No. 73.
122® Jaargang.
1879
Donderdag
27 Maart.
Voetstappen in de sneeuw.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/in. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Ad ver ten ti en 20 Gent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote létters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenlandde Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubk en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Joircs.
OHT.
Zij die zich voor 1 April 1879 op
deze courant abonneeren, ontvangen de
nog in dit kwartaal verschijnende nom
mers gratis.
Middelburg 26 Maart.
FEUILLETON.
8.
D e voetstappen.
J v L
De burgemeester en wethouders van Middelburg
gezien art. 15 der wet van den 2 Juni 1865
Staatsblad no. 95),
maken bekend:
dat B. L. Frank bij den koning in beroep is
gekomen van de beslissing van burgemeester en
wethouders van Middelburg, waarbij hem is ge
weigerd het perceel in de Kuiperspoort alhier,
wijk letter G no. 146, tot slachtplaats in te rich
ten.
Middelburg, den 24 Maart 1879.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
SCHOEEE.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
Tot een tweeden Noordpooltocht met de Wil
lem Barentsonder bevel van den luitenant ter
zee le kl. A. de Bruijae, worden, zooals men
weet, toebereidselen gemaakt. Aan opgewektheid
om de reis mede te maken ontbreekt het onder onze
zeelieden niet. Ook de belangstelling in déze
pogingen om den weg, door onze voorouders met
zooveel roem betreden, opnieuw te openen, is
algemeen opgewekt. Veilig mag gezegd worden
dat, nu de bijzonderheden van de eerste reis be
kend zijn geworden, nu de uitkomsten, die men
zich voorstelde, vergeleken zijn met die welke
verkregen werden, zoowel het plan van dien tocht
als de uitvoering daaraan door den heer DeBruijne
en zijne wakkere tochtgenooten gegeven, alge-
meene waardeering gevonden en den wensch om
in dezelfde richting verder te gaan, aangewakkerd
hebben.
Op andere wijze moeten die gevoelens, willen
zij vruchtbaar zijn, zich echter uiten dan door
woorden en betuigingen. Het is daarom dat wij
vertrouwen dat de oproeping en inteekeningslijst,
welke door het Middelburgsche comité voor de
Noordpoolvaart dezer dagen worden rondgezonden,
eene hartelijke ontvangst mogen vinden. Van on
zen kant laten wij de oproeping, ter bevordering
van de „goede reis" die wij haar toewenschen,
hier volgen:
Wederom stelt men pogingen, in 't werk een tocht te
doen ondernemen naar de Noordelijke IJszee.
DOOK
DOHA BUSSEL.
E B 8 T E DEEL.
HOOFDSTUK IV.
„DickDickriep zij smeekend uit en sloeg
haar arm om zijne knieën, „zeg het niet
Ozeg het nooit. Ik ben schuldigik alleen
Als gij Jasper Tyrell doodt, doodt gij ook mij
„Onzin
„Het is geen onzin", betuigde zij op hartstoch
telijken toon, „want indien zij twist gehad hebben,
is het over mij geweest. Zweer mij, Dick, zweer
mij tij al wat u heilig is, dat gij hem nooit zult
verraden.''
„Ik wil niets van dien aard zweren," antwoordde
Richard somber. „Het zou waarlijk was moois
zijn, om een moordenaar te laten ontsnappen;
misschien zoudt gij hem nog wel willen huwen
ook
„Nooit, nooit," riep Elisabeth, nog steeds op
hare knieën liggende „Dick bewaar het geheim
De zoo verdienstelijke mannen onder wie wij met
zooveel voldoening onzen stadgenoot De Bruijne als kom-
mandant aantreffen zijn bereid, ja verlangen vurig, an
dermaal zich te wijden aan de zoo schoone taak, die zij
in het afgeloopen jaar dank zij hun beleid met zoo
gunstigen uitslag hebben op zich genomen.
De lust aan een tweeden tocht deel te nemen is alge
meen hij de geheele bemanning doch ook huiten haar is
het aantal van die er naar haken dien tocht mede te
maken zeer groot.
Aan koene mannen is geen gebrekeen geschikt vaar
tuig is voorhanden. Doch geld circa 20,000 —moet
nog worden bijeengebracht.
