N°. 190.
122® Jaargang.
1879.'
Donderdag
14 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,"
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommerB zijn verkrijgbaar a 5 Genii
Advertentien: 20 Gent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubs en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonks.
Middelburg 13 Augustus,
Onderwijs.
Marine en leger.
Aan de Tijd hebben wij eenige nadere bijzon
derheden te danken omtrent hetgeen in het
ministerie en onder de liberale kamerleden is
voorgevallen vóór dat de ministerieele crisis
uitbrak.
Over het zonderlinge verschijnsel, dat deze
inlichtingen juist door het kanaal van de Tyd
tot onze kennis gebracht moeten worden, zullen
wij niets in het midden brengen. Wij laten ze
letterlijk, zooals het katholieke blad ze mededeelt,
hier volgen.
„In ons vorig nommer hebben wij de Standaard,
die, tegen veler tegenspraak, beweerde, dat het
ministerie-Kappeyne, van den aanvang af, grond
wetsherziening beoogd had, in het gelijk gesteld.
Yolgens dit blad had een ooggetuige het schema
dezer hervorming, eigenhandig geschreven door
wijlen den minister van oorlog De Eoo, gezien.
Wanneer hiermede bedoeld wordt het schema van
het grondwetshoofdstuk, waarbij bijzonder de
minister van oorlog betrokken is, heeft dat bericht
niets bevreemdends, daar, zooals ons ter oorekwam,
de heer De Roo, nog in het ziekenhuis te Rotter
dam, dit hoofdstuk persoonlijk bewerkt en met
een toelichting voorzien heeft.
„Thans is de tijd gekomen om te verhalen wat
er verder gebeurde, waartoe wij dan ook nu
overgaan.
„Na het overlijden van den heer De Roo en
dat van den heer Van Bosse, die mede een warm
voorstander der grondwetsherziening was, sleepten
de zaken, tot zij in de maand April, op een ver
gadering der liberale partg, waarover tot dusverre
geen mededeelingen zijn gedaan, door den heer
Kappeyne op het tapijt werd gebracht. Althans,
deze minister deelde toen zijn partijgenooten
mede, dat hij voornemens was, bij de heropening
der kamerzittingen in September, zijn hervormings
plannen aan te kondigen. Maar daar moesten
twee dingen aan voorafgaan, te weten de aanne
ming der kanalenwet, om het prestige der regee
ring, en die van de effectenwet, wegens den
financieelen toestand. Een en ander zou moeten
geschieden vóór het recès. Er is op die vergadering,
welke naar de strekking der belangrijke hervor
mingsplannen geen bepaalde vragen stelde, veel
over en weder gesproken, waarbij de heer Kappeyne
er met nadruk op wees, dat hij, als leidend
minister door de liberale partij aangewezen en
door haar tot regeeren gedrongen, zijn hervor
mingsprogram niet kon uitvoeren, indien hij bij
de twee genoemde wetten niet krachtig door haar
werd gesteund.
„Wat verder voorviel is van algemeene bekend
heid. De effectenwet werd op de lange baan
geschoven, de kanalenwet afgestemd, en de heeren
Tak en Kappeyne vroegen hün ontslag, waarbij,
zooals men weet, door den laatste de grondwets-
hervorming opnieuw ter sprake werd gebracht."
Deze mededeelingen van de Tyd worden op
hare beurt aangevuld, doch ten deeleook weder
afgebroken door de volgende toelichting van het
Vaderland
„Ware De Tijd goed ingelicht, dan zou het blad
gebleken zijn dat op die vergadering door den
heer Kappeyne is gesproken van krachtige maat
regelen, die de regeering in een volgende parle-
mentszitting zou onderhanden nemen; van grond
wetsherziening is niet gerept. Uit het verband
van hetgeen de heer Kappeyne zeide en het
verlangen der regeering om de kanalenwet en
effectenwet eerst af te doen, blijkt dat men te
denken had aan krachtige maatregelen op het
gebied der gewone regeeringszaken, niet echter
aan grondwetsherziening. Daarenboven, over een
plan van grondwetswijziging zou toch niet door
den minister met de vage uitdrukking van krach
tige maatregelen zijn gesproken.
„Het is mogelijk, dat grondwetsherziening steeds
het ernstig plan van den heer Kappeyne is geweest,
duidelijk uitgesproken is het echter niet, althans
niet in de kamer.''
In verband tot de bovenstaande ophelderingen,
verdient een brief de aandacht, dien wij heden
van een altijd goed ingelicht correspondent ont-
yangen.
