N°. 116.
122e Jaargang.
1879.
Zaterdag
17 Mei.
Voetstappen in de sneeuw.
Nationale Militie.
Dit blad verschijnt dagelijks,'
met uitzondering van Zok- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommerB zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentieni 20 Cent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte»
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère O. L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
HOOFDSTUK XXIV.
Haar besluit.
Middelburg 16 Mei.
COURANT.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gelet op het besluit van den commissaris
des konings in de provincie Zeeland, van
den Mei 1879, A, n° 1745', 3e afd. Pro
vinciaal blad n° 44)
maken bekend:
dat het onderzoek van de in deze gemeente
zich bevindende verlofgangers van de militie te
land, om het even uit welke provincie zij af
komstig zijn, namelijk zij die behooren tot de
lichtingen van 1875, 1876, 1877 en 1878, voor
zoover zij vóór den len April jl. in het genot
van onbepaald verlot zijn gesteld, zal plaats
hebben op 6 Juni 1879, des voormiddags te 10
uren, op de Koopmansbeurs alhier.
Zij herinneren de belanghebbenden verder aan
de navolgende bepalingen oer wet op de natio
nale militie van 19 Augustus 1861, (btbl. n°72):
lo. de verlofganger meldt zich binnen dertig
dagen na den dag, waarop hem de verlofpas is
uitgereikt, bij den burgemeester zijner woonplaats
aan, teneinde deze zijn verlofpas voor gezien
teekene. (Art. 133)
2o. de verlofganger, die zich in eene andere
gemeente gaat vestigen, geeft daarvan kennis
aan den burgemeester zijner woonplaats. Binnen
dertig dagen na den dag, waarop hij komt in
de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt hij
zich aan bij den burgemeester dier gemeente,
teneinde deze zijn verlofpas voor gezien teekene.
(Art. 134);
3o. de verlofganger van de militie te land
mag zich zonder toestemming van den minister
van oorlog niet langer dan gedurende vier weken
buitenslands begeven. (Art. 136)
4o. de verlofganger, die art. 133, 134 en 136
niet naleeft, wordt in werkelijken dienst geroepen
en gedurende drie maanden gehouden. (Art. 137);
5o. de verlofganger van de militie te land,
die bij openbare kennisgeving is opgeroepen om
door den militie-commissaris te worden onder
zocht, verschijnt bij dat onderzoek in uniform
gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrus
tingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof me
degegeven, van zijn zakboekje en van zijn ver
lofpas. (Art. 138, 139 en 140)
6o. de verlofganger van de militie te land is
aan de militaire rechtspleging en tucht onder
worpen, onder anderen gedurende den tijd, dien
het onderzoek voor den militie-commissaris duurt,
en, in het algemeen, wanneer hij in uniform ge
kleed is. (Art. 130);
7o. behoudens het bepaalde bij art. 130 kan
een arrest van 2 tot 6 dagen, te ondergaan in de
naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis
van bewaring of arrest, door den militie-commis
saris worden opgelegd aan den verlofganger:
lo. die zonder geldige redenen niet bij het
onderzoek verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder
geldige redenen niet voorzien is van de bij
art. 140 vermelde voorwerpen;
3o. wiens kleeding- en uitrustingstukken bij
het onderzoek niet in voldoenden staat worden
bevonden
4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan
een ander behoorende, als de zijne vertoont.
(Art. 141)
42.
door
DOHA BUSSEL
RERITEHEEL
Met deze onsamenhangende woorden, door
snikken afgebroken, terwijl heete tranen over
hare wangen vloeiden, nam Elisabeth hét besluit
om haar liefdedroom vaarwel te zeggen en liever
armoede, ellende, alles te verdragen, dan den
man dien zij liefhad ongelukkig te maken.