Zullen de Nederlanders weigeren dat geld beschikbaar
te stellen
Dit te veronderstellen ware reeds een heleediging.
Onze stad, die voor de eerste expeditie zoo belangrijke
bijdragen schonk, zal zeer zeker ook thans niet achter
blijven.
Haar ingezetenen zullen wij zijn er van overtuigd
er een eer in stellen dat in de 19e als in de 16e en in
de 17e eeuw Middelburg geDoemd worde onder de eersten
en voornaamsten, waar sprake is van het deelnemen aan
en het bevorderen van ondernemingen, zoo bij uitstek ge
schikt om te toonen dat wij niet van onze voorvaderen
zijn ontaard.
Waar wij allen het weder optreden als kommandant
van onzen stadgenoot De Bruijne met onverdeeld genoegen
begroeten, daar zal zeker niemand zich willen te verwij
ten hebben het grootsehe doel zelf niet door een mate-
riëele bijdrage te hebben ondersteund.
Vol vertrouwen doen wij andermaal een beroep op uwe
warme sympathie.
De sub-commissie te Middelburg.
SCHORER Voorz.
E. FOKKER Secr.
Door een groot aantal voorname handelsfirma 's
te Amsterdam, waaronder zich de grootste kas
siers, bankiers en effectenhandelaars bevinden, is
een adres gericht tot de tweede kamer, ter be
strijding van het wetsontwerp tot invoering eener
effectenbelasting.
Daar het ons voornemen is eenige argumenten,
in dit stuk aangevoerd, aan eene nadere beschou
wing te onderwerpen, laten wij den hoofd-inhoud
ervan hier volgen.
„De voorgestelde belasting, schrijven de
adressanten, is eene belastiug op bet kapitaal,
niet op de inkomsten, niet op de rente, maar op
het kapitaalzij zal daarvan worden geheven,
hetzij dat dit kapitaal al of niet vruchten
opbrengt. Zoodanige belasting wordt voorgesteld
omdat de gaping tusschen 's lands gewone mid
delen en uitgaven allengs grooter woidt, en zij
wordt voorgesteld in afwachting van latere her
vorming van het belastingwezen.
„De strekking van de wetsvoordracht is alzoo,
in onze wetgeving op te nemen het beginsel, om
jaarlijks het kapitaal te belastenaan het natio
naal vermogen een deel ten behoeve van 's rijks
van Jasper en ik zai hem nooit huwen. Nooit,
dat zweer ik ul"
„Wilt gij dat zweren bij uw ziel zei Richard
en zag met half afgewenden blik néder op het
bedroefde gelaat der knielende. „Zweert gij het
bij uw zaligheid?"
„Ik zweer het," sprak Elisabeth plechtig, „ik
zal nooit Jasper Tyrell huwen."
Richard antwoordde hier niet op, maar bleef
haar aanzien als wist hij niet wat te doen en
dus herhaalde zij hare bede.
„Richard," zei zij, „beste Dick beloof het mij.
Ik zal hem niet huwen. Ik zal alles doen wat
gij mij vraagt alles indien gij tegen niemand
hierover spreekt."
„Zeer goed" zei Dick langzaam. Hij was blijk
baar getroffen door hare woordendoch het
volgende oogenblik vatte hij haar hand
„Onthoud wel", zei hij, „dat ik eenmaal mijn
loon voor dit geheim kan komen vragen, en dan
zult gij genoodzaakt zijn het mij te betalen."
„Dat zal ik. Wees niet bang wat gij mij
vraagt, zal ik u geven."
„Heel goed," antwoordde bij en liet haar hand
los. Daarop stond Elisabeth op, verborg den
zakdoek met Jaspers naam in haar kleed en
begon op nieuw met grooten ijver de sporen in
de sneeuw uit te wisschen.
„Help mij Dick," sprak zij gejaagd, „help mij
toch," en half verachtelijk schopte hij een weinig
schatkist te ontnemen, en dit niet als een maat-
regel, waartoe men, door den nood gedwongen,
moet komen om 's lands financiën te herstellen,
maar als maatregel van overgang en in afwach
ting van nadere hervormingsplannen van het be
lastingstelsel. Het is de vaste overtuiging van
adressanten, dat zoodanig beginsel, vooral op
dergelijke gronden, niet in onze wetgeving mag
worden opgenomen.
