N°. 88.
122e Jaargang.
1879.
Maandag, 14 April.
Voetstappen in de sneeuw.
V A. N DB
Middel burg 12 April,
Staten-Generaal,
BOODE HAND.
18.
eerste deel
B IJ VOEGSEL
Tholen, den 9En April. Heden had hier des
namiddags omstreeks half vier uur het volgende
ongeval plaats op de rivier de Eendragt. Bij het
overhalen van de pont van den Noord-Brabant
sehen wal, toen deze zieh in het midden van het
vaarwater bevond, waar met den vloed een zeer
sterke stroom ging, brak de reep, terwijl zich
een rij tuig met een paard, en behalve de voer
mansknecht en twee veerkneehts nog twee heeren
in de pont bevonden. Daar de reep op een af
stand van wellicht 100 meters van de pont
afbrak, waren de beide veerkneehts in de gele
genheid om, met veel moeite en groote inspanning
van krachten, het overgebleven einde aan het
vaartuig stevig vast te maken, waardoor zij in
de mogelijkheid kwamen om de pont weder terug
naar den Noord-Brabantschen wal te halen.
Inmiddels had de voermanskneeht de tegenwoor
digheid van geest het paard dadelijk uit te spannen,
dat gelukkig zeer bedaard bleef.
Tijdens dit ongeval op de rivier plaats had ten
aanschouwe van een groot getal ingezetenen,
die op hunne gewone verzamelplaats aan de
waterpoort te Tholen aanwezig waren, scheen
het niemand, ofschoon er minstens een kwartier
uurs onder dit alles verliep, in de gedachten te
komen om met een roeiboot ter hulp te snellen,
maar stonden allen alles bedaard aan te zien,
totdat de heer Paché Augustijn, wethouder dezer
gemeente, die op den wal zijnde het ongeval zag,
naar het veer ging en daar last gaf met een roei
boot naar de overzijde te gaan, waarmede de
reizigers aan deze zijde werden gebracht, ter
wijl het rijtuig en paard aan de overzijde
moesten blijven tot dat een nieuwe reep over de
rivier was gebracht, waardoor een geruimen tijd
de overtocht met rijtuig en paarden was ge
stremd.
Voorloopig verslag.)
Daargelaten de historische nauwkeurigheid
van de definitie „doode hand", rees er ernstige
bedenking tegen den aanhef van de memorie van
toelichting. Immers de „doode hand" geeft som
tijds terug en vervreemdt niet zelden. Door ge
meenten o. a. worden vaste goederen zoowel
verkocht als gekocht. Dagelijks komt het nog
FEUILLETON
book
DOHA EïïSSEt.
HOOFDSTUK X.
De jonggehuwden,
2oo werd dit huwelijk, dat van den beginne
af onheilspellend was geweestzonder den
zegen van wederzijdsche liefde, trouw, waarheid
óf eer, hoe langer hoe ongelukkiger, en Richard
Horton ondervond, dat plechtige geloften, die met
tegenzin afgedwongen worden, wel naar den
hiterlijken schijn gehouden kunnen worden, maar
al de bekoorlijkheid missen die er het ware ge
luk van uitmaakt.
HOOFDSTUK Xt
Het bezoek van sir John.
Toen Elisabeth een paar weken thuis was,
voor, dat gemeenten, teneinde bebouwing naar
een vooraf beraamd plan mogelijk te maken of
te bevorderen, grond koopen, om het in perceelen
en onder zekere voorwaarden weder van de hand
te zetten. Men wees op het overnemen door
gemeenten van de vestinggronden, op den aan
koop door 's Gravenhage van terreinen langs de
Lange Pooten, op den aankoop van droogge
maakte gronden door de gemeente Amsterdam,
met het doel van verkoop onder gunstiger om
standigheden. Het is dus niet juist, dat de doode
hand niet vervreemdtmen kan toegeven, dat een
deel van de in dit wetsontwerp bedoelde instel
lingen minder dikwerf vervreemdt dan particu
lieren, maar bij die erkenning mag de herinnering
niet ontbreken, dat hare inkomsten veelal strek
ken tot een algemeen en voortdurend nuttig doel.
