Benoemingen en besluiten. Onderwijs. Kerknieuws. Kunstnieuws. Marine en leger. Landbouw. te verre strekking zouden beschouwd worden, dat het bij de aanbieding in Maart voorbereid was op een voorstel der kamer om, met het oog op de inmiddels voorgevallen omwenteling in Frankrijk en bij den revolutionairen toestand, waarin geheel Europa verkeerde, nog tot geen grondwetsherziening over te gaan, maar rustiger tijden daartoe af te wachten. De minister Van der Heim, den 7en Maart in de kamer aankon digende dat de 27 ontwerpen gereed waren, hield toen eenige oogenblikken op om af te wachten of niemand met het voorstel tot verdaging voor den dag kwam. Maar ieder zweeg. De wil ertoe ontbrak in de kamer niet geheel, maar men was bang „dat de mannen van den vooruitgang buiten de kamer het doel zouden miskennen en het vernieuwde uitstel als een bewijs voor den reactionairen geest der kamer zouden doen gelden". Nu, daarop bestond eenige kans Maar wat men vóór Februari '48 niet had kunnen vermoeden, was dat de 27 ontwerpen, die opgemaakt waren in overeenstemming met het gevoelen, dat de groote meerderheid der verte genwoordiging vóór 2 jaren had doen blijken, in Maart niet den minsten bijval meer bij haar zouden vinden en als geheel onvoldoende ter zij de gelegd zouden worden. Vooral was zoo iets niet verwacht door den koning, die in November nog aan den drang zijner ministers, om in ruimer geest tot de herziening over te gaan, weerstand had geboden op grond van de „vroeger door de meerderheid gemanifesteerde meening." Tusschen dien weerstand en de aanbieding der wetsontwerpen was echter Loui3 Philippe van den Franschen troon neergeploft en de schok van zijn val had zich aan geheel Europa medegedeeld. Het rechtstreekseh gevolg daarvan in ons land was eene allerzonderlingste wending der gebeurtenissen, waarvan de heer Van Randwijck ons de histoire inèclite komt verhalen. In den morgen van den 13en Maart had de minister van financiën den koning nog aangetoond dat de 27 herzienings-ontwerpen thans, bij de veranderde stemming der 2e kamer, ten eenenmale onvoldoende waren, en te vergeefs op breeder wijziging aangedrongen. In den loop van dien dag werden verontrustende tijdingen uit Duitsch- land ontvangen. Weinige uren later liet de koning door een adjudant den voorzitter der 2e kamer, den heer Boreel, bij zich ontbieden. Hij deelde dezen mede dat hij, tot de ervaring ge komen zijnde dat de meerderheid der kamer tengevolge der gebeurtenissen van gevoelen ver anderd was en ruimer herziening verlangde, alsnu „uit eigen beweging en zonder beraadslaging met de ministers," de kamer door haren president uitnoodigde om hare gevoelens en wenschen te doen kennen, teneinde zooveel mogelijk daartoe te kunnen toetreden. Hoe de heer Boreel bij het vernemen van dit nieuws stond te kijken, wordt ons niet medege deeld, maar wel dat de ministers denzelfden dag bij toeval van een hunner, die het op een diner gehoord had, het gebeurde vernamendat zij den volgenden dag vruchteloos op eenige officieele mededeeling wachtten en toen eenparig besloten hun ontslag aan den koning te verzoeken. Bij kabinetsbrief werd hen dit verleend, doch op voorwaarde van de portefeuilles te behouden totdat de keus des konings zich op andere ministers gevestigd zou hebben, hetgeen tot den 25en Maart aanhield. Toen werden zij ontslagen, „onder dankzegging voor de vele en gewichtige diensten, aan ons en aan het rijk bewezen." Dit stond in het besluit, maar werd niet in de Staatscourant vermeld. Ook de tot dien tijd steeds gebruikelijke benoeming van aftredende ministers tot ministers van staat, bleef voor hen achterwege. Vruchteloos werd door hen bij den nieuwen minister van justitie, mr. Dirk Donker Curtius, die de besluiten van ontslag gecontrasi gneerd had, hiertegen