N°. 178. 122® Jaargang, 1879. Donderdag 31 Juli. Door zorg verteerd. Dit blad verschijnt dagalijfc(sj met uitzondering van Zon- en Feestdagen.1 Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nonnners zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Ad verten tien: 20 Gent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz, van 17 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Grooie letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6. L. Daübb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonbs. Middelburg 30 Juli. FEUILLETON. T, C" w i'. „Het gaat bij eene ministeiiecle crisis al vreemd toe, daar in Konstantinopel." Dit werd gisteren in ons Overzicht der rubriek Buitenland gezegd. Men behoeft echter niet zoo ver als Konstantinopel te reizen om dingen te zien, zoo vreemd als de Verhevene Porte ze zel den of ooit aanschouwd heeft. Met name voor een land, dat van de constitutioneele beginselen tot in merg en been doordrongen heet, dat reeds verschillende scholen en geslachten van staats lieden heeft zien verrijzen en heengaan, die deze beginselen hebben verkondigd, verdedigd, uitge legd en in practijk gebracht, is hetgeen sedert een dag of veertien in Nederland voorvalt zoo iets verbazends en onbegrijpelijks, dat men, ge noodzaakt om met die wonderlijke en betreurens waardige dingen zich bezig te houden, soms in twijfel verkeert of men in Spanje, in Griekenland, in een der republieken van Zuid-Amerika, aan de stranden van den Bosporus, dan wel aan de monden van Schelde en Rijn zich bevindt. Het geweld ontbreekt, ziedaar het eenige waarin wij ons nog gunstig onderscheiden. Maar in onverstand, in gebrek aan doorzicht, in onkunde ten opzichte der meest elementaire constitutioneele grondstellingen, hebben wij aan deze landen der politieke onmondigheid weinig te verwijten. Maandag den 23en Juli werd, „met machtiging deskonings," de bekende liberale partij-vergadering gehouden. Over de zonden in den vorm, begaan door het vermelden van 's konings naam, door het „in- hoofdzaak mededeelen van het voorge vallene," ofschoon men „tot overlegging der ge wisselde stukken in extenso niet gemachtigd" was, door het gebruiken van een der lokalen van het gebouw der tweede kamer, is reeds de noodige afkeuring uitgesproken. Niet genoeg is daarbij echter nog in 't oog gehouden tot welke hoogte, naar het onveranderlijk beginsel van ons staats recht, ook voor deze vergadering en wat daar inconstitutioneels bij voorgevallen is, de ministers verantwoordelijk zijn. Tot beoordeeling daarvan is een punt van gewicht, dat ter loops in de dagbladen werd aangeroerdde vraag namelijk of de oproeping tot de liberale bijeenkomst al dan niet ook tot de ministers gericht werd. Is zij dat wel geweest, dan staat ook hun ver antwoordelijkheid, aan welke men zelfs zonder dat, als aan eene onmisbare fictie, zoo lang mogelijk zou moeten vasthouden, boven al len twijfel. Niemand wordt door den koning tot eenige staatkundige handeling gemachtigd, HIT HET ENSELSCH Agnès wilde antwoorden, maar er kwamen snik- ren in plaats van woorden. Eindelijk, toen de ïevigheid harer smart begon te bedaren, zei ;e, terwijl de tranen nog langs haar wangen big gelden „Zoudt gij papa willen vragen hier te komen?" „Jawel Agnès. Maar waarom vertelt ge mij iet eerst wat u deert?" „Ik zal u alles vertellen. O, vraag hem of hij ier komt, mamaen breng Emma en Alida mee," Binnen weinige oogenblikken kwam mr. Emory aastig in Agnès kamer, gevolgd door zijn vrouw n andere dochters. Agnès had hare tranen reeds edroogdmaar haar gelaat was doodsbleek. Met teederheid, bijna met deernis, keek zij naar aar vader op, en een zijner handen in de hare smende, zei ze: „O, papa, als we maar geweten hadden wat u welde „Wat mij kwelde!" antwoordde mr. Emory erbaasd, terwijl hij Agnès verwonderd aanzag. „Ja, papa, gij zijt al lang in zorg geweest; ik zonder voorkennis en aansprakelijkheid van een