Over de wenschelijkheid der voorgestelde be
lasting in het algemeen waren de gevoelens ver
deeld. Aan den eenen kant werd de billijkheid
van het beginsel erkend om de goederen, welke
aan het gewone verkeer geheel of gedeeltelijk
zijn onttrokken en daardoor niet of althans min
der bijdragen in de mutatie- of successierechten,
in de plaats daarvan op een andere wijze te he
iasten, en men bracht hulde aan den minister,
dat hij de oplossing van het lang besproken en
netelig vraagstuk heeft willen beproeven.
Vooral sedert de successie-belasting ook tot
verervingen in de rechte lijn is uitgebreid, mag
de belasting van de goederen in de doode hand
niet langer achterwege blijven. Zij is een stap
verder op denzelfden weg, een complement
van de uitbreiding der successiewet, dat niet ge
mist kan worden, zonder inconsequentie en be
lasting-privilege. In de tweede plaats werd
de belasting verdedigd op economische gronden.
In het publiek belang, in dat van den landbouw
en van het nationaal vermogen, is het wenschelijk,
dat de circulatie der vaste goederen niet wordt
belemmerd, opdat zij zooveel mogelijk komen in
handen van degenen, die er het meeste voordeel
uit weteu te trekken.
Men wees hierbij o. a. op de belangrijke eigen
dommen en bezittingen van het zoogenaamd
„Duitsche Huis" of de „Balye van Utrecht,"
waarvan de aanzienlijke inkomsten bij opvolging
onder enkele meestal vermogende personen worden
uitgedeeld; op de gronden langs de spoorbanen,
die goeddeels ten profijte van de maatschappijen
worden bebouwd of beplant; op verschillende
instellingen en vereenigingen op burgerlijk of
godsdienstig terrein, die steeds voortgaan de
eenmaal verkregen goederen aan den handel te
onttrekken en daardoor de algemeen® welvaart
hinderlijk en 's lands schatkist te schade zijnen
eindelijk op de groote kapitalen, die jaarlijks
kwam sir John Tyrell de jonge mevrouw een be
zoek brengen. De wellevende man beoogde hier
mede een tweeledig doel; vooreerst wenschte hij
zijn buurman, mr. Horton, alle verschuldigde
vriendelijkheid en beleefdheid te bewijzen en ten
tweede was hij nieuwsgierig om persoonlijk kennis
te maken met Elisabeth, die hij bewonderde, ge
lijk iedere man van smaak een schoone vrouw
bewondert, en in wie bij belang stelde ter wille
van zijn ongelukkigen overleden zoon.
Elisabeth was in haar tuin bezig met rozen te
plukken, toen zij de lange, slanke gestalte van
sir John in de laan ontwaarde en zij ging hem
terstond te gemoet.
„Mijn oom is in huis, sir John", zei zij, terwijl
de baron zijn hoed afnam en haar met groote
dettigheid begroette.
„Maar ik kom van daag niet voor mijn vriend
mr. Horton," antwoordde sir John, met een glim
lach, „ik kom als uw naaste buurman het voor
recht verzoeken, u een bezoek te mogen brengen,
mevrouw."
Elisabeth bloosde en voelde een zonderlinge
ontroering bij die woordenwant er bestond een
groote gelijkenis tusschen Jasper en zijn vader
ofschoon Jasper, hoe knap hij ook was, die be
valligheid en innemendheid miste welke bij sir
John uit' elk woord en uit iedere beweging
spraken.
„Hoe heerlijk bloeien uwe rozen j" zei de baron,
doch hield zijne oogen op Elisabeth gevestigd.
Hij dacht aan zijne zonen, peinzende over alles
aan dp kerkgenootschappen, inzonderheid aan
het R.-katholieke, overgaan en waarover een
andere macht dan de staatsmacht de vrije be
schikking heeft.
Van andere zijde werd het wetsontwerp be
streden.
In een afdeeling werd daarbij uitgegaan van
de stelling, dat de thans ingediende wet het
eigendomsrecht miskent en daardoor het gods
dienstig beginsel aantast, dat ook in de wetten,
die het maatschappelijk leven regelen, moet wor
den gehandhaafd. Naarmate toch het godsdienstig
beginsel meer vorderingen maakte, werd ook het
recht van eigendom meer geheiligd, dat zelfs bij
de tegenwoordige begrippen van beschaving, hoe
wel het godsdienstig standpunt niet meer zoo
absoluut als het hoogste en beste wordt aange
nomen, tot heden ongeschonden werd gehouden.
