N°. 187 122« Jaargang, 1879. Maandag 11 Augustus. -aas. Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen.' Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiens 20 Cent per regel.' Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de ptiblicité étrangère 6. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Middelburg 9 Augustus. Benoemingen en besluiten. COURANT. De anti-revolutionaire bladen wijzen de door ons (M. Ct. van 6 dezer) aan hunne partij gestelde vordering, dat zij in de aanstaande kamerzitting zich in staat toone tot regeeren, van de hand met een beroep op hare geringe getalsterkte. „Aan regeeren is onze partij nog in lange niet toe," schreef het Zuiden en de Standaard voegt erbij: „12 leden op de 86, is dat een parle mentaire groep om haar de practische uitwerking der problemen op te dragen?" Wanneer men aan het door ons gebezigde woord regeeren uitsluitend de beteekenis hecht van optreden als ministers, dan geven wij de juistheid dezer tegenwerping onmiddellijk toe. Al is het in de 2e kamer met de anti-revolutionairen niet zoo gesteld als met de conservatieven, van wie onlangs gezegd werd dat zij, al gingen ze met hun allen aan de groene tafel zitten, nog niet de acht zetels konden bezetten, toch kunnen ook zij voor de samenstelling van het achttal nog niet in aanmerking komen. Maar iets anders is het feitelijk optreden als regeerders, iets anders zich tot de regeertaak in staat toonen. Dezen laatsten eisch meenen wij aan de anti revolutionaire partij, zooals zij thans in de staten- generaal is vertegenwoordigd, met recht te mogen stellen. Wat zij aan staatkundig talent bezit, bevindt zich nu in de kamer. In den heer Keu- chenius heeft zij eene koloniale specialiteit, wien alle partgen haar om zijne kennis en ervaring ten opzichte van Indië beng den kunnen. De heer Lohman werd reeds vóór lang den lande voorge steld als de logische kop" der partij bij uitne mendheid, als rechtsgeleerde even goed eene specialiteit op zijn gebied als de heer Keuchenius op het zijne. De talenten van de heeren Van Dedem en Van der Hoop zijn ons tot dusverre onbekend, maar te oordeelen naar het gewicht dat door de Standaard aan hunne verkiezing gehecht werd, moeten ze niet gering zijn. Voegt men daar de kamerleden der vroegere periode bij, met den heer Elout als hoofd van het geheel, den mag de verwachting niet overdreven geacht worden dat van dit twaalftal, vrucht en vertegen woordiger eener zoo buitengewone beweging als het volks-petitionnement, o-ok iets buitengewoons, het dagen van een nieuw etn verrassend licht aan onzen politieken hemel, uitga. De verontschuldiging van vroeger, dat de anti revolutionaire kamerleden niet als staatslieden maar als evangelie-belijders gekozen waren, gaat thans niet meer op. Behalve dat wij zulk een excuus voe,r de heeren Keuchenius of Lohman niet F^XJII-iLETOXT- 3. Eene vertelling van L. AUZENGRUBEK. De boerin gaf hem schoorvoetend de hand. „Zoo, dat is beklonken! Maar onthoud het goed, ik laat u geen cent ervan behouden. Ik weet wel, nu zijt gij er niet bezorgd over, maar ook voor later wil ik het u gemakkelijk maken. Uw man zou tamelijk boos worden als hij zag dat ik al dat geld kreeg, zoodra het in huis was, en ik wil geen onmin tusschen u beiden stichten. Als gij uw best doet en spaarzaam zijt, kunt gij misschien wel zooveel in stilte op zijde leggen, dat de boer niet merkt hoeveel gij verwed hebt en dan behoeft hij er niets van te weten. Ik zal u ongeveer een jaar den tijd laten, maar den eerstvolgenden nieuwjaarsdag kom ik mijn geld halen. Als het u interesseert leg ik dan nog eens kaart voor u, zoo als ik het versta. En nu, God Zegen je!" zouden durven laten gelden zonder te