Met verschillende der in dien brief gevoerde
betoogen, kunnen wij ons niet vereenigen. Ook
zou het ons niet moeilijk vallen, uit onderscheidene
punten, welke ia den brief worden toegegeven,
de bevestiging af te leiden van redeneeringen,
door ons naar aanleiding der tegenwoordige
politieke verwikkelingen gehouden. Dit een en
ander is echter geen reden om onzen berichtgever
het woord niet te geven en hem Diet in de gele
genheid te stellen om het licht, dat naar zijne
meening op de quaestie vallen moet, te doen
schijnen.
„Veroorloof mij, schrijft hij, naar aanlei
ding van uw premier in uw nommer van 12 dezer
een paar opmerkingen.
„Ook uw correspondent heeft u al dadelijk, van
het eerste oogenblik af, verzekerd, dat reeds bij
de vorming van zijn kabinet bij den heer Kappeijne
het plan tot grondwetsherziening vaststond. Deze
mededeeling, geput uit bronnen, die niet den
minsten twijfel omtrent de waarheid toelieten,
hebt gij later door andere bladen, ook van de
tegenpartij, bevestigd gezien. Dat de grondwets
herziening door den heer Kappeijne op het laatste
oogenblik zou zijn bedacht om zijn aftocht te
dekken, of om opvolgers moeielijkheden in den
weg te leggen, is eene inventie van de conserva
tieve pers, met de klaarblijkelijke bedoeling om
kwaad te stoken in de wereld gebracht.
„Een duister punt blijft het, waarom de heer
Van Rees, toen hij aangezocht werd de plaatsin
te nemen, door den dood van den heer Van Bosse
opengevallen, van de plannen tot grondwetsher
ziening onkundig werd gelaten, en te bevreem
den der is dit feit, omdat met den heer Den Beer
Foortugael wel degelijk, vóór hij de portefeuille
aanvaardde, omtrent dit punt overeenstemming
was verkregen. Men mag echter in geen geval
uit het oog verliezen, dat tot hiertoe de zaken
beoordeeld worden, zonder dat men de naast
betrokkenen heeft gehoord. De heer Kappeijne
verkeert op dit oogenblik in de waarlijk niet
benijdenswaardige positiedat hij op het bankje
van beschuldigden is geplaatst, zonder bij machte
te zijn iets tot zijn verdediging te kunnen inbren
gen. Daarbij komt dan nog, dat hij bij sommigen
altijd den naam heeft gehad een weinig serieus
man te zijnen veel heeft gedaan om dien dunk
te versterken. Vandaar, dat men thans allicht
geneigd is alles, te wijten aan zijn verkeerd beleid.
Ware het slechts, dat aan den ministerraad de
verzochte vergunning ware verleend om volledige
openbaarheid te geven aan de stukken betrekkelijk
de crisis, waarschijnlijk zou reeds daardoor, ook
zonder nadere mededeelingen, veel in een geheel
ander licht komen. Die weigering om volledig
openbaar te maken wat reeds buiten de ministers
om gedeeltelijk openbaar geworden is, moet
inderdaad onverantwoordelijk genoemd worden.
„Doch er is meer. Wie zegt ons, dat niet veel
van hetgeen in dé handelingen van den heer Kap
peyne onverklaarbaar is, geweten moet worden aan
de geheime invloeden, die van den beginne af
zijn werkzaam geweest om zijn kabinet te foe-
moeielijken en te belemmeren, vooral door eene
zeer ongunstige verstandhouding in het leven te
roepen tusschen de kroon en de ministers Van
die slechte verstandhouding is in uw blad
herhaaldelijk melding gemaakt, en het is een feit
dat het ministerie of afzonderlijke ministers ver
scheiden keeren ontslag hebben gevraagd, lang
vóórdat de crisis uitbrak en zonder dat van die
ontslag-aanvragen in het openbaar bleek, omdat
telkens weêr de reden, die er toe geleid had, werd
weggenomen. Kon de intieme geschiedenis van
het ministerie geschreven worden, men zou vreemd
opzien van hetgeen nog in onze dagen de intriges
eener camarilla vermogen. Misschien had Kap
peyne minder dan bijv. Thorbecke den takt om
aan zulke bezwaren het hoofd te bieden, en als
het de verhouding tot de kroon geweest is, die
hem bewogen heeft zijne plannen tot grondwets
herziening bedekt te houden tot dat andere
onderwerpen, die in het oog der regeering de
prioriteit hadden, zouden zijn afgedaan, dan
is dat misschiena posteriori geoordeeld
eene minder goede taktiek geweest, maar in elk
geval vordert de billijkheid te erkennen, dat voor
ministers, die niet alleen te doen hebben met een
parlement, in welks boezem dikwijls onvoorziene
bezwaren oprijzen, maar nog bovendien met da
gelijks terngkeerende geheime tegenwerking heb
ben te worstelen, de toestand zeer moeilijk wordt.