Maar thans wil de staat een deel voor zich
nemen van hetgeen in den loop der tijden een
bepaalde en afzonderlijke bestemming heeft ge
kregen.
De rustige toestand, waarin ons land gelukkig
verkeert, billijkt een uitersten maatregel, als thans
door de regeering wordt voorgesteld, geenszins:
in zulk een tijd moest men er allerminst aan
denken een deel te heffen van kapitalen, verkre
gen en bijeengebracht voor nuttige, goede of
godsdienstige doeleinden. De wet tast verkregen
rechten aan en is dan ook even verwerpelijk als
de belasting op het kapitaal in portefeuille.
Meer algemeen gedeeld waren bedenkingen van
geheel anderen aard.
Aan privilege in belastingzaken kan hier niet
worden gedacht. Het is geen privilege, maar
komt onvermijdelijk onder alle belastingstelsels
voor, dat een deel van het nationaal vermogen
niet wordt getroffen. Kan kapitaalbelasting (mu
tatierechten werken gedeeltelijk als zoodanig)
verdedigd worden tegenover particulieren, op
grond dat zij zich inden regel winst en kapitaal
vermeerdering ten doel stellen, die grond ontbreekt
bij de lichamen en stichtingen, die thans zullen
getroffen worden. Bovendien drukt reeds thans
op de goederen der doode hand een kapitaals
belasting door de toepassing van het hoogste
successierecht op de schenkingen aan de doode
hand, hetgeen in effecten op 14 percent der waarde
mag worden berekend.
Yan de onroerende goederen betaalt de doode
hand bovendien, even als ieder ander, de grond
belasting en de mutatierechten bij aankoop en
verkoop, al heeft die dan ook soms niet altijd
minder dikwijls plaats dan bij particulieren.
Daarenboven is het, waar men juist om de on
belemmerde circulatie van het vaste goed te
bevorderen, meer en meer overtuigd wordt van
wat er gebeurd was en Elisabeth voelde zich
niet op baar gemak, onder den blik van die
donkere oogen, die zoo wijs en zacht over zijne
medemenschen oordeelden.
„Ja", zei zij, „wij hebben wel eenige fraaie
soorten, maar natuurlijk op het kasteei
„Hebben wij zulke fraaie niet, dat verzeker ik
u, Als ik heen ga zal ik er u een paar ver
zoeken, voor mijn arme zieke."
Zijn stem haperde toen hij dit zei en Elisabeth
zag hem met toenemende belangstelling aan.
„Hoe gaat het met Lady Tyrell?" vroeg zij.
Sir John schudde het hoofd.
„Zij is een kind" sprak hij droevig en ernstig,
„zwak naar lichaam en geest. De slag wa3 te
zwaar om te dragen voor de moeder van den
armen Harry."
„Geen wonder,'* zei Elisabeth en trachtte te
vergeefs haar aandoening voor zijne onderzoekende
oogen te verbergen. „Het was al te vreeselijk!"
„En dan de geheimzinnigheid, die er aan verbonden
is," ging sir John voort. „Dat ondoorgrondelijke
geheim dat kwelt mij voortdurend. Ik zou
eenige jaren Van mijn leven willen geven om den
moordenaar van Harry te kunnen ontdekken."
Terwijl hij dit zei, ontging hem noch het Vem
bleeken van Elisabeth, noch hare bevende, ineen-
geklemde handen, ofschoon hij deed alsof hij van
dit alles niets merkte.