vreezen hen te beleedigen, heeft de heer Elout zelf daar aan een einde gemaakt door met een volledig en zeer uitgebreid staatkundig program op te treden. Aan dat program hebben wij het recht voortaan het anti-revolutionair twaalftal, hun woorden en daden, te toetsen. Al is het beleid onzer buiten- landsche zaken feitelijk niet in hun handen, toch kunnen zij aangeven op welke wijze het tegen woordige Nederland tegenover het tegenwoordig Europa eene verhouding kan aannemen, „meer eervol" dan de thans bestaande. Al is de heer Lohman geen minister van justitie, toch kan hij, bij de herziening van het strafwetboek en bij andere gelegenheden, doen zien op welke wijze ons eene strafwetgeving gegeven kan worden, op andere beginselen rustende dan de liberale of conservatieve, maar „het christelijk en rechtsge leerd Nederland waardig." Van hem is ook aan wijzing te wachten op welke wijze de prostitutie „beteugeld" en niettemin het politie-toezicht op dat kwaad, overeenkomstig de anti-revolutionaire leer, prijs gegeven zou kunnen worden, zonder in eene „laxiteit in de sanitaire wetgeving" te vervallen, welke in het programma-Elout wordt veroordeeld en op dit gebied de gevaarlijkste ge volgen zou kunnen hebben. Van den heer Keu chenius mogen wij bruikbare voorlichting ver wachten omtrent het ons raadselachtig, maar van anti-revolutionair standpunt zeker zeer duidelijk „ten langen leste ontwikkelen door en voor het moederland, van een bekoorlijk volksbestaan op Java," even als omtrent „het handhaven van het Christelijk standpunt, zonder inbreuk te maken op godsdienstvrijheid," dus zonder de verspreiding van het Christendom tot doel en rechtvaardiging on zer koloniale heerschappij te verheffengelijk vroeger van anti-revolutionaire zijde verlangd is. Ziedaar wat wij onder het „regeeren" verstaan, dat niet slechts door ons, maar door geheel Ne derland, niet het minst door het anti-revolutionaire Nederland, verwacht mag worden van het twaalftal dat met September zijn intocht in de kamer hou den zal. Groot zou de teleurstelling zijn, waa neer men ons te gemoet kwam met redenen, als door de Standaard aangevoerd worden, dat „Keu chenius tien jaren weg was en toeh wel een jaar mag hebben om zich weer thuis te zetten in den wonderlijken boedel, dien de liberalisten schiepen." Of dat „Lohman voor 't eerst in de kamer komt en zich dus nog geheel orienteeren moet." Of dat Elout zelf „de vele vraagstukken, die ter afdoening liggen, slechts aanstipt om ze aan zijn opvolger te endosseeren." Welke armzaligheden voor zulke mannen en voor eene partij, die zulk een toon voert Nü alles wat reeds op meer of minder stelligen toon is medegedeeld als „vast staande" omtrent Dit zeggende verliet hij de kamer en liet de boerin in gepeins achter. „Zou het toch waar zijn? Dan zou men zich eigenlijk op niets meer kannen verlatenNeen klaveren-aas beteekent alleen den dood Zij wist op het laatst niet meer of zij bang moest zijn om de weddenschap te winnen of hopen haar te verliezen. Toen Weishoser dienzelfden middag haastig over den weg liep zag hij den klokkenmaker op een plankje staan, dat over een sloot gelegd was, opdat men een veldweg zou kunnen bereiken die naar het dorp leidde. Hg liep naar den ouden man toe en vroeg „Wel Michel! hoe is het gegaan?" De kleine man lachte schalks, en keek naar de jas van den boer die zorgvuldig was dichtge knoopt en aan den linkerkant een dikte vormde. Hij tikte met den vinger op die plek en zei. „Daar zit het, hebt gij het geld?" „Ja, maar zeg mij „Pst.! ik heb om uwentwil veel tljdzoek gebracht, maar naar ik hoop niet te vergeefs. Ik wil u alleen nog maar zeggen, dat wij elkaar van daag niet gezien noch gesproken hebben, begrijpt