N°. 99. 122" Jaargang. Maandag 28 April. Gezondheidszorg. Dit blad verschijnt dagelijks," met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien: 20 Cent per regel," Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20, Groote lettere'worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubk en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonks. Middelburg 26 ApriL ril i. i:ci fCi i 1 •err -7 u V 1! "i In een der jongste zittingen van de eerste kamer is, naar aanleiding van het wetsontwerp waar bij aan de regeering, voorloopig tot 1881, de bevoegdheid gegeven werd tot het nemen van buitengewone maatregelen in geval de in Rus land uitgebroken pestziekte onze grenzen mocht naderen, eene korte gedachtenwisseling gevoerd tusschen den minister van binnenlandsche za ken en den afgevaardigde uit Noord-Holland, dr. Btichner, over een onderwerp dat altijd van belang en aan de orde blijft: de openbare gezondheidszorg. De heer Btichner had, zoo wel uit een wetenschappelijk als uit een soci aal oogpunt, bezwaar tegen de buitengewone macht, door het wetsontwerp aan de regeering te geven. Omtrent den aard der Russische pestziekte, voerde hij aan, weet men weinig of niets. Op de plaats zelve is door bevoegde mannen der wetenschap geen voldoend onderzoek ingesteld. En bovendien weet men omtrent de besmettelijke ziekten in 't algemeen, omtrent de wijze waarop en de middelen waar door zij zich voortplanten, nog zoo weinig, dat het niet veel meer is dan een tasten in 't duister, wanneer er overgegaan wordt tot het nemen van allerlei maatregelen, die den handel en 't verkeer belemmeren, doch waarmede de ziekten, gelijk meer dan eens gebleken is, ondanks gezondheids-cordons, ontsmettings-middelen, qua rantaine en politie, den spot drijven. Wat de heer Buchner hier met weinig woor den uitsprak is de korte slotsom waartoe ieder geraken zal, die hetgeen in de laatste jaren op 't gebied der gezondheids-wetenschap is voorgevallen, al is 't ook maar met gewone leeken-aandacht, gevolgd heeft. De hoogleeraar Mulder noemt in zijn jongste geschrift, door dr. Buchner aangehaald, de leer der afwering van besmettelijke ziekten een „nog bijna on- bearbeid veld". Men herinnert zich ook het antwoord, dat de afdeeling „Natuurkunde" der Koninklijke academie van wetenschappen, op eene haar door den minister Heemskerk gestelde vraag, den moed had te geven. Ten aanzien der eigenschappen, welke de schadelijkheid moeten bepalen van het vuil van organischen oorsprong, dat in de steden wordt voortgebracht, zeide de academie: „is niets met volkomen zekerheid bekend en mist men den vasten grond, waarop eene wetenschappelijke uitspraak moet rusten." Men weet ook welke schommelingen de leer omtrent de schadelijke kiemen, welke in de lucht, den bodem, het water, bevat kun nen zijn, ondergaan heeft. De ontdekking dat in alle rottende stoffen microscopische plant- of diersoorten ontwikkeld worden, welke men met den naam van bacteriën aanduidt, is ge volgd door het betoog dat deze lichaampjes, die ons onder allerlei vormen bij millioenen omringen, in vele gevallen niet den minsten schadelijken invloed op de gezondheid uitoefenen? doch slechts onder bijzondere omstandigheden nadeelig beginnen te werken. De maatrege len in 1866, op advies der inspecteurs voor het geneeskundig staatstoezicht, genomen tegen de verspreiding der cholera, de destijds zoo geroemde ontsmetting der privaten met ijzer vitriool, worden nu belachelijk genoemd. Wat Pettenkofer, Wunderlich en andere groote geleerden destijds met zekerheid verkondigden, dat namelijk in de excrementen van cholera- Üjders, en in 't algemeen in alle