„Willen wij naar binnen gaan zei Elisabeth,
met een zenuwachtige poging om een andere
wending aan het gesprek te geven.
het nadeel der mutatierechten, nu redelijk om
tegelijkertijd nieuwe mutatierechteu in den vorm
van een equivalent-belasting op de goederen van
de doode hand in 't leven te roepen
Hierop werd geantwoord: 1° dat de geldende
heffing van het hooge registratierecht bij overgang
onder de levenden geenszins berust op het denk
beeld van kapitaalsvermeerdering der verkrijgers
en dat aan den anderen kant niet mag vergeten
worden, dat zeer vele instellingen in de doode
hand wel degelijk kapitaliseeren, en geenszins
altijd om in gelijke mate den kring van hare
vaak weldadige werkzaamheid uit te breiden2*
dat het beginsel der heffing van mutatierechten
onjuist en schadelijk is en vaak tot onregelmatige
verdeeling van den druk der belasting aanleiding
geeft, wilde men niet ontkennen, maar zoolang
de belasting bestaat, is het billy k een equivalent
aan de doode hand op te leggen.
Dat motief van billijkheid zoo werd door
de tegenstanders van het beginsel der wet opge
merkt, waarbij zich evenwel vele voorstanders
aansloten vordert echter, dat ook de nieuwe
regeling niet onbillijk zij. Verkrijgt de schatkist
een geringe opbrengst tengevolge van zwaren
druk, zijn hardheid en onbillijkheid hij het leggen
van den last niet te vermijden dan door het
geven van vrijstellingen, meer als regel dan als
uitzondering, - dan is het beter een bestaande
onregelmatigheid te laten voortduren met be
voordeeling van enkelen, dan baar te doen op
houden tot benadeeling van velen en zonder
noemenswaardige vrucht voor het algemeen. En
deze uitkomst is naar het systeem der wetavoor-
dracht onvermijdelijk.
Kon eene eenigermate aanzienlijke inkomst
verkregen worden, door alleen die instellingen te
treffen welke tot voordeel of vermaak harer
leden waren opgericht, dan zou tegen de voor
gestelde belasting geen bezwaar bestaan. Socië
teiten tot uitspanning, instellingen als het reeds
boven genoemde „Duitsche Huis," spoorwegmaat
schappijen, vereenigingen bestemd om winst te
behalen en daaruit aan hare deelhebbers uit-
keeringen te doen, hebben geen geldige reden om
niet in dezelfde mate als particulieren in de
directe belastingen bij te dragen. Maar wat zou
de belasting opbrengen, indien zij alleen dergelijke
instellingen trof? Hare opbrengst kan eerst dan
van eenige beteekenis zijn, wanneer zij wordt
uitgebreid tot instellingen van openbaar nut en
tot stichtingen van liefdadigheid. Maar met die
uitbreiding begint ook juist onbillijkheid en druk.
Hoogst drukkend (en dat gevoelen werd ook
voorgestaan door voorstanders van het beginsel
der belastingheffing) zou de belasting kunnen zijn
voor provinciën en gemeenten. Waar privaat-
„Zeer gaarne", antwoordde sir John en volgde
haar in huis.
In haar verbijstering bracht zij hetn in de eet
kamer, waarvan toevallig de deur open stond en
vergat dat sir John daar'het laatst geweest was
bij het lijk van zijn zoon. Sir John zag echter
met een zucht in het rond en herkende de kamer.
„Hij werd hier binnen gebracht, niet waar T]
vroeg hij op zachten, droeven toon.
„Ja," zei Elisabeth, „Ach! sir John, vergeef
mij ik - ik - dacht er niet aan."
„Neen," hervatte hij vriendelijk, „er bestaat
geen reden waarom gij mij niet hief zoiidt brengen.
Ik begrijp niet waarom wij de herinnering zoudeil
schuwen aan treurige zaken die Wij weten. Mijn
jongen is vermoordwaarom zou ik dus niet dè
kamer betreden waarin uw goede oom hem het
eerst gebracht heeft, nadat hij zijn treurig, voor
mij zoo raadselachtig lot had ondergaan,"
„Maar toch stamelde Elisabeth,
„Vreest gij dat het pijnlijk voor mij is. Neen
dat is het niet," ging sir John voort. „Het is
het geheim het noodlottige geheim dat aah
deze misdaad verbonden is, dat mij voortdurend
heiig houdt. Ik had zyn portefeuille en zijn
horloge gisteren nog in de handen, want die liggen
in mijn lessenaar, en telkens frappeert het mij
weer als ik die dingen zie. Dat was het eenige
wat iemand in de verzoeking kon brengen om
hem het leven te benemen, ten minste voor
zoover ik weet."
Sir John hield even op, voordat bij deze laatste