Wij zullen haar niet volgen in al de over
peinzingen die haar dien nacht uit den slaap
hielden, maar wij kunnen er zeker van zijn dat
sij niet zonder zwaren strijd bij haar besluit
volharddewant behalve de stem van haar goeden
geest, hoorde zij ook die der verleiding in haar
binnenste, die haar toefluisterde. „Zal Jasper u
dankbaar zijn voor dit offer? Gij waart door
schandelijk bedrog van elkaar verwijderd en uwe
geloften van huwelijkstrouw zijn u door leugens
afgeperst., Jasper zal u tot zijn vrouw maken
8o. onverminderd de straf, in bet voorgaand
artikel vermeld, is de verlofganger verplicht, op
den daartoe door den militie-commissaris te be
palen tijd en plaats en op de in art. 140 voor
geschreven wijze, voor hem te verschijnen om te
worden onderzocht. (Art. 143);
9o. de verlofganger, die zich bij herhaling
schuldig maakt aan het feit, sub 4o. van art.
141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor
den militie-commissaris verschijnt, of, aldaar ver
schenen zijnde, in het geval verkeert sub 2o. en
3o. van art. 141 vermeld, wordt onder de wape
nen geroepen en van 3 tot 6 maanden gehouden.
(Art. 144);
lOo. de verlofganger, die niet voldoet aan eene
oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als
deserteur behandeld. (Art. 145);
llo. elk, die voor de militie is ingeschreven,
en ieder, die daarbij is ingelijfd, kan, overeenkom
stig de daaromtrent bestaande voorschriften, tot
een vrijwillige verbindtenis voor den tijd van 6
jaren of langer worden toegelaten bij de zeemacht,
het korps mariniers hieronder begrepen, bij het
leger hier te lande of bij het krijgsvolk in 's rijki
overzeesche bezittingen; plaatsvervangers echter
niet bij de zeemacht of het korps mariniers, ge
durende het eerste jaar van hun diensttijd.
(Artt. 9 en 74)
12o. aan de bij de militie te land ingelijfden,
die verlangen na volbrachten oefeningstijd, min
stens 6 maanden onder de wapenen te biijven of
te komen, zonder zich als vrijwilliger te verbin
den, wordt zulks vergund. (Art. 126).
Hiervan is afkondiging geschied waar het
behoort, heden den 9 Mei 1879.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
S C H O E E E.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELA AR.
De storm, die gisteren de beurzen van Am
sterdam en Rotterdam in beroering bracht en
nog lang naderhand zijn naweeën zal doen
voelen overal waar zich Nederland sch kapitaal
bevindt, heeft voor ons land eene buitengewone
en treurige beteekenis. Tot dusver kon, te
midden van de zwendelziektendie andere
landen teisterden, Nederland zich nog troosten
met eene betrekkelijke gezondheid. Oplichters
en bedriegers werden in onze hooge en lage
financiewereld zoo goed als overal elders aan
getroffen, maar het kwaad bleef meer beperkt
tot individueele gevallen en in de hoogste
kringen van ons openbaar leven zocht men het in
den regel te vergeefs. Aan België konden wij
de treurige onderscheiding laten van onder
zijne senaatsleden, aan Engeland die van in
zijn parlement, aan Pruisen die van onder
en zal dan uwe liefde hem niet schadeloosstellen
voor alles wat hij om uwentwil moet missen?"
Doch op nieuw sprak de stem van het geweten.
Zij had hem niets beloofd en zijne hartstochte
lijke afscheidswoorden niet beantwoord. „Gij
moet overmorgen gereed zijn", had hij gezegd,
„dan gaan wij regelrecht naar Parijs. Van daar
zal ik aan mijn vader schrijven want bet is
beter dat hij alles in eens hoort."
„O! wat zal ik doen? Waar moet ik heen?"
riep zij handenwringend uit.
Op eens herinnerde zij zich de laatste woorden
die haar oom tot sir John gericht had en het
vriendelijk aanbod van den baron om haar te
helpen, wanneer dit in zijn macht was.
„Ik zal hem schrijven en op hem vertrouwen,"
besloot zij. Dit vaststaande nam zij zich voor
om Lambridge-street den volgenden morgen te
verlaten en zich aldus voor Jasper Tyrell te
verbergen.
Zij durfde hem niet wederzien, zij durfde er
zich niet aan blootstellen om nog eens zijn teedere
half verwijtende woorden te hooren. „Als ik
stervende ben, zal ik hem schrijven en hem de
geheele waarheid vertellen, dan zal ik hem
zeggen dat ik niet zoo slecht ben als hij nu
denkt. Al ben ik nog zoo oud, als Dick dood
is dan zal ik hem schrijven en hem alles vertellen."
