N°. 175
122c Jaargang.
1879.
28 Juli.
Dit blad verschijnt dagelijks,'
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
F-rijs per 3/m, franco 3,50.
Afzonderïrké nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien: 20 Gent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de püblicité étrangère G. L. Daubk en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonks.
Middelburg 26 Juli.
Wat nu?
Benoemingen en besluiten.
Tot op den draad toe afgesleten is het op
schrift dat wij hoven dit opstel plaatsen
maar het geeft in zijne versletenheid en oud
bakkenheid misschien nog het best het gevoel
weer, waarmede een Nederlander, die het
volgen der politieke lotgevallen van zijn land
nog niet geheel verleerd heeft, in Juli 1879
zich andermaal nederzet om zijn gevoelen uit
te spreken over wat wij ten onrechte gewoon
zijn met den naam „ministerieele crisis" aan
te duiden. Alsof de eentonige opvolging van
ministerie verwisselingen, uit welke ons staats
leven is samengesteld, plaats liet voor iets
schokkends en ontroerendsgelijk men onder
het woord „crisis" pleegt te verstaan
Ofschoon zij ons misschien blootstelt aan
den naam van achteraan komende profeten,
moet de verklaring ons uit de pen dat de
wending, welke de crisis op den een of ande
ren datum na 24 Juni jl. (de dag der inter
pellatie van den heer Duijmaer van Twist in de
eerste kamer) genomen heeft, ons niet bijzonder
verrast of verbaasd heeft. Yan het begin af
kwam het aangegeven motief voor de oor
spronkelijke crisis, de verwerping der kanalen
wet, ons te ver gezocht en te weinig gegrond
voor om niet te gissen dat daarachter iets anders
moest steken. Mocht het heengaan des minis
ters van waterstaat zich daardoor nog, bij
aanneming eener buitengewone mate van ge
krenkte ij delheid, eenigszins laten verklaren,
voor den minister Kappeyne konin deze
niet-politieke gebeurtenis, geen reden tot af
treding gevonden wordentenzij men aan
mocht nemen dat het innemen of verlaten van
een ministerszetel bij hem niets anders was
dan eene vraag van gril en wispelturigheid,
met volkomen onverschilligheid omtrent 's lands
belangen tot achtergrond. En al is de ver
zoeking somtijds sterk, toch wachten wij zoo
lang mogelijk met het aannemen dezer ver
onderstelling wanneer het een Nederlandsch
staatsman, van welken naam of richting ook,
geldt.
Grondwetsherziening alzoo, door de heeren
Kappeyne en Tak in het bekende rapport over
de misbruiken bij de verkiezingen te Eist reeds
als noodzakelijk voorgesteld, in het discours-
ministre van November 1874 aangekondigd, en
waarvan men, bij goed zoeken, de kiem reeds
vinden kan in het antwoord aan den heer Duy-
maar van Twist, op den 24en Juni. Daarin
toch werd aan de afstemming der kanalenwet,
namens den minister van waterstaat, de betee-
kenis gegeven eener „afkeuring van de finan-
éieele en économische politiek der regeering",
waaruit volgens den heer Kappeyne voort
vloeide het gemis van „de zekerheid om voor
groote maatregelen, die vanwege de tegen
woordige regeering mochten worden voor
gesteld overeenstemming met de vertegen
woordiging te verkrijgen." Wat de minister
hiermede bedoeld kan hebben, blijkt uit den
brief aan den koning, weinige dagen later
geschreven en in de bijeenkomst der liberale
kamerleden van Maandag jl., in strijd met
parlementaire gebruiken en regelen, het eerst
publiek gemaakt.
»In de zitting van 1877-78, vrordt in dien brief
gezegd, had het kabinet zich tot taak gesteld om de
aanhangige vraagstukken, als de onderwijsquaestie, de
herstelling van het financieel evenwicht, de voorbereiding
van het strafwetboek en die der kanalenwet, op telossen.
Daarna zou men overgaan tot wjjziging der parlementaire
inrichting, tot herziening der belastingen en tot het
brengen eener betere verhouding tusschen rijks- en ge-
jneente-finauciën. Al lang was gebleken, dat verschillende
bepalingen van de grondwet voor die hervormingen een
beletsel waren en daarom zou reeds in 't begin van dit
zittingjaar een voorstel tot grondwets-wijziging gedaan
zjjn, zoo de ziekte van den jninister De Roo dit niet
verhinderd had."