bezwaar ingebracht. Feitelijk was het gevolg van deze toedracht ook al de woestheid van hem die u zoo ongelukkig heeft gemaakt en ik vrees ja ik vrees dat ik haar ook de kwellingen zal doen ondergaan, die u het leven vergald hebben." Van dit portret begaf hg zich naar een hoek van het vertrek, waar op een-marmeren zuil het borstbeeld van een man stond, met een zwarten sluier toegedekt. Hij hief dien sluier op, kuste het gelaat dat zoo veel op het zijne geleek en zei met een zucht: Mijn arme vader 1 O, ik armeMocht eenmaal een medelijdende liefhebbende ziel een kus op mijn voorhoofd drukken evenals ik het thans op het uwe doe 1" Daarna bleef hij nog langen tijd in gedachten verzonken met de kar wats in de hand staan, totdat een tikje op de deur hem aankondigde dat zijn paard gereed was en hij de trapafsnelde metal de haast van iemand die onaangename gedachten wenscht te ontvli eden. Op het plein voor den stal wachtte hem zijn lievelingspaard, een schoone vos van echt Engelsch ras. Zoodra het dier zijn meester gewaar werd wendde het zijn hoofd met de verstandige oogen naar hem om. Robert streelde hem achte loos, sprong in den zadel en reed zonder een woord te spreken een paar kleine steegjes door en de stad uit. Zoodra hij in het vrije veld was zette hij zijn paard in draf, en galoppeerde weldra langs allerlei kronkelpaden over de vlakte, waarbij paard en ruiter zoodanig een gehee van zaken, dat de eer der meer vrijzinnige grond- wets-herziening aan den koning, in gemeenschap met de tweede kamer, scheen te moeten worden toegekend. Beide droegen in dit opzicht even veel zorg voor elkanders reputatie, want wanneer de heer Donker Curtius, door het weglaten der dankbetuiging in de Staatscourant en het verzuim van de benoeming der aftredende bewindslieden tot ministers van staat hiertoe bijgedragen had, de koning had niet verzuimd den voorzitter der 2e kamer in het gesprek van den 13en er op merkzaam op te maken dat, wanneer de kamer, overeenkomstig 's konings verlangen, hare wenschen ten opzichte der grondwets-herziening doed kennen, zij zelve ook de eer van de wijziging zou hebben. „Maar," voegde de koning erbij „er moet veel spoed gemaakt worden, om den schijn te vermijden van door de dagbladen ge dwongen te worden." Aan de heengaande ministers werd daarentegen de verantwoordelijkheid op de schouders gewor pen, van aan de wenschen der natie weerstand geboden te hebben. Of de koning dit werkelijk bedoeld heeft, willen wij niet beslissen. Dat hij er niet bijzonder veel bezwaar in gevonden heeft, blijkt uit een merkwaardig stuk, het zonderlingste van alles wat de heer Van Randwijck aan het licht brengt. Na zijn gesprek met den president der kamer voelde de koning behoefte om zich over deze daad te verantwoorden bij de ver tegenwoordigers der vreemde mogendheden te 's Gravenhage. Den 16en Maart liet hij de ge zanten van Engeland, Rusland, Pruisen en Oos tenrijk ontbieden en hield tot hen eene toespraak, waarvan hij verlangde dat zij gemeenschappelijk proces-verbaal zouden opmaken. Vous voyez deoant vous, zoo begon de koning, un homme qui, de tres conservateur, est devenu en 24 heures tres liberal. Toen verhaalde hij dat de geheele conservatieve partij, zelfs de afgevaardigden uit Brabant en Zeeland, op wie hij het stelligst meende te kun nen rekenen, plotseling van houding veranderd was en hem in den steek gelaten had. Daarop had de koning begrepen „dat het beter was althans den schijn aan te nemen alsof hij uit vrije beweging toestond wat hij later ge dwongen zou zijn geweest te geven." Hij had dus den heer Boreel verzocht aan de leden der kamer de boodschap over te brengen, welke ons reeds bekend is. Ten opzichte zijner verhouding tot de ministers zeide de koning dat hij „bij ongeluk" het woord proprio