N°. 220 122® Jaargang. 1879; Donderdag 18 September. LICIT EN DTJISTEMIS. Achter de schermen. Dit blad verschijnt dagelijks; met uitzondering van Zon- en Feestdagen? Prijs per S/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent? Advertentiens 20 Cent per regel? Geboorte-1, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Da.ubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. DECLARATIËIV. Middelburg 17 September, FEXJXXjLE TOÜST. COEDXJLA. IDDELBllRGSCHE COURANT. De burgemeester en wethouders van Middel burg, gezien de circulaire van den fga. commissaris des konings in Zeeland van den 11 September 11. (provinciaal blad n°. 84), maken bekend: dat de algemeene rekenkamer verlangt, dat op de aanvragen van betaling voor vorderingen ten laste van den staat, die volgens art. 28 der wet van 5 October 1841 Staatsblad n° 40) ten name van den oorspronkelijken titularis moeten worden opgemaakt, bovendien het hoofd der aanvragen in overeenstemming zij met dat der declaratie, waardoor het noodig is geworden dat het wette lijk voorschrift ook op de declaratiën worde toegepast dat alzoo wanneer eene inrichting of vennoot schap schuldeischer van den staat is, de declara tie behoort te worden opgemaakt ten name van die inrichting of vennootschap en niet, zooals tot dusverre veelal geschiedt, ten name van het be stuur of de directie. Middelburg, den 15 September 1879. De burgemeester en wethouders voornoemd SCHORER, De secretaris J. W. DE RAAD (l. s.) Ofschoon ons telegrafisch bericht dér rede van den minister Van Lijnden in de zitting der eerste kamer van gisteren in hoofdzaak juist blijkt te zijn geweest, laten wij die hier, uithoofde harer fceteekenis op dit oogenbiik, in haar geheel volgen. „De eerste maal, dat het onlangs opgetreden kabinet de eer geniet en het voorrecht, de volks vertegenwoordiging te ontmoeten, acht ik mij verplicht, het met een kort woord bp haar in te leiden. „Geboren uit den drang der omstandigheden, samengesteld, naar ik meen, naar den eisch van het oogenbiik, geeft het nieuwe kabinet reeds in de wijze waarop het samengesteld is aan, welke grondgedachte hij zijn formatie heeft voorgezeten en den geest waarin de regeering meent te moeten werkzaam zijn. „Terwijl het niet is voortgekomen uit een der bestaande politieke partijen, immers niet is de uitdrukking bij uitsluiting van èen partij, maar haar leden van verschillende zijden zijn samenge komen om in onderlinge overeenstemming en samenwerking het bestuur over 's lands zaken te voeren, wenscht het met eerbiediging van ieders rechten, met bezadigdheid en een gematigdheid, die geen zwakheid verraadt, of belet om met kracht werkzaam te zijn, in gemeen overleg met de staten-generdal te doen wat op afdoening wacht; Uit het Jtaliaansch van i. GISTEREN, Robert liep op en neder in zijne kamer, een groot vierkant vertrek, dat meer het atelier van een kunstenaar dan een salon geleek. Men vond er wel is waar smaakvolle canapé's, gemakkelijke stoelen en etagères; maar al de meubels lagen vol met schilders-paletten, penseelen en verfdoozen en op alle goed verlichte plekjes stonden ezels met begonnen doeken van allerlei grootte, waarop men schetsen van menschen, heesten, landschappen, in éen woord van alle mogelijke genres ontwaard- de doch bij een nauwkeurig onderzoek merkte men al heel spoedig dat op de meesten hetzelfde lieve vrouwenportret voorkwam. Nu eens in de gedaante van een engelenkop, die tusschen de Wolken doorkjjkt, dan weer als borstbeeld, of in met handhaving van de staatsrechtelijke begin selen onzer grondwet, niet terug te deinzen voor wat naar de ontwikkeling der tijden hervorming en nieuwe regeling vereischt, en boopt het in dien geest velen tot samenwerking om zich te vereenigen. „Of het dit zal