faecale stoffen tijdens '•eene cholera-epidemie, de kiemen voor do voortplanting der ziekte zich ontwikkelden, dat was in het rapport der later benoemde algemeene cholera-eommissie reeds niet meer geworden dan eene hypothese„welke men diende aan te nemen totdat zij door eene betere vervangen zou zijn," en dat wordt nu weder, door diezelfde geleerden, als eene onhoudbare stelling opgegeven. Het is of de wetenschap, door al deze slingeringen en struikelingen, door dit voortdurend vallen en weder opstaan, het woord des dichters waar wil maken In 's Inn're der Natur dringt kein erschaffner Geist. Moet echter deze ervaring den geleerde tot nederigheid stemmen, er blijft gelukkig nog genoeg zekerheid over èn de mensch bezit in zijn gezond verstand en waarnemingsvermogen vertrouwbare gidsen genoeg, om te weten wat wij doen en laten moeten, niet om bij het ontstaan van epidemieën ons voor haar onkwets baar te maken, maar wel om onder gewone omstandigheden ons leven zooveel mogelijk aan de eischen eener goede gezondheidsleer' te doen beantwoorden. Even als wij geen geleerd be toog noodig hebben om te beseffen dat onma tigheid en een ongeregeld leven ongezond zijn, zoo behoeven wij ook niet lang na te denken om te begrijpen dat alles wat de lucht, waarin wij leven, bederven kan en die dan ook ontegenzeggelijk bederft, nadeelig is. Een volwassen man, die arbeidt, ademt in 24 uren 1,308,390 kub. centimeters lucht in; die lucht komt iu de longen in aanraking met het bloed, dat aanhoudend zuurstof noodig heeft. Waar dus die zuurstof opgenomen wordt, kunnen ook de schadelijke bestanddeelen der lucht hun invloed op het bloed uitoefenen. Dit gelieven de particulieren en gemeentebesturen te be denken, die door het vergaderen van uitwerp selen en dierlijken afval in open mestvaalten of vergaarbakken, door stinkende grachten, goten, riolen, hun eigen lueht en die hunner medeburgers laten verpesten en zich trachten gerust te stellen met de gedachte, dat men er nog niets -schadelijks van ondervonden meent te hebben. Bij het naderen van den zomer, waarin de nu nog geslotene sluizen van stank en luchtbederf weder wagenwijd opengezet dreigen te worden, en bij de wetenschap dat de Russische pestziekte, ofschoon voor 't oogenblik naar 't schijnt genezen, toch nog kort geleden haar verpeste kiemen in den dampkring van Europa heeft kunnen rondzenden, is het meer dan ooit tijd om daaraan te herinneren. De natuur laat zich niet ongestraft beleedigen. Al volgt de straf het kwaad of de achteloos heid niet onmiddellijk en zichtbaar op den voet, de wet van oorzaak en gevolg is niet te ont- loopen en vroeger of later zal het verzuim, waaraan men zich ongedeerd meent schuldig te maken, zich wreken. Van hetzelfde belang is de zorg voor rein heid en frischkeid in de straten, vooral in de achterbuurten en stegen, maar ook wat de huizen en wat de lichamen der bewoners be treft. De onderzoekingen van Tyndall hebben doen zien dat aan de muren zich veelal gis tende en licht tot rotting overgaande stoffen vasthechten. Al blijft de wetenschap dus nog in gebreke om nauwkeurig de wijze te doen kennen waarop deze stoffen een nadeeligen invloed in 't menschelijk lichaam uitoefenen, toch zal 't wel geen betoog behoeven dat het wegnemen dezer schadelijke bestanddeelen, door wasschen en witten, noodzakelijk is. De statistiek doet zien dat de meeste ziekten voor komen onder die klassen der maatschappij, welke het zwaarst onder armoede en daaruit voortvloeiende overbevolking gebukt gaan. Alweder kunnen wij ons dus niet met een beroep op de ongewisheid der wetenschap verantwoorden, wanneer wij verzuimen de opeenhooping