren. Tevens richt ik tot u het verzoek aan dit stuk een plaats in uw blad te willen inruimen. Het zij mij vergund u bij voorbaat mijn dank te betuigen en teeken ik mij Mijnheer de Eedacteur Uw toegenegen Alexander Prins der Nederlanden. Bex, den 17ea September 1879. bovenzaal opengaan en daarop het gieren van den wind. „Er staat een raam open," fluisterde de graaf. „Dan zal zijn licht uitwaaien," vulde een ander op dezelfde wijze aan. „Des te beter," voegde een derde er bij, „dan kan hij die leelijke gezichten niet zien Op datzelfde oogenblik hoorde men duidelijk het afstrijken van een lucifer en daarna een langzamen stap, die zwaar én plechtig klonk. De algemeene spanning nam toe naarmate Eobert nader bij het venster kwam en sommigen gingen dicht bij de plek staan waar de moedige jongeling moest stilhouden. „Daar is hij," zei de graaf, naar de zoldering wjjzende en terstond hoorde men hem eerst op den grond stampen en toen op doffen toon de drie woorden „Eobert di Montenero" uitspreken. Daarop stampte hij ten tweeden male en hoorde men weer het doffe geluid, als van een stem die door een trechter klinkt. Aller harten klopten hevig, aller gezichten waren bleek. Daar stampte hij voor de derde keer en wederom hoorde men duidelijk het woord Eobert doch de beide volgende woorden werden overstemd door een vreeselijkengeweldigen slag van een groot voorwerp, dat nederstortte en het huis deed daveren daarna werd alles op eens doodstil. Al de vrienden van Eobert stonden het eerste oogenblik sprakeloos en als aan den grond gena geld doch zoodra zij zich zeiven eenigszins meester waren, greep de graaf een kandelaar en riep: De heer jbr. mr. A. P. C. Van Karnebeek, nieuw benoemd commissaris des konings in de provincie Zeeland, heeft Zaterdag namiddag in handen van Z. M. den koning den voor deze betrekking vereischten eed afgelegd. Door de jury voor de nationale tentoonstelling van Nederlandsche en koloniale nijverheid te Arnhem, is den heer J. J. Bal, te Middelburg, voor zijn ingezonden aalbessenwiju een diploma en bronzen medaille toegekend. Te laat om in ons nommer van gisteren te worden opgenomen, ontvingen wij het slot van het telegrafisch overzicht der kamerzitting. Veel hebben onze lezers er echter niet aan verloren, daar men zich bepaald heeft tot wat praten zonder besluiten. De heer Elout is voor 't eerst sinds 17 jaren weder opgetreden, eerwaardig, kalm en bezadigd, welsprekend voor zoo ver zijn door den hoogen ouderdom verzwakte stem verstaan baar was. Iets nieuws kwam deze gemoedelijke man natuurlijk niet vertellen, want dat hij in de 17 jaren, dat hij weg is geweest, de zaken nog alweder achteruit gegaan vond, zal niemand onverwacht in de ooren geklonken hebben. Van de meeste oude menschen kan men dat vernemen, hetgeen de jongeren niet belet, hun weg te zoeken in andere richting dan dien de oude heeren op zouden willen. De heer Elout vroeg aan de regeering of zij voornemens was eene wijziging der kieswet voor te stellen. Voorts beriep hij zich op het volks- petitionnement, ten betooge dat bij de uitvoering der schoolwet niet zoo groote haast is, als de regeering meent te moeten maken. Een amende ment in dien zin schijnt hij voornemens op het adres van antwoord op de troonrede voor te stellen. Daarna hield de heer Heydenrijck nog eene rede op zijne gewone, zoetsappig- stekelige manier, waarin hij het zondenregister der liberalen open legde en, wat het tegenwoordige ministerie betreft, de geheele rechterzijde tot eendracht en tot af wachten vermaande. Het denkbeeld van fusie, dat tot grondslag bij de kabinets-formatie gelegen heeft, brengt toch 'volgens dezen afgevaardigde mede, dat ook met de wenschen der minderheid rekening gehouden worde. Bijzonder bloedig doet het aangevangen steek spel met woorden zich tot dusver niet voor. Volgens de N. Ooesohe courant bevindt de staat der Nederlanden zich op een hellend vlak, dat naar het bankroet voert. Ongeveer hetzelfde betoogt het Zuiden. Zoo voor onze gewone als voor onze buitengewone staatsuitgaven komen „Laten wij naar hoven gaan om te zien wat hem óverkomen is." Al de gasten volgden hem en op de trap ont moetten zij reeds verscheidene bedienden, die met lichten kwamen aanloopen om te zien wat de oorzaak was van dien vreeselijken slag, dien men door het heele huis gehoord had. Bij de deur der zaal, die Eobert weer gesloten scheen te hebben, opdat zijn kaars niet zou uitwaaien, bleef iedereen staan om den graaf door te laten, die zich thans aan het hoofd dier vijf en twintig a dertig personen naar het midden der zaal begaf, waar aller oogen getroffen werden door een verschrikkelijk schouwspel. Daar lag het portret van den groot-inquisiteur op den grond, als het stoffelijk overschot van een spook. Daarachter stond Eobert als het ware verschanst en ingesloten in een hoek van de zaal, onbewe gelijk met de uitgedoofde kaars naast zich op den grond; hij zag doodsbleek, zijne oogen stonden verwezen, terwijl het bloed hem van het hoofd in den hals en over de schouders gutste. Hij scheen volstrekt niet verwonderd te zijn van al die menschen en al dat licht, en toen de graaf zijn kaars nedernette, over de gevallen schilderij heenstapte en hem naderde, zag hij hem met een glimlach aan. Eenige bloeddroppelen, die langs zijn voorhoofd vielen op zijne lippen likte hij met een uitdrukking van onbeschrijfelijk wel behagen op, zeggende „Wat smaakt die melk heerlijk en hoe vervult zij "mijn hart met vreugde en blijdschap!".

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1