vermogen, of het op den steun en het vertrouwen in den lande en bij 's lands ver tegenwoordiging aanspraak zal kunnen maken, zal uit zijn handelingen, uit zijn daden moeten blijken. „Er zijn onder de nieuwe ministers eenige bij de vertegenwoordiging oude bekende, bij wie de herinnering aan de ondervonden welwillendheid van de zijde der vertegenwoordiging is blijven voortleven. „Het zij mij vergund, op die welwillendheid ook nu ten behoeve mijner ambtgenooten en van mij zeiven een beroep te doen bij de aanvaarding van de moeielijke taak, die wij uit 's konings handen hebben ontvangen." Eene moeilijk te verschoonen schrijffout is ons gisteren uit de pen gevloeid. In de aanteekening op het bericht van het Vaderland, dat het wets ontwerp betreffende de effecten-belasting door de tegenwoordige regeering zal worden ingetrokken, werd door ons gezegd dat geen versterking van s iands middelen, gepaard met betere verdeeling der lasten, te vinden zou zijn dan in de richting van indirecte belastingen.Natuurlijk werd di- r e c t e belastingen bedoeld, zooals niemand, die ons gevoelen over de effecten-belasting en over het belastingstelsel in 't algemeen kent, zal betwijfelen. De „stomme smart", die zich van de Standaard heeft meester gemaakt bij het aanhooren der „fatale troonrede", heeft natuurlijk aauspraak op eerbiediging, 't Gebeurt niet vaak, dat eenige gebeurtenis ten gevolge heeft dat haar redactie er „stil" van wordt. Een punt trof ons echter in de diep weemoe dige beschouwing, welke baarnommer van heden bevat. Sprekende over het wetsontwerp tot beteugeling van het misbruik van sterken drank, zegt de Standaard: »de drankwet wordt aangekondigd in een vorm,'die de moderne formuleering beaamt, die der Christenen ver werpt." Hoe de Standaard dat alles in eens lezen kan in de eenvoudige woorden, waarmede de troon rede de aanbieding in deze zitting aankondigt van „een ontwerp van wet ter beteugeling van het misbruik van sterkeu drank", is ons een raadsel. Maar wel zien wij in de houding, die zij reeds nu aanneemt tegen een nog ongeboren wetsont- zittende houding, of ten voeten uit, peinzend of glimlachend. Op de vensterbanken eD in de hoeken van de kamer lagen allerlei figuren in klei geboetseerd het lievelingspaard van Robert, zijn eigen portret, een Mercurius, een Garribaldi én nog een paar ontwerpen van hetzelfde vrouwenhoofd achter andere voorwerpen verscholen, hetzij in den vorm eener zedige madonna in een sluier gehuld, of als bezielde en bezielende muze met een lauwerkrans op het hoofd en een lier in de hand. Een der wanden van het vertrek was geheel ingenomen door een verzameling oude en nieuwe wapens en daartegenover hingen knodsen, zwepen en schilden. In éen woord, zoodra men die kamer betrad zei men: hier woont een kunstenaar en een edelman. Ja, Robert was een volmaakt edelman en als zoodanig stond hij ook bekend onder zijne ken nissen bij elk spel versloeg hij negen van de tien tegenstanders en zijn moed ontaardde wel eens in stoutmoedigheid. Er was geen wedloop, geen waaghalzerij waaraan hij niet deelnam, geen weddenschap die hij niet won. Zijn gestalte was van meer dan middelmatige grootte, hij was flink gebouwd, had een donkere tint en daar zijn ge zicht heel mager was, schenen zijne oogen buiten gewoon grootvan nature was hij vlug en sterk gespierd en daar hij steeds zijn lichaam zoowel als zijn geest bezig hield, droeg zijn uiterlijk' nooit sporen van vermoeidheid of loomheid werp, de bevestiging van wat wij reeds zoo dikwijls waarnamen. Met sommige maatregelen tot bevordering van het welzijn des volks, die ook van liberalen kant gewenscht worden, bestaat bij de anti-revolutio naire partij groote ingenomenheid met woorden. Maar als't op uitvoeren aan komt, is er altjjd eene