motu„uit eigen beweging" gebruikt, maar dit alleen in vertrouwen gezegd had, comme d'homme a homme, en niet als deel uitmakende van de officieele boodschap. Zoo had de heer Boreel het ook begrepenmaar toen de kamer leden hem (natuurlijkopheldering vroegen over deze boodschap, die op inconstitutioneelen weg, zonder tusschenkomst van een minister, tot hen kwam, toen had de president geantwoord dat de mededeeling van den koning persoonlijk, zonder raadpleging der ministers, afkomstig was. Een lid der uiterste linkerzijde, de heer Hofman, had dit dadelijk aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant gemeld en van daar was het in de andere liberale bladen overgewaaid. Toen meenden de ministers hun positie als onhoudbaar te moeten beschouwen. Je dots avouer qu, Hls avaient quelque raison de le croire, voegde de koning er kalm bij, op den toon van iemand die hetgeen hij verhaalt nu juist niet als een onoverkomelijk ongeluk beschouwt. De vreemde gezanten gaven op deze koninklijke toespraak namens hunne hoven alleen te ken nen dat zij hartelijk wenschten, dat de tweede kamer door hare toewijding en hare gematigdheid beantwoorden zou aan de bedoelingen, die Z. M. met zoo groote oprechtheid had uitgesproken. Zij vonden echter de geheele mededeeling zoo buitengewoon, dat zij het proces-verbaal der bij eenkomst, opgemaakt door den oudste hunner, schenen te vormen dat wie hen ontmoette en eenigszins dichterlijk gestemd was zeker herinnerd werd aan de legende, waarin mensch en dier in vliegende vaart naar de ingewanden der aarde holden, aangetrokken door Mephistofoles, aan wien de ruiter zijn ziel verkocht heeft. Verkocht 1 Robert zou de zijne gaarne prijs gegeven hebben op dit oogenblik, waarin woede en verbittering zijn gemoed vervulden en in den vorm van ver- wenschingen van zijne lippen vloeiden. Hij boog zich voorover op den nek van zijn paard, hield de teugels en de karwats in de eene hand, terwijl bij het dier met de andere aanmoedigde en streelde, wanneer men die ongeregelde en driftige gebaren ten minste streelen kon noemen maar het lieve dier verzette zich niet, integen deel het verdubbelde de snelheid van zijn loop en wilde met dezelfde vaart een hoogte op, toen de sterke hand van zijn meester het eensklaps den teugel deed gevoelen. Heel langzaam liet Robert het langs een kronkelpad den vruchtbaren heuvel beklimmen. Het paard hijgde, maar de ruiter was niet buiten adem, alleen in het verhitte gelaat fonkelden de oogen en trilden de lippen, die overvloeiden van de bitterheid des harten. Robert had een rijk en vurig kunstenaarsge moed en bovendien was hjj ten prooi aan allerlei vreemdsoortige gevoelens, die hem in een onge wone Btemraing brachten. Hij beminde en had den Engelschen gezant sir Edward Disbrowe, alvorens het te verzenden, nog eens aan den minister van buitenlandsche zaken ter lezing gaven, om zich te vergewissen of het wel in alle opzichten overeenkomstig 's konings bedoeling was opgemaakt. Nog zonderlinger dan aan deze diplomaten lijkt echter ons, het geslacht dat op dat van 1848 ge volgd is, deze koninklijke -ontboezeming. Zij verplaatst ons geheel te midden van het ancien régimetoen de souvereinen onderlingmet of zonder voorkennis van „hun" ministers, ministeriën hield men er nog niet op na, —over het wel en wee hunner onderdanen beraadslaagden en beschikten, aan elkander in de eerste plaats zich verantwoordelijk voelden en de stem der volken slechts tot hen doordrong, wanneer de arm der revolutie een hunner van den troon deed bonzen. Groot blijft dan ook de verdienste van Willem II, door opvoeding en traditie nog zoo geheel een koning van het ancien régime, dat hij zich op 't laatste oogenblik aan de inwendige stem en aan de uitwendige invloeden ontworsteld heeft, die hem tot