N°. 129.
122e Jaargang.
1879.
Woensdag
4 Juni.
De strijd bij de Stembus.
Voetstappen in de sneeuw.
Dit blad Yersehijnt dagelijks,'
met uitzondering ran Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentiens 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,van 17 regels 1,6*.
iedere regel meer 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg 3 Juni.
Ontvangen ten behoeve van 't gezin van wijlen
den hoofdonderwijzer Kohier: Uit Groede ƒ10.
Wie zich vóór 1878 gevleid heeft met de
hoop dat de herziening der schoolwet onzen
staatkundigen dampkring zuiveren zou, moet
zich in 1879 teleurgesteld vinden. Meer dan
ooit is de toestand verwardminder dan ooit
de strijd tusschen de verschillende partijen
zuiver, het doel dat zij zich voorstellen duide
lijk. Eene liberale regeering aan den eenen
kant, wie door hare vrienden verweten wordt,
in zoo heftige bewoordingen vaak dat tegen
standers het niet erger konden maken, dat
zij op den weg harer beginselen niet voort
schrijdt en dat hare daden het tegendeel ge
tuigen van hare beloften. Een samenraapsel
van partijen aan den overkant, niet eensgezind
zelfs om het kabinet omver te werpenzelf tot
het samenstellen van een bewind volkomen
onmachtigeendrachtig slechts in 't bestrijden
van wat de liberalen niet eens verrichten,
maar slechts verlangen, en voor 't overige
ieder voor zich trachtende haar illusiën en
utopieën tot. een systeem van regeering samen
te knutselen. In het eene kamp, zoo geen
stilstand, dan toch niet de werkzaamheid die
beloofd en verwacht was in het andere mach
teloosheid. Nu de schoolquaestie van de baan
is, is ook de cryhet platform, waar men
vroeger met een schijn van eendracht voor
of tegen streed, van het tooneel verdwenen.
De oorzaak van dezen toestand is, naar
onze meening, volstrekt niet twijfelachtig.
Het is, eenvoudig, zoo men wil, slechts
eene geldqnaestie. Ware het geld beschik
baar om de toegezegde 30 pet. der kosten
van 't openhaar onderwijs aan de gemeenten
te betalen, de minister Kappeyne zou zijne
wet niet onuitgevoerd laten, of aan zijn ernsti-
gen wil om haar zoodra mogelijk in te voeren
niet laten twijfelen. Teerde de minister van
financiën niet nu reeds op het overschot eener
leening, hij zou in 't vorige jaar het onhedni-
FEUILIjETOIT.
door
DO BA BUSSEL.
TWEEDE DEE Li.
HOOFDSTUK III.
Hazelïmrst.
„Dat doet mij genoegen," zei hij, „maar luister
nu eens naar mij. Uw vader is iemand dien ik
volstrekt niet in staat reken om zijne eigen be
langen te behartigen. Uw stiefmoeder is met al
hare goede bedoelingen toch niet de persoon aan
wie ik de toekomst van een jong meisje zou
willen toevertrouwen. Er blijft dus van uwe
naaste bloedverwanten niemand over dan ik en
daarom wenschte ik u het volgende voorstel te
doen, Eva. Ik wilde dit seizoen een huis in
de stad nemen en u binnenleiden in een kring
dien ik geschikt voor u vind. Een oude vriendin
van mij, lady Curzon, die nu te Grey minster
woont, wil u begeleiden, ik zal voor alles zorgen
wat er noodig is en daar uw uiterlijk zeer be-
yallig is? denk ik wel dat het goed zal gaan."