Dit was echter een schrale troost. Hoeveel
jaren zou zij in armoede en afhankelijkheid moeten
doorbrengen, terwijl Jasper wellicht met een
ander gehuwd was en de kinderen van een ander
zijne spoorwegprinsen, aan Amerika die van
in al zijne hoogste staatslichamen de mannen
met den vinger te kunnen aanwijzen, die met
de spaarpenningen van anderen zich rijk ge
maakt en hun hooge positie als middel om dat
gemakkelijk te doen gebruikt hadden. Voor
taan is dat anders en naast Fortamps of Strous-
berg, naast de eerwaardige directeuren der
Schotsche bank en de oplichters van den
New-Yorkschen Tammany-ring, hebben wij
voortaan met schaamte op den naam vanPin-
coffslid der 'eerste kamer en de ziel van de
Rotterdamsche handelswereld en het gemeente
bestuur zijner geboortestad, te wijzen.
Het kwaad is in dit geval zooveel te erger
omdat de ondergang der Afrikaansche handels-
vereeniging op zoo eigenaardige wijze, men zou
haast zeggen met een zeker oud-Hollandsch
karakter, heeft plaats gehad. Deze onderne
ming was eene der weinigen waarop menin
onze dagen van weinig ondernemingsgeest, met
eenigen trots meende te kunnen wijzen. Klein
begonnen, zonder bluf of ophef voortgezet,
langzamerhand en onder het oog van ieder tot
ontwikkeling gekomenscheen zij bestemd
om Nederland's handel en nijverheid in het
nieuw ontdekte binnenland van Afrika vei
lige en ruime wegen te banen. Speculatie
scheen haar vreemdhare obligatiën behoor
den tot die, welke men koopt om tegen eene
kleine rente zich van de meest soliede geld
belegging te verzekeren haar jongste leening
werd voor ruim een jaar zonder moeite ge
plaatst en zoozeer waren hare schuldbewijzen
",.in Vaste banden", dat er maanden voorbij
gingen waarin ze aan de beurs niet verhandeld
werden en zich onveranderd, tot op den laat-
sten dag vóór de catastrophe, op hun pari-
koers handhaafden. Toen prins Hendrik, niet
lang vóór zijn dood, het eerevoorzitterschap
der Vereeniging aanvaardde en persoonlijk
zijne ingenomenheid met haar streven uitsprak,
kwam het niemand in de gedachte den wak
keren vorst van te lichtvaardig vertrouwen te
beschuldigen en meende ieder dat nergens zijn
vorstelijk voorgaan beter gewettigd kon zijn
dan bij deze jeugdige onderneming, de vrucht,
naar het scheen, van oud-Hollandsche dege
lijkheid en nieuw-Nederlandscheu handelsgeest.
Tegenover dergelijke verschijnselen is het
onmogelijk te ontkennen dat onze maatschappij,
ondanks al haar stoffelijken en wetenschappe-
om zich heen had. Hoe pijnlijk was haar dit denk
beeld. Hij, gelukkig met een ander, terwijl zij
alleen en ongelukkig rondzwierf. Een oogen-
blik bracht die gedachte haar besluit bijna aan
het wankelen, doch met groote wilskracht zette
zij haar van zich af. „Ik moet trachten het
goede te doen. Ik heb eens verkeerd gedaan
teneinde Jasper te redden, gelijk ik dacht, en
welk een bitter leed heeft dat te weeg gebracht.
AchJasper, kondt gij slechts in mijn hart lezen,
kondt gij slechts gissen hoeveel ik nu lijd."
Zij schreef hem, op harë knieën liggende, eenige
afscheidswoorden en kuste het papier, omdat
zij wist dat hij het naderhand zou aanraken.
„Breng hem mijn boodschap over," fluisterde zij,
„de woorden die ik njet schrijven kan. Zeg hem
dat ik hem moet verlaten, omdat ik hem zoo
innig liefhad!"
Omstreeks elf uur in den morgen schelde zij
mevrouw O'Shee en deelde die dame, tot haar
groote verbazing mede, dat zij haar dien dag
ging verlaten en om haar rekening verzocht.