of andere exceptie, waarom zij zich met den maatregel in dien vorm nu juist niet vereenigen kan. Zoo met de verbe tering der volksschool, met de successiebelasting in de rechte lijn, met de effectenbelasting, en nu vermoedelijk weder met de drankwet, uithoofde harer „moderne formuleering." Geloove, met deze verschijnselen voor oogen, wie lust heeit nog aan de oprechtheid van de woorden dezer volksvrienden Behalve de effecten-belasting zullen, naar wij vernemen, door de regeering nog worden inge trokken de wetsontwerpen betreffende de belas ting op goederen in de doode hand, de schatkist promessen, de regeling eener vaste bijdrage uit de Indische middelen en den generalen staf. Vad.) Omtrent het te Zierikzee voorgekomen geval van gijzeling uit het Vaderland de nadere inlich ting geput hebbende, dat het hier eene schuld van ƒ500 geldt en de gegijzelde, na twee jaar „gezeten" te hebben, ontslagen is op voorwaarde van betaling dier schuld en der gijzelkosten ad f 900, schrijft het Weekblad van het Regt naar aanleiding daarvan nog het volgende: „Dit alles is wet in Nederland en zeer velen zijn er, die dit misschien toejuichen. Dit belet ons niet "te zeggen, dat wij niet mede applaudis» seeren. Welk een humane wet hebben wij toch op den lijfsdwang, hebben wij dikwijls hooren zeggen en gelezen. Zoo mag bij ons dit dwang middel niet dan bij uitzondering worden ten uit voer gelegd tegen personen, die den leeftijd van 70 jaren hebben bereikt, maar onze wet heeft voor het 70e jaar alléén eerbied in civiele, niet in commercieele gedingen. Kunt gij u iets huma ner, iets logischer voorstellen? Maar wat dunkt u van deze humaniteit, dat een schuldenaar te goeder trouw twee jaren van zijn gezin wordt gescheiden, van zijne vrijheid beroofd, zijn beroep ontzet, omdat hij het lang niet zeldzame misdrijf beging in een ander vertrouwen te stellen? Het is nu niet de vraag of deze herbergier niet had kunnen beginnen waarmede hij vermoedelijk nu zal eindigen: zijne faillietverklaring aanvragen, en zeer vreemd is het zeker, dat niemand te Zie rikzee hem gedurende die twee volle jaren dien raad gegeven heeft; maar een feit is het dan toch, dat onze wet gedoogt dat een schuldenaar te goeder trouw, die geen ander misdrijf beging dan dat hij niet betalen konde, gedurende twee alleen zijne oogen, die gewoonlijk vol levenslust in het rond keken, hadden nu en dan zulk een zachte, droefgeestige uitdrukking, dat zij de dame die zoo aangekeken werd een traan of een kus moesten afpersen. Zijn haar, dat vroeger dik en zwart was geweest, begon, nu hij boven de dertig kwam, uit te vallen en grijs te worden. Onder zijn vrienden liep het praatje dat hij nu en dan aan zware hoofdpijnen leeden ofschoon hij over het algemeen zeer mededeelzaam was, sprak hij daar weinig over, maar steek vaak met de hand over het voorhoofd en een sombere blik, die de geheele uitdrukking van zijn gelaat eensklaps veranderde, deed diegenen die hem goed kenden dan elke woordenwisseling staken, die hem onaangenaam zou kunnen stemmen. In die dagen ging hij gewoonlijk de meest dwaze wedden schappen aan. Op het oogenbiik waarop wij kennis met hem maken loopt hij zijn kamer op en neder, gereed om te paard te stijgen, met een kort lakensch jasje en rijlaarzen aan, en een karwats met zilveren knop in de hand waarvan hij bezig is den slag los te maken. Op eens geeft hij er een harden klap mede in de lucht en slaat zich een paar maal tegen de laarzen. „'t Is toch ongehoord," bromde hij voor zich heen. „Ik, Robert de Montenero, ik, die vuur noch water ducht, ik hen bevreesd en durf haar een vrouw, bijna nog een kind, niet zeggen dat jaren het slachtoffer is geweest van den laagsten aller menschelijke hartstochten, maar dien onze wet toelaat en aanmoedigt: dien der wraak." Bij beschikking van den minister van waterstaat enz. zijn tot 2e klerken bij het departement van waterstaat, handel en nijverheid benoemdde klerk bij den rijkstelegraaf J. M. Buskoop, de tijdelijke schrijvers hij dat departement F. C. S. Terborgh en F. T. Vierling, en na afgelegd ver gelijkend examen J. H. W. (Jnger. Bij beschikking van den minister van koloniën zijn de ketelscheepmaber op 's rijks werf te Am sterdam A. van Hoek, de scheepstimmerman op 's rijks werf te Willemsoord J. Zoetelief en de particuliere scheepstimmerman te Amsterdam J. de Bas, gesteld ter beschikking van den gouver neur-generaal van N.-I-, om te worden geplaatst bij een der marine-etablissementen daar te lande, als vice-kommandeur voor het vak van scheep3- bouw. Eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van onzen tijd is door den heer mr. A. J. graaf van Rand wij ek geleverd in zijne hij P. J. Kraft te 'sGravenhage verschenen toelichting op: De Geschiedenis der 27 ontwerpen van wet tot her ziening der grondwet in 18471848. Zij is daar om vooral belangrijk dewijl hier de invloed aan het Jicht treedt, door de Fransche Februari- o mwenteling van 1848 op de lotgevallen van ons land uitgeoefend en uit onuitgegeven bescheiden van vertrouweljjken aard de indruk te voorschijn komt, welke door de huitenlandsche gebeurtenissen op onze leidende staatslieden is teweeg gebracht. Yóor 1847, dit behoort nog tot de publieke geschiedenis, vonden de hoofdbeginselen van ons tegenwoordig staatsrecht, als daar zijn onschendbaarheid des konings, verantwoordelijkheid der ministers, vaststelling der rekening van de staatsuitgaven bij de wet, rechtstreeksche ver kiezingen enz. nog zoo weinig instemming bij koning Willem II, bij de ministers en de groote meerderheid der leden van de staten-generaal, dat geen dezer beginselen werd aangetroffen in de 27 ontwerpen van grondwetsherziening, die in December 1847 door den ministerraad vastgesteld en bij koninklijke boodschap van den 8 Maart 1848 bij de 2e kamer ingediend werden. Ja zelfs, zoozeer hield het ministerie, na de uittreding van Van Hall op 't laatst van 1847 samengesteld uit de heeren J. C. Baud, W. van Rappard, Van Randwijck, De Jonge van Csmpens Nienwland, Van der Heim, List, Rijk, Van Zuylen van Nye velt en Van Son, zich overtuigd dat zijne 27 ontwerpen bij een deel der 2e kamer nog als van ik haar bemin, en met die dwaze wankelmoe digheid zal ik nog maken dat zij mij ten tweeden male ontsnapt." Hij sloeg de armen over elkaar en bleef staan voor een mooie, groote photographie eener dame van ongeveer zestig jaren en riep uit„O moeder help mij toch! gij zoudt mij wel goed weten te raden." Daarop boog hij een knie op den divan, die onder het portret stond, liet het voorhoofd tegen den muur rusten en vervolgde zijn alleenspraak: Ik bemin haar, dat lieve kind, waar gij, beste moeder, ook zooveel van hieldt. Hare blonde lokken zijn donkerder geworden, haar groote blauwe oogen hebben nog altijd dien prachtlgen open en goedigen blikzij is iets bleeker geworden dan vroeger, achter den vrij ernstigen trek op haar gelaat herken ik nu en dan den glimlach der kleine schelm, die uw kluwen verstopte teneinde het pleizier te hebben van u te laten zoeken. Zij is nog altijd dezelfde, zooals gij haar toen lief hadt, zóo aanbid ik haar nog heden I Zij is mij eens ontgaan en zooals ik dacht voor altijd, maar nu is zij weduwe, nu is zij vrij, nog altijd even schoon, maar ernstiger, omdat zij heeft geleefd en geleden. Zij is geen kind meer, dat niets kan dan guitig zijn, maar een vrouw, die voor anderen voelt en denkt. En ik heb zoo'n behoefte aan medegevoelO moeder, ik voel al het zachtmoedige van u in mij, maar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1