weerstand vermaanden. Wei nige weken vóór de indiening der 27 ontwer pen, den 8en Januari 48, zeide hij nog tot den directeur van zijn kabinet„De grond wetsverandering zal ons ongeluk zijn. Wij laten ons in een maalstroom medesleepen, zonder dat de gevolgen te berekenen zijn." Van dien dag tot op den 13en Maart moet in het koninklijk ge moed een tweestrijd plaats gegrepen hebben, aan welken, hoe men hem overigens ook beoordeelen, persoonlijke zelfzuchten bekrompen halstarrigheid in elk geval vreemd geweest moeten zijn. De ministers van 1847 hebben ten slotte uit die worsteling de meeste blauwe plekken en schram men medegenomen. Dit bewijst dat, wanneer er tegenwoordig nog wel eens geklaagd wordt over camarilla's en over de ondergrondsche invloe den, die den werkkring der bewindslieden be moeilijken, dit toch nog niet te vergelijken is met de onaangenaamheden en de zelfverlooche ning, welke onder het stelsel van het persoon lijk gouvernement aan hun ambt verbonden waren. middelbaar ouderwijs. Op verzoek eervol ontslag verleend aan M. van Bruggen, als tijdelijk leeraar aan de rijks hoogere burgerschool te Warffum. ridderorden. Vergunning verleend aan den len luitenant J. H. D. graaf van Limburg Stirum, van den grooten staf, ordonnance-officier van Z. M. den koning, tot het aannemen en dragen van het kruis der 3e klasse voor Militaire Ver dienste, hem door den vorst van Waldeck en Pyrmont geschonken. Van den uitgever J. B. Wolters ontvingen wij ter aankondiging Be toef op het lager onderwijs met aanteekeningen, door S. Blaupot ten Cate en A. Moens, inspecteurs van het lager onderwijs. Dit werk, dat thans in 9 afleveringen compleet is, heet een 3e druk, maar is werkelijk geheel nieuw, daar het de nieuwe wet van 1878 bevat, met al de toelichtingen uit de gewisselde stukken en de kamer-beraadslagingen voortvloeiende, benevens de koninklijke besluiten tot uitvoering der wet, in 1879 uitgevaardigd. De inleiding, welke eene geschiedkundige schets der wetgeving op het onderwijs in ons land bevat, van de vroegste tijden tot op de jongste wet, is docr den heer Blaupot ten Cate alleen bewerkt. Beginselen der Grieksche Buigingsleer, door dr. A. H. G. P. van den Es, rector van het gym nasium te Utrecht. bijna de zekerheid van bemind te worden, alhoe wel hij noch zij ooit een woord er over gesproken hadden, en toch aarzelde hij en wist hij niet hoe hij de zaak zou aanvatten. In plaats van zijne geliefde op te zoeken ontvluchtte hij haar. Naarmate hij echter den heuvel besteeg kwam bij tot bedaren en zijn gemoed werd eenigszins doordrongen van de groote kalmte die hem om ringde. Het was herfst en alvorens den winterslaap in te gaan, die zooveel overeenkomst heeft met den dood, had de natuur zieh met hare schitterendste kleuren getooid, terwijl zij nog prijkte met eenige der schoonheden van het vervlogen jaargetijde. Goudgele en roode bladeren staken hier en daar tusschen het groen der boomen, die er nog zeer frisch uitzagen omdat er volstrekt geen stof op lag. Robert bleef langen tijd vol bewondering dit schoone schouwspel gade slaan en voelde zich weldra veel zachter, ja zelfs dichterlijk gestemd. „O natuur wat zijt gij schoon in uwe over eenstemming. Gij ontstaat in zachtmoedigheid en groeit op in vrede. Gij zijt schitterend doch zonder te ontbranden of te vergaan, onder den gloed der zon; de regen versterkt u maar ver slaat u niet en wanneer de stormen u teisteren en u dwingen het hoofd te buigen, heft gij het weer op als een kind dat door zijne tranen lacht. Ja gij zijt kalm, maar nooit ongevoelighoeveel leven, hoeveel betoovering ligt er in uw aanblik, Driehonderd meetkundige opgaven voor lagere en ambachtsscholen, door G. Tiemersma Hzn., hoofdonderwijzer te Wildervank. ZiBeutsches Lesebuch für Gymnasten, höhere