Zij was nu niet geheel onbemiddeld, want
Jasper had haar een paar dagen geleden een
somgelds ter hand gesteld en haar verzocht met
haar hospita af te rekenen.
„Ach, nu houdt ge mij voor den gek? Gij
zult mij toch niet gaan verlaten, mij die als een
moeder voor u geweest ben. Zeg het toch niet,
zelfs niet in gekheid, want ik zou het besterven."
„Het is geen gekheid, mevrouw" zei Elisabeth.
„Ik ga heen en dat wel terstond.'^
lijken vooruitgang, in zedelijk gehalte er niet
op verbetert en dat dezelfde kwalen, die
vroegere geslachten misschien wat meer ver
borgen teisterden, in het tegenwoordige met
onverminderde kracht, maar op méér rucht
bare en opzienwekkende wijze voortleven. Wij
zijn niet slechter dan onze voorgangers, maar
ook geen haar beter. Onder onze eerzame
bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie
en burgemeesters van de steden onzer republiek
vond men reeds hetzelfde ras van oplichters,
dat nu onder onze oogen woekert; getuige
o. a. dien Jacob Syms, bewindhebber in de
kamer van Hoorn, die in 1673, na 13 jaren
lang zijne stad en de Compagnie om 't hardst
bestolen te hebben, bij vonnis van den hoogen
raad van zijne ambten ontzet en tot 10,000
boete veroordeeld werd. Bijna 100 jaren vroe
ger, in 1593, moesten de Staten van Holland
met geweld een einde maken aan de „philan-
thropische" ondernemingen van zekeren zwen
delaar die den beteekenisvollen naam van
Hendrik Wissel droeg en in het tegenwoordig
koninklijk paleis in het Noordeinde te 's Gra-
venhage, destijds' de woning van prinses
Louise de Colligny, een vijftal banken „tot
redelijk profijt en zonder eenig perieul ofte
verlies" wilde oprichten. De zwendelarijen
van den windhandel, de speeulatie-koorts van
een Law, ze zijn van alle tijden en ook
van den onzen, al maakt datgene wat wij
zeiven beleven den machtigsten indruk op
ons en al neemt het, door de duizend monden
van de pers en de nauwere gemeenschap, welke
thans tusschen alle landen en streken bestaat,
schijnbaar geweldiger proportiën aan.
Ondanks deze ervaring betaamt het ons echter
den moed niet op te geven. Trots al hunne
geslepenheid en stoutmoedigheid, is het einde
van hen, die hun fortuin op de puinhopen
van anderer bezit grondvesten, bijna altijd
schande en berouw. Hoevelen ook de slacht
offers mogen zijn van den val der Afrikaan-
sche Handelsvereeniging, zij zullen zich minder
vernederd, minder door schaamte en berouw
gepijnigd voelen dan hare directeuren, die van
hunne hoogte nedergeploft, als ballingen door
eigen schuld in den vreemde ronddolen. Een
leven van rijkdom en grootheid, op die wijze
geëindigd, is niet in staat om de waarheid te
niet te doen van de spreuk aller eeuwen:
„Eerlijk duurt het langst."
Mevrouw O'Shee werd doodsbleek.
„En wat zal die. mijnheer daar van zeggen?
Die mooie, knappe, jonge mijnheer Wilmot?
Het laatste wat hij tegen mij zei was nog, dat
ik toch goed op u moest passen, alsof gij mijn
eigen kind waart."
„Ik heb niets met mijnheer Wilmot te maken,
evenmin als hij met mij", antwoordde Elisabeth
kortaf.
„Maar hij is verliefd op u, mijn kind, geloof
dat vrijhij is doodelijk van uen het is zoo'n
voornaam heer ook - de zoon van een lord
het is waarlijk een buitenkansje."
„Wilt gij zoo goed zijn de rekening op te
maken?" viel Elisabeth haar in de rede.
„Gij zult mij toch ten minste uw adres laten
drong de hospita weder, die bepaald bevreesd was
om mijnheer Wilmot zonder dat onder de oogen
te komen.
Wordt vtnolgd.)