„De ondergeteêkenden meenen veilig te mogen
zeggen, dat in geen geordenden staat in Europa
immer eene poging is aangewend, om den staat
beschikking te geven over het nationaal vermo
gen. Wélke rampen ook omringende natiën mo
gen hebben getroffen, nimmer is eenige regeering
verder gegaan dan de inkomsten der ingezetenen
te belasten. Het kapitaal, het nationaal vermo
gen, is steeds gebleven buiten het bereik van den
fiscus.
„In Nederland zelf is steeds het nationaal ver
mogen rechtstreeks onaangetast gebleven. Welk
begrip men zich moge vormen van den aard van
enkele der bestaande directe belastingen, het
denkbeeld om den staat jaarlijks eene fractie van
het nationale kapitaal rechtstreeks tot zich te
doen trekken, is nooit door den Nederlandschen
wetgever geformuleerd. Slechts eenmaal was er
sprake van een beroep op het kapitaal. Toen in
1844 van de natie een offer moest worden ge-
eischt om 's lands financiën te regelen, stelde de
wet van 6 Maart 1844 zoodanig beroep als alter
natief, en de voorspiegeling van eene heffing op
alle bezittingen der ingezetenen van 2 pet, voor
eenmaal uitgevoerd, deed het offer brengen, dat
den minister Yan Hall in staat stelde zijn doel
te bereiken.
„In strijd met juiste beginselen van staatshuis
houding en staatsbeheer, zal nu als normaal be
ginsel van belastingwezen jaarlijks aan de natie
een deel van het nationaal vermogen worden
ontnomen, en dat zonder eenige bepaalde oorzaak;
geen volksramp, geene Europeesche oorlogen,
die Nederland hebben blootgesteld aan worstelin
gen tot behoud van zijn volksbestaanalleen eene
gaping tusschen 's lands inkomsten en uitgaven,
voeren tot deze wetsvoordracht.
„De voorgestelde belasting, percentsgewijze ge
heven, zal door den loop der omstandigheden
onvermijdelijk een sluitpost worden der staatsbe-
grooting. Ingediend en aangenomen tot dekking
van een tijdelijk tekort, zal zij met dit tekort
steeds worden verhoogd, en de breidel tegen
overmatige uitgaveD, die voor elke regeering moet
bestaan, zal (ten laste der natie) vervallen.
„Deze beschouwingen zouden voldoende zijn,
om de ondergeteekenden er toe te brengen uwe
hooge vergadering nadrukkelijk te verzoeken aan
die wetsvoordracht hare goedkeuring te ontzeggen.
„Zij wenschen echter stil te staan bij de nood-
sneeuw in een van de voetstappen die voor hem
lagen.
Terwijl hij dit deed, en terwijl Elisabeth voort
ging met de taak die zij zich zelve had opgelegd,
viel er een sneeuwvlok op haar donker haar, die
weldra door vele anderen gevolgd werd,
Richard merkte dit het eerst op en zei:
„Daar, nu behoeft gij u verder geen moeite te
geven. Het begint te sneeuwen en dat zal beter
alle sporen uitwisschen dan gij het ooit kunt
doen."
Terwijl hij sprak hief Elisabeth, die wederom
geknield lag, hare donkere oogen op naar de grijze
lücht, stak hare armen omhoog en uit haar ge
laat en houding sprak een innig, stil gebed. Zij
bad om sneeuw, om de sneeuw, die de noodlot
tige voetstappen van haar minnaar zou uitwisschen
en als werd haar gebed onmiddellijk verhoord
kwam er op eens een zware hagel- en sneeuwbui
op haar onbedekt hoofd neder.
„Er komt een erge bui opzetten," zei Dick,
„kom Elisabeth, sta op en ga mee naar huis."
„Laat ik er nog even naar kijken," antwoordde
zij, nog altijd omhoog ziende. „Laat ik het zien
zien dat ze verborgen worden, Dick, voor
altijd verborgen."
„Ja; maar kom nu mede," drong de jonge man,
kom lieve Lissa," en hij hielp haar op en trok
haar arm door de zijnen.
„Er is niemand dan wy, alleen wy beiden,
lottige gevolgen, die van andere zijden de heffing
van zoodanige belasting zal na zich slepen.