„Ik wil geenszins den heer Kappeyne van alle
schuld aan den verwarden toestand, waarin wij
verkeeren, vrijpleiten, maar wel wil ik waarschu
wen om niet alle schuld op hem te laden, zonder
dat men alle gegevens om billijk te oordeelen
bijeen heeft."
Sluis, 13 Aug. Bij de verkiezing van een lid
der provinciale staten ter vervanging van wijlen
den heer J, M. Hennequin werden uitgebracht
504 geldige stemmen, zoodat de volstrekte meer
derheid 253 bedroeg. De heer mr. P. C. J. Hen
nequin, burgemeester van St. Kruis, verkreeg
250 stemmende heer J. H. Hennequin, burge
meester van Sluis, 121 stemmende heer J.
Lansen Croin, te Sluis, 117 stemmen. De overige
stemmen waren over andere personen verdeeld.
T usschen de beide eerstgenoemde candidaten
moet dus eene herstemming plaats hebben.
Cnoes13 Aug. De uitslag der gisteren
plaats gehad hebbende verkiezing voor een lid
van den gemeenteraad, ter voorziening in de
vacature ontstaan door het ontslag genomen door
den heer De Witt Hamer, is als volgt
Uitgebrachte stemmen 336 (van de 393 kiezers)
blanco briefjes 11, geldige stemmen alzoo 325 en
volstrekte meerderheid 163.
Ds heer J. J. Ochtman vereenigde 162 en de
heer J. Donner 141 stemmen op zich, zoodat
tusschen deze heeren eene herstemming moet plaats
hebben. De overige stemmen waren op verschil
lende personen versnipperd alsop de heeren
Hamer 10, Van Sloten 5, Knitel 2, en op 5 personen
1 stem.
In de heden namiddag gehouden vergadering
van den gemeenteraad van Vlissingen werd, na
onderzoek van de ingekomen gelootsbrieven, be
sloten tot toelating van de nieuwgekozen leden.
Op advies der Vlissingsche kamer werd besloten
adhaesie te verleenen aan het adres der kamer
van koophandel te Grorinchem om verbetering van
de Keulsche vaart langs die gemeente en afschaf
fing van de hooge sluis- schut- en bruggelden.
De gemeenterekening over 1878 werd overge
legd en bedraagt in ontvang 178.792.10 en in
uitgaaf f 168,289.175, zoodat zij een goed slot van
9502.92J oplevert.
Tot lid van de commissie van beheer over den
MiddelburgVlissingschen straatweg, werd, in
de plaats van wijlen den heer H. P. Winkelman,
benoemd de heer A. Smit.
Een voorstel van den heer Callenfels, tot be
perking van het aantal tapperijen, zal in eene
volgende vergadering in behandeling worden ge
bracht.
Ia een volgend nommer geven wij het gewone
verslag.
De St.-Ct. bevat ,een kon. besluit, houdende
bepalingen ter uitvoering van art. 4 der wet van
25 April 1878 (Stil. no. 87) en art. 65 der wet
van 17 Augustus 1878 (SM. no. 127).
De personen, die verzocht hebben als leerling
telegrafist in aanmerking te komen, zijn aange
schreven om zich voor het vergelijkend onderzoek
aan te melden aan het gebouw op denPluweelen
Burgwal, n°. 22, te 's Gravenhage, op Dinsdag
26 dezer, des voormiddags te negen uren.
Door den minister van financiën is bepaald, dat
het opengevallen kantoor van ontvangst der haven
en schutgelden te Vlissingen, door een surnume
rair der belastingen zal worden waargenomen,
voor het geval zich geen der ontvangers voor
dat kantoor mochten aanmelden. Het kantoor
zal den 8en September a. aan den nieuwen titu
laris worden overgegeven. (Ebl.)
Ter aanvulling van hetgeen in ons nommer van
gisteren reeds is medegedeeld omtrent de beraad
slagingen en besluiten op den eersten dag der
algemeene vergadering van de maatschappij Tot
nut van 'i algemeen, diene nog het volgende.