dende motief der kosten niet aangevoerd hebben
tegen de herziening der grondbelasting, en bij
't voorstellen van nieuwe belastingen niet het
afschaffen van bestaande schadelijke heffingen
nit het oog verliezen. De heer Tak zou zijn
grootsch kanalenplan niet hebben zien ver
werpen en zelfs de nieuwe minister van oorlog
zou minder hulpeloos staan tegenover de sphinx,
die men hem te bestrijden geeftkazernes
verbeteren, den dienstplicht persoonlijk maken,
traktementen en pensioenen verhoogen, het
militaire leven veraangenamen, het vesting-
stelsel volgens de wet afwerken, en niet
temin zijne begrooting beneden het tegen
woordige cijfer houden
Zonder geldgebrek zon het ministerie meer
uitrichten, zijnen vrienden minder reden tot
verzet geven en de liberale partij schijnbaar
zich krachtiger voordoen. Behalve dit recht-
streeksch, bestaat er echter een meer algemeen
verband en eene dieper liggende oorzaak voor
den toestand van machteloosheid en verwarring,
dien wij waarnemen. Naar onze beschouwing,
zijn die oorzaak en dat verband evenmin
raadselachtig. Sedert jaren hebben wij beaamd,
anderen nageschreven en zelf verkondigd dat
het Nederlandsche volk bezig was zich, in een
staatkundig opzicht, te demoraliseeren. Wij
hebben betoogd dat het niet eerlijk en dus niet
wijs was, ieder jaar groote geldsommen tot zich
te nemen, voortspruitende uit den arbeid van een
ander volk en die tot eigen nooddruft en weelde
aan te wenden. Omtrent veertig jaren heeft
men dat gedaan de lasten, door 't volhardings
systeem der jaren '30'40 op onze schatkist
geworpen, zijn er voor een goed deel door
weggenomen; kostbare werken, de verbazing
der wereld, er door tot stand gebracht; lal
van bezoldigingen verhoogdonze geheele
staats-huishouding is op een voet van weelde
ingericht, zonder dat de belastingplichtigen er
een cent meer voor aan de schatkist te betalen
hadden, tenzij dan dat het steeds aangroeiend
getal jeneverdrinkers het aequivalent voor af
geschaft wordende belastingen hadden op te
brengen. En thans, nu een geslacht onder
dien toestand is geboren en opgegroeid, nude
financieele Krach gekomen is en de Atjeh-oorlog
onze winsten op de koffie en het tin verslindt,
ondervindt men dat het zedelijk bederf, waar
mede gedreigd werd, een treurige waarheid
is geworden. Om 't aanvaarden van nieuwe
„Gij zijt wel goed, oom," zei Eva en haar hart
sprong op van blijdschap. Weinig jonge meisjes
zouden dan ook zonder verrukking zulk een
tijding vernomen hebben en Eva was zeer opge
wonden over dit blijde vooruitzicht.
HOOFDSTUK IV.
Het plan.
Mevrouw Dalziel was niet minder opgetogen
dan haar stiefdochter over het voorstel van oom.
„Als ik maar met het lieve kind mede kon
gaan," klaagde zij tot haar zwager. „Gij weet,
het leven heeft zooveel moeielijkheden de liefde
eener moeder is zulk een bescherming en
„Beste mevrouw," viel hij haar beslist in de
rede, „ik mag er niet aan denken mijn broeder
van uw aangenaam gezelschap te berooven.
Mijn vriendin Lady Burzon is een dame van
aanzien en dat is voor een jong meisje, dat
haar intrede in de wereld doet, van meer ge
wicht dan de liefde harer stiefmoeder."
De tranen kwamen 'de goede vrouw in de oogen
bij dit hardvochtig gezegde.
„Natuurlijk," zei zij zacht, „ik weet wel dat ik
niet van adel ben ik weet dat ik niet
„Gij zijt een voortreffelijke vrouw, mijn waarde
schoonzuster", viel haar broeder baar wederom in
lasten te ontgaan, wordt de verbetering van
'tvolksonderwijs vertraagd of tegengehouden;
deinst men terug voor de bestrijding van
het drank verbruik wordt van sommige zijden
de verdediging van den vaderlandschen grond
als eene vrij overbodige luxe voorgesteld;
wordt de strijd in Atjeh hoe langer hoe alge-
meener afgekeurd en verwenscht, niet uit een
oogpunt van menschelijkheid of rechtvaardig
heid, maar omdat hij de groote slok-op is, die
aan den overvloed van weleer paal en perk stelt.
