Benoemingen en besluiten. Onde rwijs. Kerknieuws. Marine en leger. Landbouw. De Zeeuwsche grondeigenaars en de Zeeuwsche pachters. verloren gaat en plaats maakt voor eene eenvor mige kennismaking met reusachtige stationshallen, met internationale kofferdragers, omnibus- en vigilante-koetsiers, door onverschilligheid of bru taliteit in den regel uitmuntendemet rechthoekig aangelegde stationswijken, voorzien van ruime straten, schraal geboomte, breede trottoirs en opgeplakte, bekrulde, dobbelsteenachtige huizen, welke in hun spiegelruiten bijna overal hetzelfde straat-tooneel weerkaatsen. Menige onzer Neder- landsche steden, vroeger zoo karakteristiek, staalt de juistheid dezer bewering. Ook zij, uit welke ik deze brieven schrijf, komt er in hoofd trekken mede overeen en beantwoordt aldus reeds in dit éene opzicht aan hare pretentie van dit jaar, door de opening eener „nationale tentoon stelling van Nederlandsche en koloniale nij verheid", zich als de Nederlandsche stad bij uitnemendheid te doen kennen. Yan welken kant en op welke manier men vroeger, en ook nu nog, Arnhem naderde, men deed een meer karakteristieken indruk op dan wanneer men nu, na eene lange spoorwegreis, lang door hare telkens afgebroken aansluitin gen, eindelijk met den sneltrein het station binnensnort. Kwam men in vroeger tijd, hoe verouderd lijkt hij ons en hoe angstwekkend nieuw is hij eens voor onze grootouders geweest na bijna een dag varens met de stoomboot, in 't gezicht der heuvelen en bossehen, die van Wa- geningen af den vaarweg naar Arnhem telkens in eene lijst van golvend groen omsluiten, dan was de indruk, dien de stad ten laatste maakte, vooral een van rustigheid en vrede. Hoe lietde- vol en vleiend omsluit hier vader Rijn, als ware hij van 't schuren langs Lurlei-klip en Draken- rots vermoeid, de mollige, glooiende oevers. Hoe zacht en droomerig glijden de schepen, met hun wijd uitgespannen zeilen schitterend wit of don kerbruin tegen den gezichteinder afstekend, over den waterspiegel, terwijl de stroom ze klotsend en murmelend langs de bochten leidt. Hoe voelde men zich zelf, na de lange reis op de van lastige kinderen en ongedurige passagiers vaak overvolle boot, maar die toch onder haar uitgespannen zonnetent en met haar geïmproviseerde table dhole iets gezelligs had, tot dezen indruk van kalmte en vredigheid voorbereid. En hoe gaat die overgang thans, wanneer ge per spoor uw snor- renden intocht houdt, gansch en al verloren Of ook, gij nadert, te voet of op andere wijze, langs een der straatwegen die van Utrecht, van Amersfoort, van Apeldoorn of van Zutien naar .Gelre's hoofdstad voeren. Yan iederen kant kondigen de schoone buitenplaatsen, de lachende woningen en de uitlokkende gelegenheden tot uitspanning u de stad der weelde en der bloemen aan. Van al deze wegen is op dien, welken ik het laatst noemde, den Zutfenschen, deze indruk het sterkst- Van lang vóór Velp af reiken de villa's, met hare kransen van rozen en geraniums, elkander de hand en vormen een bijna onafge broken keten van bloemfestoenen, in weiken de enkele, nog openliggende vakken spoedig gevuld beloven te worden door den immer vioeienden stroom van Indische pensioen-verteerdcrs en Nederlandsche rust-lievenden. Bijna fantastisch is de indruk dezer omgeving van weelde en genot, al is haar wezenlijk karakter misschien nog zoo reëel en materialistisch. Op de wandelpaden en in de buurt van Bronbeek komen de bruin ver brande gezichten der Indische veteranen u herin neren aan het bloed van alle volken, dat gekocht en gestort moet worden om de Oostersche schatten te verzamelen en te bewaken, die tot den bouw dezer met bloemen bekranste, rijke woningen voor een zoo aanmerkelijk deel hebben bijgedragen. In de voorbijsnellende rijtuigen, achter de spie gelramen der villa's, tusschen de bloemen der veranda's, blikken ieder oogenbiik gelaatstrekken u tegen, die aan een anderen dan aan den bewolkten Nederlandschen hemel herinneren; donkere, amandelvormige oogen, fonkelend van Oosterschen gloed, of in hun eenigszins gebogen stand