gij? En denk er thuis om, dat gij niets moet zien of merken, hoe vreemd Evertje u ook moge schijnen." Een half uur later trad Weishoser zgn woon- het aanstaande ministerie, komt nu op eens het Mjgbiad, dat het natuurlijk weten kan,—-aan al die berichten den grond ontnemen. „Ter verklaring, schrijft het, waarom het Dagblad zich tot hiertoe onthouden heeft van de vermelding van al de loopende geruchten, strekke, dat er tot hiertoe nog niets" met eenige zekerheid te melden valt. Er hebben, ja, besprekingen plaats, er worden onderhandelingen gevoerd, maar iets bepaald is er nog niet. Er zgn zelfs voor sommige porte feuilles namen genoemd van personen, met wie wellicht over den toestand is geconfereerd, maar van wier optreding als ministers geen de minste quaestie was geweest. Van anderen, wier optreding hier en daar gezegd werd vast te staan, kan"dat ook nog volstrekt niet verzekerd worden. Kortom, het eene bericht draagt meer, het andere minder de kenteekenen van op gissingen en vermoedens te zijn opgebouwd en van alle kan minstens gezegd worden, dat zij nog voorbarig zijn." In het Utr. Dagll. komt een ingezonden stuk voor, onderteekend D. v. L. C., waarin eene zeer vleiende beschrijving gegeven wordt van eene reis naar Engeland en terug, die de schrijver met de stoomboot Prinses Elisabeth over Vlis- singen gemaakt heeft. Niettegenstaande op de terugreis 230 passagiers aan boord waren, was alles zoo goed in orde dat de schrijver deze route als „de beste reisgelegenheid naar Engeland", verge leken met alle andere ondernemingen, aanbeveelt. „Heengaande, schrgft hij, toen we, meen ik 140 passagiers aan boord hadden, was het een genot, om, na 't gebruik van een flink souper en na den heerlijken maneschijn op dek een half uur bewonderd te hebben, zijn eigen ik in een frisch, wel opgemaakt „laadje" ter ruste te leggen. Evenals het geheele vaartuig, muntten de slaap plaatsen op de Prinses Elisabeth uit door echt Hollandsche zindelijkheid en door eene uitstekende ventilatie; en haal ik mij daarbij herinneringen voor den geest uit mijne vroegere tochten, via Ostende en Harwich, dan doet het mij goed, te kunnen constateeren, dat wij Nederlanders voor het internationaal verkeer, iets tot stand hebben kunnen brengen, dat op 'toogenblik door geen andere lijn overtroffen wordt. „Eere aan de nagedachtenis van den man, aan wiens initiatief en aan wiens ondersteuning de maatschappij Zeeland haar bestaan te danken heeft „Eere aan de nagedachtenis van prins Hendrik der Nederlanden! Het Haagsche Dagblad, door ons indertijd overtuigd van „leugen en laster", wegens het verspreiden van onware beschuldigingen, afkom stig uit niet vertrouwbare bron, ten laste der Rotterdamsche spaarbank, laat geen gelegen- vertrek binnennadat hij zijn vrouw goeden dag gezegd had, begon hij zijn jas los te knoopen, haalde een zware portefeuille uit zijn zak en borg die in de lade van de tafel. „Wat hebt gij daar?" vroeg zijn vrouw. „Een heele boel geld, Evertje! Gij weet wel, dat geld dat ik bij den winkelier in de stad had uitstaan en waarvan ik een tijd lang gedacht heb dat het daar wel zou big ven. Maar hij heeft een erfenis gekregen en nu heeft hij alles afbetaald." „Alles „Tot den laatsten cent toe." „Ach lieve hemel!" „Het schijnt u niet erg veel pleizier te doen." „Oeh, ja wel", zei Evertje, nam de portefeuille uit de lade, telde het geld en werd beurtelings bleek en rood. Daar was het en het moest weer weg. Zij was tegelijkertijd blij en niet blij. Van dat oogenblik af legde zij zich weer op haar huishouden toe en deed haar best om te sparen, zoodat Weishoser wel zag dat zij geen tijd had om aan sterven te denken. Hoe meer het jaar echter zijn einde naderde des