minister. De woorden „met machtiging des ko nings," op het oproepingsbiljet geschreven en door de onderteekening van twee leden der sta- ten-generaal bekrachtigd, wezen dus naar con stitutioneel staatsrecht het motief aan, waarom en tot welke hoogte de ministers voor die bijeen komst en voor wat daarop verhandeld zou wor den de verantwoordelijkheid mede zouden moeten dragen. Wat van zulk eene vergadering het gevolg kon en moest zijn, werd voorspeld en is uitgeko men. Voor de juistheid en volledigheid der ge daan wordende mededeelingen, bezat men geenerlei waarborg. De heeren Van de Putte en Cremers stonden er zelf niet voor in. „Zij meenden, dus leest men in het quasi-officieele verslag van het Vaderland, in hoofdzaak het voorgevallene juist te hebben medegedeeld." Nu komt dan ook het ihandelsblad berichten, dat „uit de stukken halve mededeelingen zijn gedaan, met weglating van datums en verdere bijzonderheden, die ter richtige waardeering nood zakelijk zijn." En om te voorkomen dat „aan de hand dier onthullingen de geheele gang van zaken uit zijn verband worde gerukt," heeft de redactie van genoemd blad „aan volkomen ge- loofwaardigen, die de vergadering bijwoonden, waren er dan ook ter vergadering, die niet vol komen geloofwaardig waren? de juiste toe dracht gevraagd, altijd voor zoover die vatbaar was voor mededeeling in 't openbaar." Deze nadere inlichtingen hebben wij in ons nommer van gisteren voor 't grootste gedeelte overgenomen. Na een verslag in 't Vaderland omtrent eene partij-bijeenkomst, bezitten wij dus nu een naam loos couranten-bericht om ons in te lichten om trent hetgeen is voorgevallen en verhandeld tus- schen Z. M. den koning, zijne verantwoordelijke ministers en een tweetal niet-verantwoordelijke kamerleden, die -Z. M. heeft goedgevonden te raadplegen Over de qieuwe inlichtingen, door het Handels blad verstrekt, hebben wij niet veel in 't midden te brengen. Ze hebben voornamelijk ten doel, door 'tpreciseeren van eenige datums en bijzon derheden, de handelingen der ministers in een zuiverder licht te stellen en hen vrij te waren voor onjuiste gevolgtrekkingen, tot welke de bekend geworden halve waarheid aanleiding zou kunnen geven. Niet stilzwijgend mogen wij echter de rede neering voorbij laten gaan, door welke men in de mededeelingen van het Handelsblad de onbekend heid van den minister van koloniën met de aan hangige plannen tot grondwetsherziening tracht te rechtvaardigen. heb het gezien en wij allen hebben het gezien. Gij komt thuis en zit den ganschen avond stil. Gij zp bleek en mager geworden. Gij ziet er dikwijls zoo vervallen uit. En in plaats van u te helpenhebben wij juist zwaarder lasten op uwe schouders geladen." „Wat bedoelt het meisjeriep mevrouw Emory op half afkeurenden toon uit. „Kom, ga zitten, lieve, ge moet het ons nader uitleggen," zei de vader, terwijl hij Agnès naar een stoel leidde en naast haar ging zitten. „Gij zegt dat ik in zorg ben geweest?" „Is het zoo niet, papa Agnès hief hare be traande oogen weer naar haars vaders gelaat op. „Deze wereld is vol moeite, mijn kind, en ieder moet er zijn deel van hebben," antwoordde hij ontwijkend. „Ons deel is heel licht geweest en het uwe heel zwaar," was het gevat antwoord; „en daarin moet nu verandering komen. Wij moeten iets van den last die op uwe schouders drukt, weg nemen. O, papa, waarom deedt gij er ons niet reeds lang, lang geleden, in deelen Hebt gij aan onze bereidwilligheid, aan onze liefde ge twijfeld „Ik ben verbaasd, mijn kind," zei mr. Emory met onvaste stem. „'t Is waar dat ik in zorg bon dat mijn lasten zwaar zijnmaar hoe zijt gij dat te weten gekomen? Spreek open hartig, Agnès." Ze sprak openhartig, en deelde bijna woordelijk het gesprek mede dat zij gehoord had. -Bit feit, lezen wij, is minder bevreemdend dan het schijnt. Hij die in een bestaand ministerie treedt, 'simt' zich,' wat de algemeene politiek aangaat, aan het eenmaal vastgesteld