N°. 121. 122e Jaargang. 1879 Zaterdag, 24 Mei. feuilleton. Voetstappen in de sneeuw. V A. 1ST DE Middelburg, 23 Mei, Gemeenteraad van Middelburg. B IJ VOEGSEL Men schrijft ons uit Den Haag Men zal te Middelburg-, wanneer onvoorziene omstandigheden het niet beletten, van 28 Juli tot. 9 Augustus de kermisvreugd genieten, die de residentie nu achter den rug heeft. Onze kermis behoort alweder tot de geschie denis. Bij uitzondering werd zij begunstigd door schoon weder en daar bii de schrale temperatuur en de bestendige noordelijke winden het Bosch nog weinig aanlokkelijks kon aanbieden, zag men daar schier geen, maar op de pleinen waar de kermis haar heiligdommen had opgeslagen daarentegen veel wandelaars. Of het aantal koopers daarmede in verhouding stond is aan twijfel onderhevig. Yoor het overige bewees alles, van de gedres seerde vlooien tot de gedresseerde paarden, van de automaten tot den dikken Hongaar, van den wagen met eieren en zuur tot de beignetskraam a Vinstar van dit ot dat, dat wij „cirkelgangers" zijn. Vier „lievelingen van het publiek" waren niet in het strijdperk. Judel3 die „in ruste" ging, Basch die elders voorstellingen gaf en Albregt en de directeur Carré, die wegens ziekte niet voor het publiek konden optreden. De schouwburg en het paardenspel trokken veel bezoekers. Op enkele avonden was geen plaats te krijgen. De vereeniging Het Ned. Tooneel was dit jaar gelukkiger in haar keuze dan het vorige, terwijl een cirquedoor den gezelligen aanblik van de toeschouwers, die men schier allen kan overzien, door den vluggen gang en niet te langen duur der voorstellingen, steeds een geliefkoosde uitspanningsplaats blijft. In „het gebouw" werd een poespas oftewel Olla podrida uitgevoerd van „ik en weet niet wat." Mooi was het niet; menschen trekken deed het wel en sommige toeren die men zag waren halsbrekend. Ook dat behoort er nu een maal bij. Het Vaderland, over een der daar werkende kunstenmakers sprekende, vervulde de rol van ziener en zeide„'t is in ons oog slechts de quaestie wanneer, niet of de heer Gaspari een slachtoffer van zijn kunst zal worden." Hierover willen wij nu iets in het midden brengen. Waren die kunstenmakerijen voor den geen die ze uitvoert werkelijk zoo gevaarlijk als de toeschouwer het zich voorstelt, dan weiden ze onmogelijk. Langdurige oefening en groot zelf vertrouwen moeten den uitvoerder zooveel moge lijk tegen een ongeluk waarborgen. Uit den mond van Blondin, den bekenden held van de DOOR DOR A RtJSSEL, TWEEDE DEE li. HOOFDSTUK I. intusschen had Jasper den afscheidsbrief van Elisabeth met bittere teleurstelling en ergernis ontvangen, doch eerst laat op den dag en niet voordat hij meer dan een uur te vergeefs op haar gewacht had in de St. Georgeslaan, waar zij af gesproken hadden elkaar om drie uur weer te ontmoeten. Daarom besloot hij regelrecht naar Lambridge-street te gaan, om te zien Wat haar weerhouden had, en toen hi; do woniDg van mevrouw O'Shee bereikte zag hij een rijtuig voor de deur staan. Nadat hij tweemaal gescheld had werd de deur door mevrouw O'Shee zelve geopend; zij scheen treurig gestemd te zijn en zoodra Jasper naar miss Gordon begon te vragen barstte zij in tranen uit. „Wat zal ik er u van zeggen, mijnheer?" zei ZÜ 5 »ZÜ '3 weg zij heeft mij, die een moeder Niagara-falls, mochten wij daaromtrent belangrijke bijzonderheden vernemen. En menigmaal gebeurt het dat, zooals b. v. bij het bouwen van het ministerie van justitie, ons vrij wat meer angst bekruipt bij het zien van een werkman, die op een slecht gebouwd getimmerte met een zwaren last dikwerf gedwongen is zijn leven te wagen. Wat gebeuren er niet tal van ongelukken bij