aan de dockteren des Hemelschen Rijks herinnerend; gitzwarte haarvlechten; matbleeke gelaatskleuren, door den glans der verre tropische zon met goud getint. En luister! Klinkt daar in de verte niet de eentonige, doordringende gong de tjingelende gender of de bonang, der Indische gamelang Is het droom of werkelijkheid waarin wij leven? Zijn wij op de Velper Chaussée of op den postweg door Java? Misschien denkt mijn lezer aan een kunstmatig contrast, waarbij de gamelang en de Javaansche ronggings mij als overgang dienen moeten om op de tentoonstelling te komen. Toch is dat het geval niet. Het half Indisch, half Nederlandsch, het rustig en gemoedelijk en toch in zoo hooge mate weelderig karakter dezer omgeving moet ieder opmerkzaam toeschouwer treffen, die de beide landen kent. Is het daaraan te wijten dat de schitterende boekweitvelden, de blanke koren akkers, waartusschen de klaprozen en de koren bloemen als edelgesteenten gestrooid zijn, mij doen denken aan een balkleed, waarmede de aarde, ondanks de gure regenvlagen die haar om de schouders gieren, zich getooid heeft? Onder zulk een klimaat te spreken van een Nederlandsch Capua, kiinkt bijna onzinnig. Toch dringt de gedachte zich op dat op deze golvende heuvelrijen onder het lommer dezer bossehen, achter deze met bloemen omkranste vensters te zeer gedacht wordt aan genot, te veel zorg besteed wordt aan 't glad strijken van ieder gekreukt rozenblaadje, dat de rustende ledematen zou kunnen hinderen, om veel plaats te laten voor spankracht van den geest, of om de handen te noodigen tot vrucht- dragenden arbeid. In deze lijst gevat, maken ronggings en gamelang dan ook tenauwernood den indruk van een con trast. Waarom niet, te midden van zooveel dat aan Indië herinnert, ook deze droomerige klanken, deze eentonige dans, waarvan de verfijnde zinne lijke beteekenis voor het aan grover tinten ge wende oog des Europeaans bijna verloren gaat? En toch, voor wie ze daarginds in het land hunner geboorte aanschouwd mocht hebben, welk een verschil! Men heeft, op het gedeelte van het tentoonstellingsterrein dat voor muziek-uitvoe- ringen bestemd is, eene soort van loods opge richt, waarvan de vloer eenige voeten boven den beganen grond verheven is, de wanden van ge vlochten mandenwerk (ik geloof van Indische suiker-kanassers) vervaardigd zijn, en het spits oploopende dak geen licht doorlaat, zoodat al leen de geopende voorzijde een twijfelachtig licht tot het tafereel daarbinnen laat doordringen. Koud en verstijvend drong de wind in de eerste dagen door de doorluchtige achter- en zijwanden heen en speelde over de ontbloote of slechts dun gedekte ledematen der muzikanten en danseressen, die onder deze kille aanraking huiverden en ver bleekten, Zoover bun donkere huid het toeliet. Later heeft men deze wanden met planken be schoten en daarmede althans het gevaar voor komen van het geheele gezelschap door ziekteen verkoudheid spoedig reldche te zien nemen. Een soort van impresario, een .Javaansch heer van gemengd bloed, met een gouden bril op den neus en een sigaar in den mond, zit op den voorgrond van het geïmproviseerde-tooneel, met onverstoor bare kalmte op de voorstellingen het toezicht te houden. Wanneer de tonen der muziekkorpsen, welke in eene nabijgelegen tent zich hooren laten, ver stommen, vangt de gamelang met hare uitvoeringen aan. Eene beschrijving daarvan te geven is even onnoodig als onmogelijk. Onnoodig voor wie ze kent; onmogelijk omdat ze met Europeesehe muziek-instrumenten niet nagebootst, veel minder door de krabbeltrekken eener pen voorgesteld kunnen worden. Een mengeling van klanken, door slag-instrumenten van verschillenden aard voortgebracht, niet onwelluidend, zeer karakteris tiek van maat, nu eens versnellend dan weder- vertragend, doch bijna zonder tastbare melodie, een half uur of langer zonder afwisseling voort gezet en na eene pauze, waarin het Europeesch concert een paar nommers uitvoert, op dezelfde wijze weder aangevangen. Eene danseres, op Javaansche wijze kostbaar -gekleed, de armen, schouders en voeten