Bür- gerschulen und Lehr er seminar e, door Joh. A Leopold. Benoemd tot leeraar in do natuurkunde en cosmographie aan de hoogere burgerschool te Delft de heer dr. H. Haga van Appeldoorntot leeraar in de reken-, stel- en meetkunde, de heer W. Mantel. Ritthem, 16 Sept. De heer G. C. Boomer, predikant by de N. H. gemeente alhier, heeft als- zoodanig een beroep ontvangen naar de gemeente Brakel. De 83e algemeene vergadering van het Ned. Zendelinggenootschap werd gisteren te Rotterdam geopend met eene rede van den 2en voorzitter, prof. E. H. Lasonder. In deze toespraak werd o. a. melding gemaakt van eene gift van f 15,000, welke spoedig na de vorige algemeene vergadering by den penningmeester is ingekomen. De Maatschappij tot bevordering der toonkunst heeft aan de heeren Dan. De Lange, H. Bonman, R. Collin, Richard Hol, S. De Lange, A. D. Lo- man, J. M. Isebree Moens en Herm. Molkenboer opgedragen haar te adviseeren ten opzichte der meest geschikte middelen om het volks-zangon- derwijs te verbeteren. Te dien einde hebben genoemde heeren eene circulaire gericht aan verscheidene gemeentebe sturen, met het verzoek hun aangaande het zang onderwijs in die gemeenten op de hoogte te stellen. Emile Zola is met de schrijvers van V Assom- moir in appèl gekomen tegen de uitspraak van het hof van Antwerpen, in zake zijn geschil met de tooneel-direclie van Victor Driessens De luit. t. z. le kl. P. C. Pabst, le ofif. aan boord van Zr. Ms. schroefstoomschip Van Galen, wordt met den laatsten dezer op nonactiviteit gesteld en vervangen door den luit. t. z. le kl. J. A. Vening. Voor de tentoonstelling van tuinvruchten ooft en bloemen, te houden te Schoondijke van 27 tot 29 dezer, door de Mij. ter bevordering van ooft- en tuinbouw in 't kanton Oostburg zgn de volgende prijzen uitgeloofd I. Voor dertig planten van verschillende soorten, waarvan minstens vijftien bloeiende: le prijs, verguld zilveren medaille. 2e prijs, zilveren me daille. 3e prijs, getuigschrift. II. Voor twaalf planten van verschillende soorten, welke alle bloeienle prijs, verguld zilveren medaille. 2e prijs, getuigschrift. III. Getuigschriften worden uitgereikt: Voor de schoonste verzamelingen Vetplanten, bloeiende Fuchsia's, Pelargoniums (geraniums), Begonia's, bontbladerige Pelargoniums, en jaar- lijksche zaaiplanten in potten. Voor de mooiste bloeiende plant. Voor de mooiste niet bloeiende plant. Voor de mooiste verzamelingen afgesneden rozen, dahlia's en hangplanten. Voor de sierlijkst geschikte ruikers van leven de bloemen en van droge bloemen en grassen. Voor 't mooiste koppel Laurierboomen. IV. Voor de sehoonste verzameling planten en bloemen tot versiering der tentoonstelling, le prijs, verguld zilveren medaille. 2e prijs, zilveren medaille. 3e prijs, getuigschrift. V. Voor de sehoonste verzameling tuingroenten, hoe welluidend is uw stem! En ik ongelukkige, die van de natnur niets anders heb ontvangen dan de driften en de stormen, ik luister sidderend naar het goruisch der zephyren, naar het geritsel in de bladeren, het gemurmel van het water dat u vruchtbaar maakt. Ach kou ik een vriendin vinden die u gelyktDie altyd even kalm was als gij en nooit onverschilligKon ik op haar schouder myn gefolterd hoofd nederleggen en fluisteren„Engel, heb medelijden met mij Heb medelijden Uit een groep boomen verhieven zich fladderend en tjilpend eenige vogels, die door het paarden getrappel waren opgeschrikt en Robert rakelings langs het hoofd vlogen. Van lieverlede helderde zijn gelaat op en hij zag nog eens voor het laatst om zieh heen, als om zieh dit schouwspel goed in het geheugen te prenten en op onuitsprekelijk teederen toon zond hij een vurig gebed ten hemel, waarin meermalen de naam Adeline voorkwam. {Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 2