van een groot aantal menschen, in ongezonde, hekrompen woningen, tegen te gaan. En hoeveel is er nog niet te doen om gezonder denkbeelden, dan tot dusver onder ons bestaan, wortel te doen schieten over Mhtververscking en zindelijkheid Lucht en water, heet het, zijn om niet te bekomen hoe- velen zijn er niet die ze zoo schaars gebrui ken alsof ze met geen schatten te betalen waren En wanneer men er in geslaagd mocht zijn het besef algemeen te doen door dringen dat versche lucht en schoon water onmisbare voorbehoedmiddelen zijn voor de gezondheid, om van de eischen, welke onze zedelijke waardigheid ook in dit opzicht aan ons stelt, niet te spreken, hoeveel blijft er dan nog niet te doen voor de overheden van staat en gemeente, om te zorgen dat die lucht, welke in de woningen moet doordringen, onbedorven uit de straat opstijge, en dat het water waarin gewasschen en gebaad moet worden, onder ieders bereik gebracht zij. Gelukkig mag erkend worden dat wij, wat de huldiging der wetten van de gezondheids leer betreft, althans niet achteruit gaan. Wat de wetgeving betreft, zijn reeds de vruchten der wet van 1865 op het geneeskundig staats toezicht, zonder groote onbillijkheid, niet over 't hoofd te zien. In den aanvang van vele zijden met onwil en onverschilligheid begroet, zelfs van den kant der geneeskunst-oefenaren, die haar grootendoels moesten helpen uitvoeren, heeft die wet bij vele gemeentebesturen reeds betere begrippen omtrent de plichten, welke de openbare gezondheidszorg hen oplegt, doen (uitstaan. Zij heeft echter ook, gedurende haar 14jarig bestaan, de leemten aan 't licht doen komen die haar aankleven. De ambtenaren van 't geneeskundig staatstoezicht moesten, tegenover onwillige of voortdurend onachtzame gemeentebesturen, meer kunnen doen dan het voortdurend vermanen en betoogen, waartoe thans hun bemoeiing beperkt blijft. De genees kundige raden moesten op 't gebied der ge- zondheids-politie meer bij voortduring werkzaam kunnen zijn dan met de periodieke inspectiën der apotheken en de enkele hygiënische on derzoekingen, waarmede zij zich nu, uit eigen beweging of bij opdracht, af en toe bezig houden. In dezen zin werd door dr. Büchner de noodzakelijkheid van herziening der wet betoogd en herinnerde hij den minister Kap- peijne aan de vervulling zijner, ook op dit gebied, in zijn programma van 1874 afgelegde beloften. Vooral echter kunnen wij op vooruitgang roemen, ten aanzien der middelen, waarmede beproefd wordt de volks-overtuiging omtrent de gezondheidszorg te verbeteren. De jongste wet op het hooger onderwijs heeft de op richting van leerstoelen in de hygiene aan al onze hoogescholen tengevolge gehad. Niet slechts de wetenschap zelve zal daarvan de vruchten plukkenmaar hare lessen zullen onder de geneeskundigen en de andere kwee- kelingen der academiën, en door hen weder in een ruimer maatschappelijken kring, verspreid worden. Aan de kweekscholen voor onderwij zers en onderwijzeressen is de hygiene als leervak opgenomen, en menige nuttige wenk zal zich, uit dien kring, onder het volk ver spreiden. De hoogere burgerscholen voor meisjes zijn het voorbeeld gevolgd en op die voor jongens zal men er misschien ook wel eens toe komen om, ter wille van de algemeene gezond heid, van de andere leervakken een uurtje af te snijden. Langs dezen weg zal de gezondheidsleer zich langzamerhand haar weg banen. De wetenschap moge dan nog lang en dikwijls gissen en zich vergissen, zij zal daarmede slechts het lot deelen van alle andere takken van het menschelijk weten. Niet dan struike lend en dikwijls op den afgelegden weg terug - keerend, gaan zij voorwaartsdoch dat weer houdt ons niet hunne verkregen uitkomsten zooveel in ons vermogen is onder de menschheid te verspreiden en die verspr eiding tebesehouwen als een doel, de inspanning onzer beste krach ten waardig. Door het plaatselijk comité alhier voor den aanstaanden tocht naar de Noordpoolstreken, is heden naar het hoofdcomité te 'sGravenhage voorloopig opgezonden Inschrijvingen te Middelburg. f 757.45 Oostkapelle. 