Ingevolge de periodieke aftreding van de beide
leden van het hoofdbestuur mr. M. J. de Lange
en H. de Veer, in wier plaatsen zijn opgetreden
de heeren: dr, H. F. R. Hubrecht (oud-hoofd
bestuurder) en H. Bouman, bestaat het hoofdbe
stuur thans nit de heeren: prof. J. (x. de Hoop
Scheffer, ds. W. F. Loman, mr. W. W. van Lennep,
ds. M. A. Perk, mr. Aug. Philips, prof. C. Pijn-
acker Hordjk, mr. H. J. Kist, C. ten Brummeler,
M. W. Jolles, mr. J. Coninek Westenberg, dr«
H. F. R. Hubrecht en H. Bouman.
Voorstel van het hoofdbestuur: „Dat de alge
meene vergadering haar ingenomenheid uitspreke
over hetgeen door de bemanning van het zeilschip
de Willem Barents, onder bevel van den luit. ter
zee le kl. A. de Bruijne, verricht is tot hand
having van de eer onzer vlag in de Noordeljke
Poolzee, en besluite: „als bjdrage van de Maat-
schappj uit te trekken de som van 1000, voor
eene reis door een zeil- of stoomschip onder
Nederlandsche vlag derwaarts."
Dit voorstel, warm door het hoofdbestuur ver
dedigd, werd eenerzijds bestreden als onnoodig,
indien de expeditie niet per stoomboot geschiedde,
als niet liggende op den weg der Maatschappij, als
in strijd met haren geldelijken toestand, aEderzjds
aanbevolen met het oog op Nederland's traditiën,
ten bewijze dat het niet is eene nation éteinte,
uit een handels- en wetenschappelijk oogpunt enz.
Het voorstel werd bestreden door de depart.
Utrecht, Zwolle en Deventer, verdedigd door
Schouwen en Workum. Dit laatste depart, stelde
voor het subsidie in elk geval te bestemmen
voor eene derde expeditie.
Bj hoofdeljke stemming werd dit amendement
met 507 tegen 221 st. verworpen.
Vervolgens werd het voorstel verworpen met
473 tegen 320 st.
Voorstel van het hoofdbestuur„Om aan de
Maatschappij tot opvoeding van weezen in het
•huisgezin eene subsidié te verleenen in eens en
vo or eens ten bedrage van 500, tot vestiging
van een gesticht in het midden des lands voor
het opnemen der aan haar toevertrouwde weezen,
van waar zij in gezinnen worden geplaatst en
waar zij terugkeeren, zoo dikwijls dit aan regen
ten van dat gesticht goeddunkt; onder beding
dat deze zaak in 1879 op voldoende wijze tot
stand kome.
Dit voorstel werd vanwege het hoofdbestuur
verdedigd door den heer Coninek Westenberg.
De financieele commissie bracht een afkeurend
advies uit over dit voorstel.
Van de departementen Amsterdam, Rijswijk en
Dockum kwam een amendement, om het subsidie
te verdubbelen en op 1000 te brengen. Maarssen
wilde ƒ2000 toestaan, terwijl Amsterdam nog
voorstelde bij amendement de woorden „onder
beding enz." te laten vervallen.
De subsidie werd, tot het bedrag van ƒ1000,
met 535 tegen 206 stemmen toegestaan. Daarna
werd de vergadering tot den volgenden dag
gesloten.
Door den gemeenteraad van Amersfoort zijn
benoemd voor de betrekking van leeraar in de
oude talen aan het progymnasium: dr. K. H. J.
Kober te Harderwijk; als leeraar in de Fransche
taal aan het progymnasium en de hoogere bur
gerschool de beer W. F. C. Laak te Amsterdam;
als leeraar in de Hoogduitsche taal aan beide
inrichtingen: de heer W. N. Coenen te Utrecht;
als leeraar in wiskunde en natuurlijke historie
aan de hoogere burgerschool, dr. J. Doyer te
Oosterbeek.
De rector der Latijnsche scholen dr. D. Burger,
de conrector dr. J. Sandberg en de lector in
wis- en aardijkskunde de heer L. H. Tobbe,
worden overgeplaatst aan het progymnasium, voor
welke inrichting worden aangewezen als leeraar
in de Engelsche taal en letterkunde de heer
W. J. Hakkelt en als leeraar in de Nederlandsche
taal en letterkunde de heer P. Fockens, tevens
leeraren aan de hoogere burgerschool te Amersfoort;
Het rjk geeft 700 subsidie jaarljks aau het
progymnasium.
De eerste luitenant Arntzenius is gisteren
onder geleide van een kapitein uit de infirmerie
te Vlissingen naar het rjks hospitaal te Utrecht
overgebracht. (Tad.)