Eerst dus de schoolwet, de effecten-belasting,
de voorbereiding van strafwetboek enkanalen-
wet, daarna grondwetsherziening. De afstem
ming der kanalenwet was een bewijs dat het
ministerie bij de vertegenwoordiging geen ge-
noegzamen invloed bezat, daarom aftreding.
De koning weigerde ontslag te geven,
daarom aanblijven, maar dan het plan tot
grondwetsherziening dadelijk als program ver
kondigd, met kamer-ontbinding, zoo uoodig, als
noodzakelijk gevolg. Vroegere libérale minis-
teriën hebben den geheelen kring der ge-
wenschte hervormingen, binnen de grenzen
der tegenwoordige grondwet, rondgeloopen en
eerst na voor iedere deur het hoofd gestoo-
ten te hebben, het werk nedergelegddit
kabinet is niet van zins dien weg te bewan
delen, maar wil, reeds bij zijne eerste nederlaag
van beteekenis, heengaan, óf wel de vertegen
woordiging plaatsen voor eene beslissing over
het middel, dat naar de erkentenis van bijna
iedereen, voor vele afdoende hervormingen
een onvermijdelijk vereischte isgrondwets
herziening.
Wanneer wij op deze wijze trachten, niet
's ministers redeneering te rechtvaardigen, maar
ons rekenschap te geven van zijn gedachten-
gang, dan is het ons niet mogelijk in te zien
waarom, door hetgeen in de jongste dagen
voorgevallen is, de aftreding van het kabinet
eene onvermijdelijke noodzakelijkheid geworden
is. Immers van hetgeen, naar de "verklaring
van den minister, aan het voorstel tot grond
wetsherziening vooraf moest gaan, is het voor
naamste nog overgebleven: de invoering der
schoolwet, de nieuwe belastingen en de voor
bereiding der behandeling van het strafwetboek.
Omtrent geen dezer onderwerpen bestaat grond
voor het vermoeden, dat het der regeering aan
steun bij de vertegenwoordiging ontbreken zal.
Door de behandeling dier wetten kan het
bezwaar van den minister van financiën tegen
een ontwerp van grondwetsherziening, bestaande
in de ondermijnde kracht van het ministerie,
even goed ontzenuwd als bevestigd worden.
Voor hem bestaat dus geen aanleiding om
reeds nu zijn afscheid te nemen. Wat den
heer Van Rees betreft, indien zijn verzet
tegen grondwetsherziening, zelfs in de toekomst,
onoverwinnelijk mocht blijken, dan zou zijn
heengaan misschien noodzakelijk wezen, hetgeen
wij zeer zouden betreuren, daar het niet dage
lijks voorkomt dat ons ministerie van koloniën
aan een man van zijne bekwaamheid en er
varing in koloniale zaken is toevertrouwd.
Dit offer zouden wij ons echter moeten getroos
ten even als dat der aftreding van den heer
Tak, wiens voornemen tot dusver geen wijzi
ging schijnt te hebben ondergaan.
Bij Z. M. den koning schijnt, ook door de
aangekondigde voornemens van grondwetsher
ziening, geen verandering gebracht te zijn in
de gevoelens, welke hem de eerste aanvraag
om ontslag van het ministerie-Kappeyne van
de hand deden wijzen. Het is ons en zal
ongetwijfeld der geheele natie aangenaam zijn
geweest, bij deze gelegenheid opnieuw het
bewijs te erlangen, dat welke veranderingen
ook door den loop des tijds of door de gewij
zigde behoeften des lands gevorderd mogen
worden, het tot stand komen daarvan nimmer
eén beletsel zal vinden in den persoonlijken
wil des konings. Van Willem III was zeker
niets anders te verwachten maar tegenover
de verhalen en geruchten, welke in den laatsten
tijd geloopen hebben, mag het als een geluk
kig verschijnsel begroet worden, de onveran
derde, echt constitutioneele gezindheid des
konings andermaal in 't licht te zien gesteld.