Dezen toestand ernstig onder de oogen te
zien is, naar onze meening, bij de straks* ge
opende stembus plicht. Het gewicht van het
oogenblik wordt, zelfs onder onze politieke
mannen, nog veel te weinig beseft. Toch staan
wij, volgens onze stellige overtuiging, op een
keerpunt onzer geschiedenis. Het gebouw onzer
staatsfinanciën, tot dusverte door de Indische
baten gestut, door de conservatieven en de
anti-revolutionaire jonkerpartij verdedigd en in
stand gehouden, door de liberalen niet krachtig
en niet rechtstreeks genoeg aangetast, staat
op 't invallen, niet door onzen wil maar door
de macht der omstandigheden. Eene groote
verandering in ons geheele staatswezen moet
daarvan 't gevolg wezen. Hoe moeilijk 't ook gaan
moge en hoe lang wij ook nog ondervinden zullen
dat de heer Kappeijne waarheid sprak, doch in
anderen zin dan hij bedoelde, toen hij in 1874 ver
klaarde „Wij zijn in een slechten tijd gebo
ren", er moeten middelen gevonden wor
den om, nu Indië ons niet meer steunen kan,
op eigen beenen te gaan. Aan den eenen kant
moeten de staatsuitgaven teruggebracht worden
tot het peil van datgene wat de natie zelve
opbrengen kanen aan den anderen kant
moeten de daartoe noodige lasten aan de natie
opgelegd worden op zoodanige wijze, dat hare
draagkracht er niet door verlamd, maar,
met het toenemen harer welvaart en ontwik
keling, er door bevorderd worde. De vraag
rijst, eene vraag op welke wij ons niet
vermeten een antwoord te geven, doch welker
overweging wij toch, hij de stembus vooral,
als noodzakelijk willen voorstellen, op welke
wijze is dat doel te bereiken?
Bij de conservatieven, of bij hunne met den
liberalen naam zich tooiende geestverwanten,
is natuurlijk geen heil te zoeken. Werd hun
wensch vervuld, wij zouden zoo spoedig moge
lijk tot het oude systeem terugkeeren en aan
de rede, „maar er,zijn dingen die somtijds even
noodzakelijk zijn. Lady Burzon verstaat de zaak;
zij heeft hare eigen dochters goed uitgehuwelijkt
en ik vertrouw, daar Eva zulk een mooi meisje
is, dat zij met haar ook wel gelukkig zal zijn."
„Maar", begon mevrouw Dalziel weer, „het lijkt
zoo akelig die huwelijksplannen zoo vooruit
te maken het kind zoo ter markt te brengen."
„Wij gaan allen ter markt", antwoordde de
deken lachend, „en de verstandigen komen het
best van hun waar af. En van alle markten
hebben de vrouwen toch buiten kijf het meeste
op met de huwelijksmarkt.
„Ik weet wel", sprak mevrouw met een zucht,
„dat ik toen ik een jong meisje was, nooit aan
die dingen gedacht heb."
„Maar gij hebt toch wel gezorgd dat Henry er
aan dacht", hervatte haar schoonbroeder lachende
en mevrouw aciitte het niet geraden dit onderwerp
verder uit te spinnen.
Eer de deken Hazelhurst verliet was alles af
gesproken. Hij zou een goed gemeubeld huis
huren en Lady Burzon te logeeren vragen, want
ofschoon die dame ver van bemiddeld was en
zeer stil leefde, was zij van voorname afkomst
en een echte vrouw van de wereld, zij hield veel
van uitgaan en zou zeker zeer gaarne haar som
bere woning te Greyminster tijdelijk tegen een
verblijf in Londen verwisselen.
Hij gaf Eva voor zijn vertrek een banknoot
van f 1000 en zei haar wat zij daarvoor koopen
moest. Het meisje was verbaasd over dit rijke
de Indische begrooting zoo lang snoeien, tot
de reddende engel, in den vorm van „batig
slot", van „sluitpost", of van „vaste bijdrage",
weder te voorschijn kwam. Ook niet van hen,
die eiken staatkundigen of maatSchappelijken
nood bezweren willen met een panacé, „alge
meen stemrecht" genaamd. Wij staan zoo
heel ver niet van hen af, doch twijfelen of de
politieke omwenteling, welke zij beoogen, ons
een stap verder brengen zon om uit de moei
lijkheid, waarin wij ons bevinden, te geraken.