„De uitvoering zal tot schromelijke misbruiken
moeten leiden. De eerlijke staatsburger, die zijn
geweten bezwaard voelt met den andermaal zoo
lichtvaardig opgelegden eed, zal de belasting
voldoenmaar wie zal beletten dat hij, die de
wet wil ontduiken, de effecten, die hij bezit,
tijdelijk in het buitenland deponeert, en welken
maatstaf van taxatie zal men aannemen voor
waarden, waarvan geene beursnoteering bestaat,
zooals van in Indië en elders gevestigde maat
schappijen
„De ondergeteekenden zouden nog kunnen
wijzen op de belemmering, die alzoo zal worden
teweeg gebracht tegen het oprichten van naam-
looze vennootschappen op de onbillijkheid tegen
hen, die met hunne middelen nuttige, maar ten
gevolge van omstandigheden weinig gelukkige
ondernemingen hebban bevorderd, en die, geene
dividenden ontvangende, niettemin tot de betaling
der belasting zullen worden geroepenmaar zij
wenschen met nadruk de aandacht uwer verga
dering te vestigen op het gevaar, dat bij den
benarden toestand der financiën van vele gemeen
ten, voor de ingezetenen, bij het invoeren van
zoodanige belasting, ligt in de bevoegdheid, den
gemeentebesturen gegeven bij art. 240 der ge
meentewet, nl. tot het heffen van „opcenten op
de hoofdsom van daarvoor vatbare rijks belas
tingen naar het vermogen of inkomen geheven,
met uitzondering van het patentrecht."
„Het gevaar bestaat dus voor de ingezetenen
van groote gemeenten, die reeds gebukt gaan
onder zware gemeente-inkomstenbelastingen, on
derworpen te worden aan eene rijksbelasting op
het kapitaal, terwijl de gemeenten bevoegd zullen
zijn, om, na een deel der inkomsten te hebben
tot zich getrokken, ook nog het kapitaal der
ingezetenen aan te spreken hetzelfde kapitaal,
waarvan bij versterf het ouderlijk erfdeel ander
maal aan eene belasting door 's lands regeering
is onderworpen.
„Na vermelding van al deze bezwaren, wen
schen de ondergeteekenden met niet minder nadruk
de aandacht uwer hooge vergadering te vestigen
op de hoogst bedenkelijke zijde dezer voordracht,
met het oog op het zoo noodzakelijke behoud
der geldmarkt hier te lande, en op deu billijken
eiseh, dat de regeering zich onthoude van eiken
maatregel, die deze zou kunnen in gevaar brengen.
„De kracht van het kapitaal in Nederland
geconcentreerd, is de groote beweegkracht van
handel en nijverheid, geeft aan Nederland eene
wisselmarkt, een handel in fondsen, die onder de
grootste centra der wereld eene vooruame plaats
inneemt; eene geldmarkt, die, hoewel op enkele
punten des lands gevestigd, crediet in hare plaats
stelt tot aan de uiterste grenzen des vaderlands.
Dick", ging zij op droomerigen toon voort, „alleen
wij", dit zeggende klemde zij zich aan haar neef
vast en huiverde terwijl zij dit deed.
„Ja, Lissa", zei Richard en leidde haar voort
over het pad achter de haag, over de half ver
borgen, telkens onduidelijker wordeude voetstap
pen heen. „Kom mijn kind", vervolgde bij op
beschermenden toon, toen zij het brugje bereikten
en Elisabeth nog eens omzag, „nu zal niemand
ze zien."
„Niemand, behalve God," sprak zij en verwij
derde zich huiverend.
HOOFDSTUK V.
Sir John Tyrell.
Met een bedrukt hart had mr. Horton zijne
knechts verzocht om het lijk van den armen
Harry naar de hoeve te brengenmaar hij werd
nog droever gestemd toen hij begreep dat het nu
zijn plicht was om de vreeselijke tijding aan den
vader te gaan brengen.
Hij was op een zeer goeden voet met zijn
landheer, want sir John was er juist de man
naar om alle goede hoedanigheden zijner onder-
hoorigen te waardeeren en zoo stelde hij in mr.
Horton ook op prijs dat hij vermogend was voor
zijn stand, in staat en bereid om het land dat
by gepacht had te verbeteren. Mr. Horton was