programma aan. Het blijkt dan ook niet, dat de minister van koloniën omtrent dit punt eenige inlichting gevraagd heeft. Waarschijnlijk verge noegde hij zich met de bespreking der koloniale aan gelegenheden." Dit kan niet juist zijn, of het is niet sérieus. Zoo eenig onderwerp behoort tot de algemeene politiek" en tot het „programma" van een ministerie, dan is het zeker eene herziening der constitutie. Wanneer dus de minister van koloniën daarnaar niet gevraagd heeft, dan moet het zijn omdat van zoodanige herziening bij de met hem gevoerde onderhandelingen vóór het aanvaarden der portefeuille nog met geen woord gerept werd, en hijzelf, van de noodzakelijkheid der herziening niet overtuigd, geen reden had om daarover te beginnen. Van den anderen kant mochten de andere ministers, bij het spreken over de „alge meene politiek" met hun aanstaanden ambtgenoot, een zoo gewichtig onderwerp als grondwetsher ziening niet vergeten of verzwijgen, indien daar van op dat oogenblik bij hen werkelijk sprake was. Uit dit dubbel negatief bewijs volgt, dat de plannen tot herziening der grondwet, op 'toogen- blik van het optreden des heeren Van Kees, bij den minister Kappeyne en zijne ambtgenooten nog niet tot rijpheid gekomen waren en alzoo nog niet tot hun „programma" behoorden. Meer nadruk willen wij leggen op een protest, dat wij moeten richten tegen de slotsom der mededeelingen van 't Handelsblad. Daarin wordt het ministerie voorgesteld als de vermoorde onschuld, als het slachtoffer der onbescheiden heid van „derden", die door 't openbaar maken van tusschen den koning en de ministers gewis selde stukken, waarin aan de ministers open legging van 's konings persoonlijke gevoelens werd gedaan, „het persoonlijk gouvernement ingeroepen" en „de ministerieele verantwoorde lijkheid tot eene zedelijke.onmogelijkheid gemaakt hebben." Nadat dus eerst de naam van Z. M. den koning, op een „inderhaast", door een onbekwaam stylist gesteld oproepingsbiljet, op ongepaste wijze tot eene staatkundige partij in betrekking gebracht is, schijnt men 't nu te willen doen voorkomen alsof Z. M. mede-verantwoordelijk is voor de constitutioneele zonden, voor de onhandigheden en onbescheidenheden, op eene extra-parlemen taire bijeenkomst door „derden" begaanWat meer is, men beweert dat de zaak alleen nog zooveel mogelijk op constitutioneelen weg terug te brengen, dat dus het arme ministerie alleen in zijne onbevlekte eer en onschuld te herstellen is, „Is dit alles waar, Eduard zei mevr. Emory, toen Agnès zweeg. Haar stem klonk droevig, maar niet zwak. Zij was dicht bij haar man ge komen en had haar hand op zijn schouder gelegd. „Alles waar," was het somber antwoord. Toen kwam er in dien kring van vader, moeder en dochters zulk een diepe stilte dat men de harten bijna kon booren kloppen. „Wij hebben geen recht hier te zijn," zei de oudste dochter, het stilzwijgen afbrekend. „Laat ons vau daag naar huis gaan." „Met de eerste gelegenheid, als er een trein gaat," antwoordde Agnès. „Waarom liet gij ons hierheen gaan? O papa, het was zoo verkeerd, zoo verkeerd!" En de jongste dochter lei weenend haar hoold op haars vaders schouder. „Ik had u dit willen besparen," zei de moedige, geduldige man, met' niet te onderdrnkken aan doening. „Ik vertrouwde dat alles terecht zou komen. Ik streed dapper om mij staande te houden, opdat er geen schaduw op mijn huis zou vallen. Maar ik vrees dat alles te vergeefs is geweest. De last drukt mij te zwaaren indien er niet in eenig opzicht verlichting komt, moet ik er onder bezwijken." „Gij zult niet bezwijken, papa, indien wij n kunnen staande honden," antwoordde Agnès moedig. „Laat ons van daag naar huis gaan, en deel ons dan alles omtrent uw zaken mede, opdat wij precies weten wat plicht gebiedt. Ik ben er zeker van dat wij allen éen hart en ziel zullen zijn. wanneer alle stukken volledig van regeerings- wege openbaar worden gemaakt. En men be weert dit, op