de bouwproducten van die heeren, die zich archi tecten noemen, en wien het alleen te doen is om, althans in groote gemeenten, voor het meeste geld kooper of huurder het minst degelijke werk te leveren. Het ligt dunkt ons geheel op den weg der bouwpolitie om hier een streng toezicht op te houden. Een zoogenaamde „koning der trapéze" of een werkman op een ladder behoeft juist niet op zulk een hoog verheven standpunt te sterven, omdat hij er zoo dikwerf is geplaatst. Een paar jaar geleden, bij een groot spoorweg ongeluk in Engeland, werd de opmerking gemaakt dat zich onder de slachtoffers bevond een vroeger koopvaardijkapitein, die kort te voren het zee mansleven had vaarwel gezegd, en hoe zonderling het was dat iemand, die bijna zijn gansche leven op het water had gezwalkt, op deze wijze zijn leven verloor. Maar zoo als men in Frankrijk zegt, tout arrive. Wij menschen bezitten nu eenmaal niet de gave der profecie en mochten we al, niet eens ver zeke ren „het zal gebeuren," maar eenvoudig vragen „zou het ook kunnen gebeuren hoe vaak zouden wij dan Diet met een medelijdend schouderophalen beantwoord worden. Een profeet is nu eenmaal niet geëerd in zijn eigen land. De man die aan Napoleon 1 op 24 Juni 1812 bij den overtocht over de Niemen voorspeld had, hoe het treurig overschot van „het groote leger" na korten tijd die zelfde rivier zoude overtrekken, hij ware even hard uitgelachen als hij die op 15 April in de eerste kamer had verzekerd, dat Pincoffs even hard met millioenen goochelde als professor Her mann met appelen en eieren, of als hij die in de tweede kamer, nadat de minister Tak zijn wets ontwerp had verdedigd, de voorspelling had ge waagd dat zich 40 leden tegen de kanalenwet zouden verklaren. Dat is schrik op schrik: de vorige week in Rotterdam en nu in Amsterdam. De teleurstelling in de laatste zal wel de ontsteltenis in de eerste gemeente evenaren. Een Duitsch dichter schreef eenmaal: de dooden rijden snel; maar de levenden stoomen nog sneller. Men leidt tegenwoordig wat de menschen noemen „la vie a grandes guidesDat heeft Pincoffs ook gedaan, maar hij was de eerste niet en zal wel de laatste ongelukkig niet zijn die het op zulk voor haar ben geweest, verlaten, zonder iets te zeggen!" En zij begon op nieuw te schreien. „Hoe moet ik dat verstaan?" vroeg Jasper scherp. „Weg, zegt gij Meent gij dat zij uit gegaan is?" „Neen, weg, voorgoed weg," antwoordde me vrouw O'Shee hare tranen met een ouden lap afdroogende. „Maar hoe meent gij dat dan toch zei Jasper. „Heeft zij met u afgerekend, heeft zij niet ge sproken van terug te komen „Zoowaar ik leef, ofschoon ik bijna niet meer weet of ik nog leef, zoo ontdaan ben ik, zij is weg! En wat het afrekenen aangaat, ja ik kan niet zeggen dat zij dat niet gedaan heeft maar mijn liefde kon zij mij niet betalen, ik zei al tegen mijnheer O'Shee." „Vrouw!" viel Jasper haar eensklaps in de rede, „ik geloof geen woord van hetgeen gij zegt. Ik zal huiszoeking bij u laten doen. Ik ben zeker dat die dame niet vertrokken zou zijn, zonder het mij te zeggen." Bij die woorden slaakte mevrouw O'Shee een angstkreet en onmiddelijk kwam er een heer van de trap die den gang doorliep, tot waar zij met Jasper Tyrell stond. Zoodra zij dien heer gewaar werd liep mevrouw O'Shee naar hem toe en wilde zjjn hand vatten, maar de mijnheer, die niemand anders was dan Edgar Wilmot, trok die terugi „Hoort gij wat hij zegt riep mevrouw een wijze deed. Wat was die 15s van bloeimaand 1879 een prettige dag voor de heeren van het Dagblad! Dat is best te begrijpen. Dat ondeugende Rotterdam, dat steeds liberale elementen naar de kamer zond, mocht wel eens pech hebben