ontbloot, beweegt zich met nauw merkbare venoering der voeten, doch de armen, handen en het lichaam in onophoudelijke draaiing, over het tooneel en begeleidt daarbij de muziek met een recitatief, in schrille, door dringende, wanluidende tonen. Te zeggen dat deze voorstelling het publiek, dat in vrij dichte menigte voor de open zijde der gamelang-loods in de open lucht geschaard staat, onverschillig laat, ware to weinig gezegd. Het is een indruk, half van spot, half van minachting dien zij teweeg brengt. De bekoorlijkheid, welke het eentonige, maar welluidende gefjingel, in een stillen tropisehen avond, onder het zwartblauwe hemeldak, zelfs voor het oor van den Europeaan hebben kan, gaat voor de schuifelende en staande menigte, onder de Arnbemsche middagzon, ten eenenmale verloren. De gratie der slang-achtige draaiingen van de schoon gevormde armen en schouders der Javaansche danseres blijft meest onopgemerkt voor oogen, die aan plomper en meer krachtvolle vormen en bewegingen gewend zijn. Ik wil hiermede echter volstrekt niet te verstaan geven dat deze muziek en deze dansen in mijne, dat is in eens Europeeërs, - oogen werkelijk schoon z ij n doch dat het aan bet ongeoefend waarnemingsvermogen mijner landge- nooten te wijten is, wanneer ze te Arnhem niet schoon of belangwekkend gevonden worden. Muziek en dans van gamelang en ronggings zijn, naar mijn oordeel, niet slechts eentonig, maar onbeduidend, en missen, zoo hier als in Indië, voor de meer geoefende oogen en ooren der Europeanen de bekoorlijkheid, welke zij voor de minder eischende Oosterlingen bezitten. Dit is mijn zeer stellig oordeel, ondanks al het moois, dat misschien door Fransche critici over de charme inexprimalle dezer vertooningen gezegd zou kunnen worden, en ondanks de minachting, waarmede Indische „specialiteiten" wellicht ge tuigen zullen, dat de „stomme Hollanders" niet fijn genoeg bewerktuigd en te bevooroordeeld zijn, om deze muziek en dezen dans op hunne Waarde te schatten. Ik heb alleen getracht, met enkele trekken aan de voorwaarden en de omgeving te herinneren, Ouder Welke deze vertooningen sedert onheugelijken tijd de verlustiging en de streeling der zinnen van het Javaansche volk uitmaken. Diezelfde uitwerking in Nederland te bereiken, was onmogelijk en de komst dér gamelang te Arnhem mag, uit het oogpunt del- belangrijkheid, voor een klein aantal uitverkorenen misschien aan haar oogmerk beantwoord hebben, voor de menigte doet zij dat zeker niet. Het geheele tentoonstellingsterrein, waarop ik nader meer in bijzonderheden hoop terug te komen, is in twee ongelijke helften verdeeld, waarvan de eene het feestgebouw van Musis Sacrum bevat. Op éene bovenzaal daarvan vindt men, te midden eener verzameling voorwerpen uit onzen Indischen archipel, welke door haren rijkdom andermaal getuigt hoezeer wij ons hier te midden eener half Nederlandsche, half Indische samenleving bewegen, eene belangrijke collectie in was geboetseerde nabootsingen van Indische vruchten. Door hare gedaante en hare kleuren geven deze een vrij nauwkeurig beeld van wat daarginds verfrischt en streelt. Maar smaak en geur ontbreken er hier aan. Ongeveer hetzelfde is met de Javaansche gamelang-spelers en danseressen het geval. Uit hun omgeving gerukt en op onzen bodem over geplant, vertoonen zij slechts een schaduw van wat ze onder de keerkringen, voor de oogen en ooren van Insulinde's kinderen (kinderen, ook in den letterlijken zin des woords), zijn. notarissen. Benoemd tot notaris te Franeker, P. J. Tadema, thans notaris te Heeg, gemeente Wijmbritseradeel; te Heeg,'gemeente Wijmbrit- seradeel, A. Heringa, thans notaris te Ameland. politie. Benoemd tot commissaris van politie t e Schiedam, J. L. C. Wolffensperger, thans inspecteur van politie eerste klasse te 's Gravenhage. burgemeesters. Benoemd tot burgemeester van Woudrichem, J. L, Kingsmans, wethouder dier gemeente. schutterijen. Op zijn verzoek eervol ontslag verleend als majoor-comm. der dienstd. schutterij te Veendam, aan F. Wilkens, met dankbetuiging voor de vele goede diensten door hem in voor melde betrekking sedert de oprichting van ge noemde schutterij bewezen. zeemacht. Op verzoek eervol uit den zeedienst ontslagen de off. van gez. der le kl. G. Franken, en met ingang van den len Augustus aanstaande, bevorderd tot off. van gez. der le kl. bij de zeemacht, de officier van gezondheid der 2e kl. dr. T. Abrahamsz. ridderorden. Vergunning verleend aan den luit.