hetzelfde oogenblik dat de Standaard meldt en het Handelsblad dus vermoedelijk weten kon, dat de machtiging tot volledige openbaar making door Z. M. den koning geweigerd wordt. Tegen deze stellingen en beweringen sta ons nadrukkelijk protest. De redenen, welke Z. M. den koning bewegen kunnen om niet te vergunnen dat brieven, door hem aan zijne ministers ge schreven, niet publiek worden gemaakt, gaan ons niets aanhet komt ons echter voor dat Z. M., even goed als de minste zijner onderdanen, het recht heeft om te beslissen in welke mate stuk ken van zijne hand al dan niet geschikt zijn voor mededeeling aan anderen dan aan hen, voor wie ze oorspronkelijk bestemd zijn. Maar wij laten ons niet door misverstanden of bisbilles tus schen 's konings kabinet, de ministers, de „derden" en wie er verder in onzen crisis-war boel be trokken mogen zijn, afleiden van den onmisbaren en veiligen grondslag van ons staatsrecht, gelegd in art. 33 onzer grondwet„De koning is on schendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk." Verantwoordelijk tegenover de natie in 't alge meen en tegenover de staten-generaal in 't bij zonder. Niets is voor de ministers gemakkelijker dan eene bijeenkomst der tweede kamer te doen plaats hebben, en in haar boezem, in 't openbaar of in comité-generaal, zich te verdedigen tegen de op extra-parlementaire wijze gedane „halve mededeelingen" en tegen de daaruit gemaakte gevolgtrekkingen. Mocht er tusschen Z. M. den koning en hen eene verhouding bestaan, welke voor hen het aanblijven onmogelijk maakt, dan is het ook daar de plaats om hieromtrent de onontbeerlijke mededeelingen te doen, met in acht neming van die bescheidenheid en terughou ding, welke een der eischen is van het constituti oneele staatsleven en tot welke ieder staatsman verplicht is, al vordert die plicht ook in sommige gevallen zelfverloochening. Maar met het be schuldigen van of insinueeren tegen Z. M. den koning ga men niet verder, of men houde zich overtuigd dat al wat constitutioneel denkt in den lande er de schouders over zal ophalen, zoo men 't de moeite niet waard vindt om er zich boos over te maken. Heden voormiddag had alhier de opening plaats der biljetten ter verkiezing, bij herstemming, van een lid van den gemeenteraad. Ingeleverd waren 192 biljetten, waarvan er tien van onwaarde werden verklaard, zoodat het getal geldige stemmen 182 en de volstrekte meerder heid 92 bedroeg. Verkozen is de heer mr, J. A. van Hoek met Indien wij te verkwistend leven, dat wij ons dan verminderen. Nog klinkt mij in de ooren wat ik zoo even hoorde en ik zal geen oogenblik rnst hebben vóór wij uit de oogen vau het publiek zijn." „Wij zijn het geheel eens," zeiden allen. En in éen geest handelden zij, dienzelfden dag nog naar de stad vertrekkende. De verandering die volgde was doortastend en strekte zich uit tot elk deel der huiselijke in-' richting. Met een moedigen, zelfverloochenenden geest werkten vrouw en dochters tot de redding mee. Horloges, juweelen, overvloedige meubelen, schilderijen en artikelen van weelde werden ver kochten het geld, ongeveer twee duizend dollars, werd weer in de zaak gestoken, waaruit het nooit had moeten worden genomen. Hun ruime, fraaie woning werd met een goedkoop, eenvoudig huis verwisseld. Zij behielden éen dienstbode van de drie en de huiselijke uitgaven werden onder een zoo zuinig mogelijk beheer, van bijna vier duizend dollars 'sjaars tot ongeveer twaalf honderd terug gebracht. Een nieuwe hoop begon in mr. Emory's hart te ontkiemen. Het geld, dat hem ter goeder uur in handen kwam, bracht hem veilig over de ge vaarlijke klip, waarop hij anders onvermijdelijk schipbreuk zou geleden hebben. Hij voelde dat zijn schip lichter werd en steviger tegen den wind inzeilde. „Moed gehouden!" zei hij tot zich zelf. „Ik zal er nog veilig doorheen komen." Al was het huis waarheen mr. Emory na het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1