kend is en blijve, en daarom wil spreker tot gedepu teerde staten de volgende vragen richten: Hoe is de toestand van den zeeoever aan de noor- delijke kust van Noord-Beveland in het algemeen? Welke van de in het vorig jaar aan den Anna- Frisopolder noodig geachte werken zijn uitgevoerd? Hoe is de toestand van den Sophiapolder, en hoe Btaat het met de door gedeputeerde staten bevolen en door het dijksbestuur geweigerde werken? Hoe is de toestand van den Thoornpolder, nadat het voorstuk is ingeloopen en de inlaagdijk natte dijk is geworden Levert die nog bij voortduring gevaar op De beantwoording dezer vragen acht spreker niet alleen voor de staten, maar ook voor het publiek zeer wenschelijk. Den heer Fransen van de Putte is het aange naam dadelijk te kunnen antwoorden op de belangrijke vragen van den vorigen spreker. Van zelf splitsen deze zich in twee deelen: de toestand van den oever en de stand der werken. Eerst das zal spreker uit de ambtsberichten van den heer hoofdingenieur, aan gedeputeerde staten mede- deelingen doen omtrent den oever, waarbij hij echter niet in details zal tredeD, maar een algemeen over zicht wil geven. De oever van den Anna Friso-polder is blijkens dat bericht algemeen zeer sterk afgeno men; in alle raaien heeft aanmerkelijke verdieping plaats gevonden. Omtrent den Sophia-polder zegt het peilregister: „Het register werd door het bestuur aan u overgelegd bij den mede hierbij teruggaanden brief, waaruit blijkt, dat men gehoor heeft gegeven aan den uitgedrukten wensch tot het doen van eenige peilingen tot in of voorbij de grootste diepte. „Alleen blijkt dat belangrijk grootere diepten meer zeewaarts zijn aangetroffen dan die welke door de weinig uitgestrekte peilingen werden bereikt." Van den Thoornpolder is het register in dit jaar nog niet ingekomen. Daaraan is reeds herinnerd. Wat de werken aangaat. De zeedijk van den Thoornpolder is op het laatst van November doorge broken. Het polderbestuur heeft den inlaagdijk verhoogd, en verzwaard, en zal dien later van een voldoenden buiten berm voorzien. Het bestuur van den Sophia-polder heeft besloten tot het maken van eene inlaagkade, doch de uitvoering daarvan is tot heden vertraagd omdat men met het kroondomein het niet eens kan worden over den prijs der daartoe noodige gronden. Intusschen wordt de aanleg van den buitenberm van den zeedijk voortgezet. Anna Friso-polder. In 1878 werd voor oeververde diging aanbesteed 123,774. In 1879 ook daarvoor f 59,700 en voor een inlaagkade 23,797. De heer Schorer is het geachte lid van gedeputeerde staten dankbaar voor zijne inlichtingen. Echter is hij niet geheel voldaan, wijl hij geen volledig antwoord heeft ontvangen op zijne vragen, wat wellicht daaraan te wijten kan zijn, dat de vragen doorhem niet duidelijk genoeg waren gesteld. Wel heeft hij de mededeelingen gehoord uit het peilregister van verleden jaar Augustus en Sep tember en ook welke werken zijn aanbesteed; doch men zou latere peilregisters behoeven en moeten weten welke werken aan den Anna-Frisopolder zijn uitgevoerd om te beoordeelen, of de polder nog pericliteert, of men veilig mag afgaan op de uitgevoerde werken en of geene verdere verdieping voor den oever is te vreezen. Ten opzichte van den Sophia-polder hoort spreker dat het bestuur van plan is gevolg te geven aan het voorstel van gedeputeerde staten om een inlaagdijk te leggen. Als hij zich goed herinnert, werd in het vo rige jaar door gedeputeerde staten die inlaagdijk, zoowel als die in den Thoornpolder, tot de voornaamste eischen voor eene behoorlijke verdediging der kust gere kend. Doch er zijn daar altijd honderde impedimenten om een nuttig en noodzakelijk werk tegen te houden, een werk dat thans ook in het algemeen belang der provincie behoort uitgevoerd te worden, nu twee ton is besteed aan den Anna-Frisopolder. Dan is van zulk een uit stel de een schuld, dan weder de ander. Dikwerf was het een polderbestuur, nu weder het domeinbe- stuur. Spreker wil aan gedeputeerde staten de vraag richten of zij wie ook dit jaar het tot stand komen van den inlaagdijk in den Sophia polder, dat noodza kelijk werk, tegenhoudt van plan zijn in dat geval de bevoegdheid te gebruiken, hun bij- de wet van 1855 gegeven om den polder tot de uitvoering te noodzaken. De heer Fransen wan de Pafte zegt, dat een. der bezwaren van den vorigen spreker op een misver stand berust, aangezien de medegedeelde peilingen die van dit voorjaar zijn. Wat de werken aan den Anna- Frisopolder betreft, de zinkwerken zijn grootendeels uitgevoerd en aan den inlaagdijk wordt met kracht gewerkt. Het stadium, waarin de quaestie omtrent den in laagdijk in den Sophiapolder verkeert, is niet zoo eenvoudig. De kosten zijn belangrijk, de polder klein en de ingelanden niet rijk. Het zou de vraag zijn welk resultaat de toepassing der wet van 1855 op dezen polder zou geven. Spreker wil den heer Schorer de verzekering geven, dat gedeputeerde staten zoozeer doordrongen zijn van het gewicht der zaak, dat zij alles zullen doen wat zij kunnen om haar tot stand te brengen. De heer Schorer betuigt het geachte lid van gedeputeerde staten zijn dank voor de ontvangen inlichtingen. Alsnu wordt overgegaan tot de benoeming van eeu lid van gedeputeerde staten. De heeren Mazure, De Casembroot, Kakebeeke en Walter worden door den voorzitter uitgenoodigd het stembureau uit te maken. De uitslag van de stemming is dat van de 37 stem men, die worden uitgebracht, de heer Heijse 17, de heer Sprenger 9, de heer Snijder 6 en de heeren van Uije Pieterse en Dronkers ieder 2 stemmen op zich vereenigden1 biljet was in blanco. Niemand alzoo de volstrekte meerderheid verkregen hebbende, moet eene tweede vrije stemming plaats hebben. In de bus worden gevonden 38 brief jes, zynde éen meer dan het getal aanwezige leden. De heer Heg se verkreeg 23, de heer Sprenger 8, de heer Snijder 4 en de heer Dronkers 1 stemtwee briefjes waren in blanco. De voorzitter vraagt of de heer Heijse, die de volstrekte meerderheid van stemmen verkregen heb bende tot lid van gedeputeerde staten ver kozen is, die benoeming aanneemt of wel wenscht gebruik te maken van den bij de wet toegekenden termijn van beraad. De heer Heijse betuigt zijn dank aan de leden, die hem gestemd hebben, voor het in hem gestelde vertrouwen en verklaart in de verwachting der wel willende medewerking van al de leden, in het bijzon der van die van het gedeputeerd college, die alle zooveel jareu langer als leden der staten werkzaam zijn dan hij, de benoeming aan te nemen. Daarna is aan de orde de benoeming van een Ud dat, in de bij art. 89 der provinciale wet voor ziene gevallen, ln het college van gedeputeerde staten moet geroepen worden. Het stembureau bestaat uit dezelfde ledeu.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 11