En evenmin eindelijk bij de anti-revolutionairen.
Deze partij bezit, sinds korten tijd, een offi
cieel „program", dat wij, ondanks zijne ont
zettende uitgebreidheid, ieder liberaal ter lezing
durven aanbevelen, die haar doel kennen en
tegelijk zijn eigen overtuiging versterken wil.
Niets is daartoe dienstiger dan het zien dezer
aaneenschakeling van utopieënwelke onze
nationale ontwikkelingsgeschiedenis der laatste
honderd jaren ongedaan zou willen maken en
ons geheele staatsgebouw op nieuwen grondslag
optrekken. Omtrent dit „program" bestaat
echter in den boezem der partij lang geen
overeenstemming en tusschen hare droite en
hare gauche zou, als 't op uitvoering aankwam,
over ieder belangrijk onderdeel een felle strijd
ontbranden. In de practijk hebben de anti-revo
lutionairen dan ook nog nooit iets uitgericht
en hebben haar leidsmannenof, als Groen,
zich steeds aan 't bewind onttrokken, óf, als
de heer Van Lijnden van Sandenbnrg, eenmaal
op 't kussen gezeten, zich rustig in den arm
stoel van het conservatisme laten glijden.
Zoeken wij dan naar mannen, bekwaam om ons
staatswezen te reorganiseerenwant op
niets minder komt het, naar onze zienswijze,
aan, op den grondslag van een geheel ver
anderden financieelen toestand, dan weten wij
nog altijd onze keuze nergens heter te vesti
gen dan onder dat deel der natie, dat door
zijn ontwikkeling en zijne kunde haar kern
vormt, doch door zijn arbeid en zijn verleden
dicht genoeg bij de volksmenigte staat om al hare
behoeften en nooden te doorgronden. Mannen,
doordrongen van den geest van hunnen tijd
en wetende dat ons volk, reeds omringd door
krachtiger, beter onderwezen en meer ontwik
kelde natiën, verarmen en te gronde gaan zal
indien het niet door onderwijs en ontwikkeling
zich op gelijk peil met de anderen zoekt te
houden en, op alles zoo het noodig isbezuini-
geschenk; maar zij wist dat haar oom zeer ver
mogend was en maakte dus geen bezwaar om het
aan te nemen.
„Gij moet maar naar Londen schrij ven om alles
wat gij noodig hebt" en Eva beloofde zijn raad
te zullen opvolgen. Hij gaf bij het afscheid de
kleine nichtjes ieder nog een banknootje van 60
en liet bij een ieder (behalve bij den majoor) den
indruk van zijn grootheid en edelmoedigheid
achter.
De majoor slaakte een zucht van verlichting
toen hij den trein zag wegrijden, die zijn eerwaarde
broeder mede voerde.
„Hij wordt met den dag verwaander", zei hij
later in vertrouwen tot zijn vrouw. „Niemand is
goed genoeg voor hem die niet van adel is. Als
ik op zijn leeftijd, zulk een leven moest leiden,
was ik nog liever dood 1"
„Maar het is toch een groot voorrecht voor
Eva dat zij door hem op die manier haar intrede
in de wereld kan doen."
„Ja dat geloof ik wel", bromde de majoor, „zij
zal allerlei groote lui leeren kennen, maar het is
daarom nog niet zeker dat dit haar zoo veel goed
zal doen."
Doch al sprak de majoor er aldus over, daarom
hoopte bij toch in stilte dat het zijn dochter goed
mocht gaan in de wereld. Hij had geen fortuin
en dus was het aanbod van zijn broeder hem
zeer welkom en de volgende maand werd geheel
gewijd aan de toebereidselen voor het gewichtige
bezoek in de stad,