en waar het hart vol van is loopt de mond van over. Wat natuurlijker dus dan dat om drie uur zulk een uitvoerig, met Oosterschen gloed geverfd bulle tin de drukkerij verlietMaar hoe onhandig om dingen te vertellen, waaromtrent men eerst later eenige zekerheid kan erlangen. Wij zien het aan de zaak van Abercrombie, die nu bijna een jaar geleden failleerde en lang niet van dien omvang is: deze heeft nu nog processen te voeren. Een land van belofte voor heeren rechtsgeleerden. Te midden van al die Pincoffs-lectuur gewerd ons een aangename afwisseling in de Politieke photografien van de aftredende leden der tweede lcamer door Lavater jr. Die mijnheer Lavater beziet de heeren niet alleen van de publieke tribune „op den kop" maar wel degelijk „in den krop" ook. Men zou die portretten ook „krijtkrabbels" kunnen noe men en dan is het witte krijt wel, het zwarte in het geheel niet gebruikt. Dat dit werkje hier veel gelezen wordt is best te begrijpen, de prijs is echter nog al hoog. Konde daar eens een wer kelijk goedkoope uitgave van verschijnen, dan zoude het bij honderdtallen worden verkocht. Wij wenschen voor de lezers en den schrijver dat wij in 1881 hem weder als photograaf aan het werk mogen zien. Hier en daar laat de schrijver merken van welke kamerleden hij al of niet de herkiezing gewenscht zou vinden en dan wordt het duidelijk uit welken hoek de wind waait. Maar het ver dient opmerking, dat aan iedere richting hare eigenaardige verdiensten niet worden ontzegd. Het zij ons vergund aan te halen wat aan het slot gezegd wordt omtrent den afgevaardigde uit Middelburg „Vermoedelijk verlaat de heer De Jonge thans het parlement. Middelburg heeft de in 1875 be gane fout te herstellen. Indien dit geschiedt, kan de kamer moeielijk bij den ruil schade lijden, mits er ook weder een eerlijk man wordt afgevaardigd. Want dat is De Jonge ook." Zitting van Woensdag 21 Mei. Voorzitter de heer Schorer. Afwezig de heeren Nagtglas, uitlandig, Snijders, ongesteld, Lambrechtsen van Ritthem en Dronkers, wegens ambtsbezigheden; beide laatstgenoemde raadsleden komen later ter vergadering. O'Shee. „Mijnheer Wilmot, zeg nu zelf of ik het helpen kan, ik ben zoo onschuldig als een pasge boren kindMijnheer Wilmot kent miss Gordon ook", begon zij weer tegen Jasper, „en hij zal u wel vertellen hoe zij ons ontloopen is, zonder dat iemand weet waarheen." Bij die woorden zag Jasper mijnheer Wilmot aan, die een deftige buiging maakte en zei „Ik geloof dat ik het genoegen heb mijnheer Tyrell te zienik herinner mij u eens bij mijn broeder, te Langley Hall, ontmoet te hebben." Jasper boog ook en vroeg op koelen toon: „Kendet gij miss Gordon „Ik had de eer", antwoordde mijnheer Wilmot met een zweem van spotternij, „althans de dame die hier dien naam droeg." Jaspers door de zon gebruind gelaat werd eerst vuurrood en toen doodsbleek. „Wat meent gij Wat weet gij van haar?" Mijnheer Wilmot glimlachte koeltjes bij die vragen. „Ik zou kunnen antwoorden", zei hij, „welk recht hebt gij om dit te vragen, mijnheer Tyrell. Ik heb miss Gordon zeer goed gekend zoolang zij in de stad was en zij heeft mij de eer aange daan voor mijn vrouw door te gaan, terwijl zij hier in huis woonde." „Watvroeg Jasper op gedempten toon. „Deze persoon kan instaan voor de waarheid van mijn getuigenis", vervolgde mijnheer Wilmot met een boozen glans in zjjne öogen. „Zij kan De notulen van het in de vorigo zitting behan delde gelezen en goedgekeurd zijnde, doet de voorzitter mededeeling dat van ged. staten van Zeeland zijn ingekomen twee brieven, houdende goedkeuring van raadsbesluiten, welke mededee ling voor kennisgeving wordt aangenomen. Nog zijn van