Onze wensch dat het ministerie-Kappeyne
moge aanblijven, zou voor wijziging vatbaar
zijn, indien een andere oplossing der crisis ons
mogelijk toescheen. Maar wij zien die moge
lijkheid niet in. De heer Fransen van de
Putte is voor 't oogenblik onmogelijk geworden,
heeft zich, wij moeten 't er tot ons
leedwezen bijvoegen, door de wijze waar
op door hem of onder zijne verantwoorde
lijkheid in de crisis gehandeld is, voor "t
oogenblik onmogelijk gemaakt. Indien
deze ontbreekt en met hem de heeren Kap
peyne, Tak, Smidt, dan zien wij in de
liberale partij tevergeefs uit naar mannen van
eenigen naam en invloed om een tweede mi
nisterie dier richting te vormen, dat waarbor
gen van levensvatbaarheid bezit. Men beweert
wel dat deze mannen er zijn, doch ons is het
niet bekend dat de liberale partij zooveel ver
schot heeft van beduidende staatslieden, om
in de omstandigheden waarin wij ons bevin
den, met kracht en kans op goed gevolg de
teugels van het bewind te aanvaarden. Een
kabinet der tegenovergestelde richting zou in
de kamers geen steun vinden, en naar over
winningen, door handigheid en transigeeren
behaald, zooals de wet op 'thooger onderwijs
en die op de rechterlijke organisatie, is ons
verlangen niet sterk genoeg om de herleving van
een ministerie HeemskerkVan Lijnden te
wenschen. Voor een cabinet d' affaires einde
lijk bestaat geene aanleiding. Blijft dus het
ministerieKappeyne niet, dan kunnen wij
de optreding van een ander ons nauwelijks
voorstellen en op de oudbakken vraag, aan
't hoofd van dit opstel geplaatst, kunnen wij
in dat geval geen ander antwoord geven dan
ditWij weten 't niet.
Gisteren is door gedeputeerde staten van Zee
land aan de heeren J. Smit, V. B. J. Diepenveen
en C. van der Bent concessie verleend voor een
dagelijkschen stocmbootdienst tusschen Walzoor-
den en Vlake en aan de ondernemers gedurende
vier jaren eene subsidie van f 11000 toegekend.
Vlfssingen, 25 Juli. De honderdjarige her
inneringsdag der heldendaad van de gebroeders
Naerebout, werd heden door de nakomelingen dier
mannen herdacht door eene bijeenkomst.
Z. M. de koning zond, in antwoord op eene
hem gedane mededeeling, een telegram aan de
familie en de Nederlandsche loodsen hielden met
hunne vaandels des avonds een optocht door de
stad, begeleid door de muziekgezelschappen Ons
genoegen en Eensgezindheid.
does, 26 Juli. Aanstaanden Dinsdag zal de
herstemming voor leden van den gemeenteraad
plaats hebben tusschen de heeren J. J. Ochtman
en mr. P. v. d. Meer Mohr (wit stembriefje)
eenerzijds en B. v. Asperen Vervenne en J. Ste-
ketee Az. van de andere zijde; voorts tusschen
de heeren C. E. Massée en J. Donner (rood stem
briefje).
De uitslag zal voornamelijk afhangen van de
opkomst der liberalen, die in hunne candidaten
mannen vinden, van wie men weet dat de Goesche
belangen hen na aan 'thart liggen, maar die
bovendien en daarop komt het toch aan
bekwaamheid en onafhankelijkheid in zich ver
eenigen om krachtig te handelen. Mannen, die
met ruimen en helderen blik begaafd, overtuigd
zijn dat alleen door meer ontwikkeling onder
alle lagen der ingezetenen grootere welvaart is
te bereiken. De ambachtsschool waarvan het
nieuwe gebouw zijne voltooiing nadert staat
daar als een sprekend bewijs, hoe het begrepen
wordt dat alle schakels van den maatschap-
pelijken keten nauwlettende zorg behoeven, wil de
hechtheid van het geheel 'niet verbroken, maar
verhoogd worden.