-kol. J. Roosmale Nepveu, van den grooten staf, adjudant van Z. M. den koning, tot het aannemen en dragen der versierselen van com mandeur der orde van de Waakzaamheid of van den Witten Valk, hem door den groot-hertog van Saxen-Weimar-Eisenach geschonken. pensioenen. Op pensioen gesteld de le luit. jhr. W. A. Roëll, van het regement grenadiers en jagers, en het bedrag van dat pensioen, bepaald op 1085 's jaarsde luit.-kol. J. A. baron Mulert, kommandant van de 5 atdeeling vesting artillerie, op zijne aanvrage, en het bedrag van dat pensioen bepaald op 1800 's jaars. Pensioen verleend aan den heer H. T. Krabbe, gewezen referendaris bij het departement van koloniën, ten bedrage van f 1926 's jaars. koloniën. Benoemd tot hulpprediker bjj de protestantsche gemeente in Nederlandsch Indië de heer H. Bettink, zendeling in dienst van het Nederlandsch zendelinggenootschap te Rotterdam. i ii^il i i De gemeenteraad te Leiden heeft in beginsel besloten tot het stichten van eene hoogere bur gerschool met vijfjarigen cursus voor meisjes^ waarvan de kosten op ongeveer f 11.000 geraamd worden. De raad zal de noodige stappen doen tot het bekomen van een rijkssubsidie. Aan mej. H. C. C. Kramers te Dordrecht is tegen 1 September eervol ontslag verleend als leerares bij het middelbaar onderwijs. Goes, 15 Juli. De uitslag der gehouden overgangs-examens aan de H. B. S. voor jongens alhier, is als volgt van de voorbereidings- naar de le klasse: 4 le graad, 4 2e graad en 4 voorwaardelijk; van de le naar de 2e klasse3 le graad, 5 2e graad, 2 3e graad en 3 voorwaardelijk van de 2e naar de 3e klasse3 le graad, 4 2e graad, 3 3e graad, 1 voor enkele vakken 2e graad en 3 voorwaardelijk; van de 3e naar de 4e klasse: 2 le graad, 1 3e graad, 1 voorwaardelijk en 2 voor enkele vakken 2e graad van de 4e naar de 5e klasseéen voorwaar delijk, éen voor enkele vakken le graad en, 3e graad. De synodale vergadering van de Christelijk gereformeerde kerk zal den 19en Augustus en volgende dagen te Dordrecht gehouden worden. ISergen oj» Xooin. Door den inspecteur- generaal van den geneeskundigen dienst der land macht is aan de eerstaanwezende officieren van gezondheid in dé verschillende garnizoenen opgave gevraagd van het aantal officieren en minderen, hun vrouwen, kinderen, dienstboden, enz.die recht hebben op vrije geneeskundige behandeling. Van het garnizoen te Bergen op Zoom is die opgave aldu3 65 officieren en 1163 onderofficie ren en minderen, hebbende een gevolg van 393 vrouwen, kinderen en dienstboden. De geneeskundige dienst voor deze 1621 per sonen wordt door twee officieren van gezondheid waargenomen. De luitenant ter zee 2e klasse H. J. van Bisselïck wordt, met den 21en dezer, geplaatst aan boord van Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis, Uit Deventer schrijft men aan het Dagblad De prijzen van het rundvee zijn sedert de vo rige maand f 20 a f 30 per stuk gedaald, hetgeen wordt toegeschreven aan het ophouden van bui- tenlandsche kooporders. Voor den kleinen boer ziet het er benauwd uit. Wegens de lage boter - prijzen en de waarde-vermindering der meeste landbouwproducten kunnen sommigen de pacht niet betalen; van enkelen worden reeds de te veld staande producten voor bet niet betalen van de pacht publiek verkocht. Door onzen Schouwen-Duivelandsclien medewerker De Loodijker courant van Vrijdag 27 Mei 1870 bevatte de volgende advertentie: „Uit de band te pachten, voor zeven jaren, in te gaan éen Maart 1871, do hofstede De Parel, bestaande uit hecht, sterk en wel doortimmerd woonhuis, annexe bakkeet, schuur, wagenbuis en verder getimmerte, op en met 50 bunders uitmun- - tende erf, tuin, boomgaard, boscb, wei- en bouw land, alles staande en gelegen in de gemeente Loodijke, en in pacht bij Pieter Valk. „Te bevragen bij den eigenaar Ewoud van Couwerve te Duvenee." 