32.55 Te zamen. f 790.00 In de heden alhier gehouden gewone alge meene vergadering van het polderbestuur van Walcheren is onder anderen behandeld de begroo ting voor het dienstjaar 1879, welke in haar ge heel is vastgesteld tot een bedrag van f 306,012.80§. Onder de uitgaven worden de gewone werken tot een bedrag van f 125,448.71 en de buitenge wone ad f 60,414.64 geraamd. Van de gewone werken zullen volgens de raming voor 122,443.71 worden aanbesteed en voor ƒ3005 in eigen beheer worden uitgevoerd. Het gewoon dijkgeschot is op f 13.50 per hec tare schotbaar en op f 5.30 per hectare vrij land bepaald. De nieuwbenoemde commissaris, de heer P. Melis Pz., is toegelaten en heeft zitting genomen. In een volgend nommer geven wij het gewone verslag. Ter Neuzen, 26 April. Bij beschikking van den minister van waterstaat, handel ën nij verheid zijn met 1 Mei e. k. de volgende ver plaatsingen en benoemingen geschied tot hulp- sluismeester aan het kanaal in Zuid-Beveland, standplaats Hansweert, J. de Schutter, thans hulpsluismeester te Sas van Genttot hulpsluis- meesters aan het kanaal van Ter Neuzen, stand plaats Ter Neuzen, westsluis, P. H. Dupree, thans sluisknecht aldaarstandplaats Sas van Gent, J. Loekemeijer, thans sluisknecht aan het kanaal te Vlissingen. De heer mr. P. M. Beelaerts van Emmichoven, vroeger griffier bij het kantongerecht te Oldenzaal, den 26 Maart 11. in diezelfde betrekking benoemd bij het kantongerecht te Ter Neuzen, heeft ver klaard die benoeming niet aan te nemen. De afdeeling Rotterdam der Vereeniging tot bescherming van dieren heeft den gemeenteraad verzocht, het spannen van honden voor wagens of karren te verbieden en alleen onder die voer tuigen toe te laten. Als reden voor dit verzoek geeit zij op dat het lichaam van een hond wel geschikt is om te trekken maar niet om te dra gen. Vóór een kar geplaatst heeft het dier wèl te dragen en 't gevolg daarvan is dat trekhonden soms op de ergerlijkste manier mishandeld worden. Wij moeten de opmerking maken dat de stel ling der Rotterdamsche afdeeling te absoluut en daardoor niet juist is. Karren waarvan de last goed verdeeld is, worden vaak door voorgespan nen honden getrokken met een gemak en een entrain, welke geen oogenblik twijfel overlaten omtrent hun geschiktheid voor dat werk. Als een voorbeeld onder zeer velen vermelden wij slechts dat men op den jongsten 2ea Paaschdag op de Singels alhier een kar kon zien rijden, be laden met een volwassen man en zes kleine jongens, getrokken door een hond, niet eens van de grootste soort. Blaffend van pleizier, met den staart in de hoogte, deed het dier zijn last letterlijk ovèr den weg hollen, zoodat de voet gangers werk hadden om zich te mijden. Het komt er maar op aan om den last goed te verdeeleD, zoodat de boomen niet drukken. De Kleine Draaisteeg te Rotterdam, die jaren lang op een hinderlaag geleken heeft, oin men schen onder paardenhoeven en wagenwielen te doen sneuvelen, zal eindelijk verbreed worden. Aan de tweede kamer is een wetsvoorstel inge diend om het daarvoor benoodigde perceel, aan de Zuidzijde der steeg, te onteigenen teu alge- meenen nutte. Nu, „algemeen" is dat nut in derdaad.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1