We herinneren ons nog, dat het laatste jaar
verslag der ambachtsschool getuigen moest hoe
partijzucht nog altijd hare meer algemeene onder
steuning in den weg schijnt te staan. Gaat men
de lijst der leden na, te vergeefs zoekt men naar
leden dér antirevolutionaire partij, wier middelen
het toch zouden toelaten de geringe contributie
bij te dragen. Is het dan niet waar, dat de
belangen der ingezetenen ook op hunne onder
steuning kunnen rekenen Ontbreekt het hun
aan de gezonde staathuishoudkundige begrippen
om in te zien, wat gedaan moet worden tot het
bereiken van een hoogeren graad van volkswel
vaart en zedelijkheid?
In den heer Massee vinden we het bewijs hoe
ook in ons stadje de industrie en handel ont
luiken en tot grooten bloei komen kunnen zoo
de ondernemer de noodige bekwaamheden in zich
vereenigt. De volkomene onafhankelijkheid van
mr. Mohr, zijne beschikking over den noodigen
tijd, zijne wetskennis, zijn alle redenen die hem
eene plaats in den gemeenteraad als 't ware
aanwijzen.
De heer Ochtman, we zeiden het reeds meer,
heeft steeds met daden getoond, dat hij tijd en
moeite veil heeft voor de gemeentebelangen; we
herinneren nog slechts hoe hij onder de twee
mannen behoorde, die het initiatief namen tot
het aanwenden van alle pogingen voor het be
houd onzer rechtbank. Mogen de liberalen uit
de nederlaag, welke zij geleden hebben bij de
verkiezing van een lid der tweede kamer, de
kracht putten om thans als éen man op te komen
en te stemmen op de heeren J. J. Ochtman en
mr. P. van der Meer Mohr, (wit stembriefje) en
C. E. Massee (rood stembriefje.)
Utrecht," 24 Juli. Heden is door de com
missie van onderzoek naar de bekwaamheid voor
vroedvrouwen als zoodanig diploma uitgereikt
aan mejuffrouw M. C. de Raadt van Middelburg.
De burgemeester van Amsterdam, jhr. mr. C.
J. den Tex heeft, na ruim elf jaren die betrek
king vervuld te hebben, Z. M. den koning ont
slag verzocht, met ingang van 1 September a.
Te 'sGravenhage loopt opnieuw het gerucht
dat de heer Van Lijnden van Sandenburg van
Z. M. den koning de opdracht tot samenstelling
van een ministerie heeft ontvangen.
Er bestaat gelegenheid tot verzending der
correspondentie naar Nederlandsch-Indiëdoor
middel van het stoomschip Gelderland, waarvan
het vertrek uit Rotterdam op den 30en Juli aan
staande is bepaald.
Behalve naar Batavia wordt met deze gele
genheid mede eene brievenmail naar Padang ver
zonden.
De gedrukte stukken en monsters van koop
waren behooren uiterlijk in den avond van den
29en Juli, en de brieven den volgenden dag,
's morgens voor 9 uren, te Rotterdam aangekomen
te zijn.
De St.-Ct bevat het verslag van de werkzaam
heden aan het koninklijk Nederlandsch meteoro
logisch instituut verricht, in het jaar 18781879.
rechterlijke macht. Benoemd tot griffier bij
het kantongerecht te Almelo mr. D. de Blocq
van Haersma Büma, thans griffier bij het kanton
gerecht te Harlingen.
belastingen. Benoemd tot controleur der dir.
bel. invoerr. en acc. te Dockum G. H. J. Sou
man, commies ter inspectie der directe belastingen,
in oerrecUten en accijusen te Zwolle, thans belast
met de waarneming van (ie contröle derzelfde
middelen te Dofkum.
middelbaar onderwijs. Op verzoek eervol
ontslag verleend aan den civiel-ingenieur J. L.
Cluysenaer, uit zijne betrekking als leeraar in
de genie-wetenschappen bij de koninklijke mili
taire academie.
leger. Voor een tijd van vijf jaren gedeta
cheerd bij het wapen der infanterie van het leger
in Nederlandsch-Indië, de 2e luit. G. C. de Groot
van het 1 reg. inf.
Op hunne aanvrage zijn de kolonel M. M. Wes
tenberg, kommandant van het 4e reg. inf. en dq