te ongelukkiger werd zij en toen nieuwjaar voor de deur stond bekende zij hem wat zij met Hautzner-Michel voor een weddenschap had aan gegaan en hoe zij ook op diens raad getracht had goed was het wel niet -om die som op het huishoudgeld te besparen, teneinde haar verlies voor hem verborgen te houden. Nu zon de schelm heid voorbijgaan om de herinnering aan dit, voor zgn ernst en geloofwaardigheid min vleiend geval, levendig te houden. Zelfs tracht het heden onze door feiten ge staafde beschuldiging tot eene geheel andere zaak in verband te brengen en ze daardoor van hare kracht te berooven. Men ziet meer, dat verlegenheid of schuldgevoel zich tracht te verbergen achter het masker van bluf of brutaliteit. Voor 't karakter van den schuldige pleit dit niet, daar het voornemen om zich de ontvangen les ten nutte te maken, er niet mede te vereenigen schijnt. rechterlijke macht. Benoemd tot lid van het college van regenten over de cellulaire gevangenis te Goes mr. J. W. C. de Jonge van Ellemeet, griffier bij het kantongerecht aldaar zijnde voorts het vice-presidium van gemeld ccllege opgedragen aan het lid mr. P. van der Meer Mohr. pensioenen. Pensioen verleend aan B. F. Ci de Hosson, commies ter provinciale griffie van Gro ningen, ad f 1327 'sjaars, J. Tentije, adjunct-com mies der le kl. ter provinciale griffie van Lim burg, ad f 1040 's jaars. examen commissien. Benoemd tot lid en voor zitter der commissie die gedurende éen jaar, te rekenen van 1 Augustus 1879, belast zal zijn met het afnemen van de praktische exames van arts en tandmeester, vermeld in art. 2 en 8 der wet van 25 December 1878 (Stbl. no. 222), dr. J. W. R. Tilanus, hoogleeraar te Amsterdam; tot lid en secretaris M. R. Timmerman, eerste ofi. van gezondh. 2e kl. te Amsterdam; tot leden dr. L. Lehmann, hoogleeraar te Amsterdamdr. S. S. Rosenstein, hoogl. te Leidendr. H. Hertz, hoogl. te Amsterdamdr. T. Halberfsma, hoogl. te Utrecht; dr. H. Ranke, hoogl. te Groningen; dr. W. M. Gunning, hoogl. te Amsterdamdr. C. L. G. Becht, te 's Gravenhagetot plaatsvervangende leden dr. J. E. van Iterson J.Az., hoogl. te Lei den dr. A. E. Simon Thomas, hoogl. te Leiden dr. B. J. Stokvis, hoogl. te Amsterdamdr. H. Wefers Bettink, hoogl. te Utrechtdr. Th. Dentz, lector aan 's rijks universiteit te Utrecht; dr. E. A. van der Burg, hoogl. te Leiden; tot lid en voorzitter der commissie, die gedurende éen jaar, te rekenen van 1 Augustus 1879, belast zijn met het afnemen van de praktische examens van apotheker, vermeld in art. 11 der meergenoemde wet, dr. J. W. Gunning, hoogl. te Amsterdam tot lid en secretaris J. Polak, apotheker te Am sterdam tot leden J. van Rijn van Alkemade, eerste mil. apoth. bij 's rijks mag. van geneesm. te 's GravenhageW. Stoeder, hoogl. te Amster dam tot plaatsvervangende leden dr. A. P. N. Franchimont, hoogl. te Leiden; C. Burgersdijk, den eersten dag van het nieuwe jaar komen om zijn geld en zij had niet meer dan een vierde er van bij elkaar kunnen krijgen, hoe zij zich ook had afgetobt. Zij eindigde met nederig om ver giffenis te vragen voor hare onbedachtzaamheid. Daarop zei Weishoser, terwijl hij zich achter het oor krabde, dat hij het gaarne en van gan- scher harte wilde vergeven, omdat op die wijze zijn Evertje in het leven was gebleven en er weer gezond en frisch uitzag; daarvoor wilde hij nog wel driemaal zooveel geld missen Hij vond het wel drommels vervelend dat Hautzner-Michel al hunne spaarpenningen zoo klakkeloos zou komen weghalen, maar die had wel meer van die grappen, waarmede hij men- schen bang maakte, al meende bij het zoo kwaad niet. Zij zouden dus maar bedaard afwachten tot hij kwam. (Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1