ged. staten ingekomen de beslis singen op ingediende verzoekschriften omtrent aanslagen in de plaatselijke directe belasting op de inkomsten voor 1879. Op voorstel van den voorzitter worden de daardoor noodige wijzigin gen in het kohier gebracht en dit daarna vast gesteld. Nadat ook het kohier voor de belasting op de honden vastgesteld is, komt ter tafel een verzoek van J. A. Pieters, om in erfpacht te mogen hebben eene oppervlakte van ongeveer 40 centiaren ge meentegrond, thans gazon, liggende voor zijne woning, wijk Q n° 294, om dit te gebruiken tot het bleeken van goederen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt, op voorstel van burg. en weth., besloten, bedoelden grond aan adressant ondershands te verhuren voor den tijd van 5 jaren, tegen een huurprijs van 5 cent per centiare 'sjaars. Van L. Meerman te Arnemuiden is bij burg. en weth. een verzoek ingekomen om in koop te verkrijgen een stuk gemeentegrond, ter grootte van ongeveer 60 centiaren, liggende buiten de voormalige Dampoort bij den ouden Arnemuid- schen weg, teneinde daarop een woonhuis te bou wen. Overeenkomstig het voorstel van burg. en weth. wordt *besloten, om onder goedkeuring van ged. staten van Zeeland en met inachtneming van het bepaalde bij art. 230 der gemeentewet, aan adressant het aangevraagd terrein ondershands te verkoopen tegen den prijs van f 1 per centiare. Nog wordt overgelegd een adres van A. Meer man, houdende verzoek om naast het gedeelte grond hem in erfpacht toegestaan tot het stichten eener scheepstimmerwerf, nog een gedeelte stads- grond in erfpacht te bekomen, om dat te bezigen tot het bergen yan verschillende materialen voor de werf benoodigd. De raad vereenigt zich zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming met het voorstel van burg. en weth., om onder eenige bepalingen betreffende de omlegging van den dijk, de ruimput en het daarliggend riool, aan den adressant de nog op het bedoeld terrein beschikbare 700 centiaren grond, op dezelfde voorwaarden als bij raadsbesluit van 19 Maart jl., alzoo voor den tijd van 40 jaren, tegen betaling van f 0.02 's jaars voor iedere centiare, in erf pacht af te staan. Een brief van het burgerlijk armbestuur, met voordracht tot voorziening in de vacature van gemeente-heelmeester, wordt, op voorstel van burg. en weth., gesteld in handen van het bestuur over u vertellen dat ik haar hier bezocht, dat zij openlijk met mij op straat wandelde, en hoe ik op haar eigen verzoek aan een politie-agent, die onderzoek naar'haar deed (want ik Onderstel dat gij haar geschiedenis kent) gezegd heb dat zij mijn vrouw Was." „Ik dacht stellig dat gij waarachtig getrouwd waartriep mevrouw O'Shee uit, in haar ijver om mijnheer Wilmot bij te vallen. „Ik zei nog tot mijnheer O'Shee wat is het een knap paar, zoo knap als uw oogen zien kunnen." Jasper trachtte met geweld de vreeselijke ge waarwording die zich van hem meester maakte te onderdrukken. „Dit is een zonderlinge geschiedenis, mijnheer Wilmot," sprak hij uit de hoogte. „Deze dame miss Gordon heeft bij ons in de buurt gewoond vergeef mij zoo ik die afschuwelijke woorden bijna niet kan gelooven." Mijnheer Wilmot haalde zijne schouders op en zei „Vrouwen doen zonderlinge dingen, mijnheer Tyrell, wanneer zij haar huis verlaten. Zult gij mij gelooven als ik u haar eigenlijken naam in het oor fluister „Welnu?" vroeg Jasper Tyrell. „Mevrouw Richard Horton," antwoordde mijn heer Wilmot met een glimlach. „De schoone dame deed mij de eer aan van mij haar heele geschiedenis toe te vertrouwen en blijkens uw ontroering is zij jegens u even vriendelijk

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 5