't Was in dien bedwelmend-zoeten tijd, waarin men den landbouw beschouwde als eene steeds rijker vloeiende bron, als een soort van artesischen put, waarvan men slechts de kraan had open te zetten om over eigenaar en pachter een aanhou denden overvloed uit te storten. Den volgenden dag was het nieuws dan ook uit de Loodijker courant een blaadje dat ze u tot walgens toe zenden, als ge er wegens beurs- of gemoedsbezwaren niet op inteekent in de Loodijker boeren overgegaan, en in ieder kroegje en in iederen scheerwinkel druk besproken. Niemand, hierover was men het des avonds eens, kon de hofstede beter pachten dan Jan de Korte, die had een meisje met een mooi stuivertje en van zijne familie nog wat te wachten. Met het onderlijk erfdeel een kapitaal van tien duizend gulden had Pieter Valk, den eersten Maart 1857, De Parel betrokken. Goede voornemens en de hoop er zijn daagjes te enden bezielden hem. Hij ploegt, hij delft, hij snoeit, hij plant, Door buldervlaag, noch sneeuw vermand; En zorgt voor 't bloembed zoo getrouw, Of Flora's kus hem loonen zou. Daarbij leetde hij eenvoudig en betaalde goed. Glimmende hoeden en verlakte laarzen behoorden niet tot de uitrusting van hem of de zijnen. Tegen dat mevrouw Van Couwerve verjaarde, maakte de vrouwe Valks dat ze een speenvarken voor haar had, en als ze in 't najaar nog eens een paar vette hanen voor haar heer en meester naar Duvenee kon meegeven was zij recht in haar nopjes. De eigenaar was over zijn pachter en deze over zijn eigenaar tevreden. Ook de Loo- dijkers waren met Valk ingenomen en zouden hem, zoodra er een plaats open kwam, lid van den raad maken. Diaken was hij reeds geweest* Er waren kleur en leven in den huize Valks. Maar iedere zon is bestemd om onder te gaan. Ewoud van Couwerve, de eigenaar van De Parel, was geen landbouwkundige, maar begon toch met klimmende belangstelling te luisteren naar de snorkende gesprekken over krachtbouw, over kunstmest, over suikerbieten, over veehouderij, over enkel en dubbel gekruiste runderen, over Duitsche hengsten, over opgeloste en onopgeloste peru-guanoover veredelde schapen en veredelde varkens, over verbeterd pluimvee; o ver de toe komst van den stoom, over machinerieën, over het eindeloos voortbrengend vermogen van den bodem, over de eeuwige werking der natuur, over de hooge pachten van kerke- en armengoe- deren, over de lage pachten van particulieren, over de groote winsten der boeren, dat hij ten laatste, evenals zooveel andère grondeigenaars, dacht dat een boer slechts een deurtje had te openen om de zegeningen van het nieuwe land- bouwleven deelachtig te worden, en velen hoo- rende doof en ziende blind waren, door den afge- bakenden weg niet met zevenmijls laarzen te betreden. Hij teekende in op een nieuw weekblad Het zand en de kunstmest, en 't werd er niet beter op. Wanneer hij alles ten nauwste berekende, brach ten zijne vaste goederen zuiver zes percent op; een rente, die niet in vergelijk kan komen met die van sommige effecten, waarbij men nog kaüs heeft op een aardig slagje, zoodra er een vuiltje aan de lucht is en er komen helaas vele vuiltjes aan de lucht, 't Is waar, de prijzen der vaste goederen 't is in 1870 stijgen sinds lang I en voortdurend, maar als men ze niet verkoopt en naar evenredigheid der stijging geen pacht trekt, is de winst slechts denkbeeldig, 't Leven wordt duurder; de behoeften vermenigvuldigen j 't volgende jaar moet MaX naar Leiden; 'twordt tijd dat mijn inkomen vergroot en mijn pachters, hoe klein hun getal ook zij, bij meer vrijheid, meer betalen. Zes pereent is te weinig, en dat in een tijd en een land overvloeiende van melk en honing. Op deze redeneering, gesteund door allerlei wind van leer, rustte bet besluit des heeren Ewoud van Couwerve, dat elk pachter, als zijn tijcl om was, vijf gulden per gemet meer moest

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 2