No. 58,
122e Jaargang.
1879.
Maandag
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentien: 20 Gent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Eisbach en Jones.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL
Middelburg 8 Maart.
heel te verdwijnen. Wanneer het proletariaat
overwonnen zal zijn, zal ook het stemrecht door
allen worden uitgeoefend.
Deze overtuiging omtrent de toekomstige ver
dwijning van het proletariaat is het uitvloeisel
van de bekende gevoelens des schrijvers ten aan
zien der bevolkingsleer en der middelen om over
bevolking te voorkomen. Hij is vast verzekerd
dat, wanneer de verspreiding van kennis dier
middelen niet tegengegaan wordt: „binnen niet
al te langen tijd slechts bij uitzondering kinderen
ter wereld zullen komen, die niet gewenseht
worden eu voor wier goede verpleging en oplei
ding geen redelijke uitzichten bestaan." Hierdoor
zullen strijd en moeilijkheid in de maatschappij
niet voorkomen, noch zal belet kunnen worden
dat: „gemis van zelfbeheersching hare noodlot
tige gevolgen voortdurend zal doen gevoelen."
Maar„de tegenwoordige armoede van eene
geheele klassebij de geringste stoornis in
het huishoudelijke leven in broodsgebrek over
gaande, de onverschilligheid die nu in deze klasse
gekweekt wordt, de werking van epidemieën ter
uitdunning van de te veel. ter wereld gebrachte
bevolking, dat alles zal tot de geschiedenis behoo-
ren, gelijk nu de slavernij en de erfhoorigheid."
Juist omdat de heer v. H. aan deze toekomst
gelooft, verklaart hij zich een tegenstander van
communisme, sociaal-democratie, of van eenig
ander stelsel, waardoor de persoonlijke vrijheid
wordt verkort. Niet in het socialistisch, maar in
het bevolkings-vraagstuk ligt de kern van de
quaestie der armoede.
Na deze uitweiding, van welke wij een over
zicht meenden te moeten geven, dewijl de eigen
lijke politieke stellingen van den heer Van
Houten in een onafscheidelijk verband staan
tot zijne wijsgeerige en maatschappelijke denk
beelden, gaat de schrijver over tot zijn tweede
hoofdpunt: de directe belastingen. Hij wil de
grondbelasting, de registratie- en hypotheekrech
ten, het personeel en het patent vervangen door:
a grondbelasting volgens herziene waardeering,
zoodanig verhoogd dat daarin mede vergoediug
worde gevonden voorde afschaffing of aanzienlijke
verlaging der bij bij rechtshandelingen betreffende
onroerend goed gehevene belastingen
h eene belasting naarmate van den uiterlijken
staat of de vertering
c eene belasting der inkomsten, in verschillende
afdeelingen, naarmate van de bron waaruit zij
voortspruiten
d heffingen van enkele bedrijven, voor welker
uitoefening vergunning der overheid noodig is
licenses
De heer van Houten zet de voordeelen van dit
belastingstelsel uiteen, dat in hoofdzaak overeen
komt met hetgeen door de meeste liberalen wordt
verlangd en door hem reeds vóór tien jaren voor
gesteld werd in zijn geschrift De toekomst onzer
■financiën. De verhouding tusschen de rijks- en
gemeentefinanciën zal verder gewijzigd moeten
worden en een van de gevolgen daarvan zal ook
zijn de noodzakelijkheid eener herziening van de
nog niet uitgevoerde schoolwet van 1878. De
uitkeering van 30 pet. der kosten van het onder
wijs zal moeten verdwijnen, met bet daarop ge
bouwde stelsel van centralisatie en ambtenaars-
heerschappij maar daarentegen moeten ruime
subsidiën voor het onderwijs aan de te zeer ge
drukte gemeenten verstrekt en moet de leerplicht in
gevoerd wordenterwijl bovendien in overweging
genomen kan worden of niet liever de gemeente
besturen van alle bemoeiing van het onderwijs
ontheven, en in hun plaats gekozene schoolraden,
met ambtenaren als voorzitters en verdeeling des
rijks in schooldistricten, gesteld moeten worden.
Ten aanzien van het derde punt, de landsver
dediging, is de heer Van Houten van oordeel
dat schromelijk veel geld verspild wordt, omdat
men zich een verkeerd denkbeeld maakt van de
taak, welke onze krijgsmacht te vervullen heeft.
Hij wil dat onze leger-inrichting meer uitsluitend
verdedigend zij en alleen bestemd tot verwering
onzer defensie-liniën. Daarvoor is het onnoodig dat
alle officieren zich uitsluitend aan het vak wijden
is oefening van goed ingerichte schutterijen, met
degelijke bedrevenheid in het seherpschieten, vol
doende kan de militie grootendeels lokaal ge
oefend en slechts in korte kampoefeningen ver-
eenigd worden kunnen dus de millioenen voor
de verbetering der kazernes bespaard blijvenkan
de cavalerie voor een groot deel, de rijdende
artillerie geheel afgeschaft, de uniform vereen
voudigd worden. De oefenplicht kan dan alge-
meen- gemaakt worden, dewijl de druk voor de
bevolking niet zoo zwaar zal wezendoch daaren
tegen kan zonder bezwaar nommerverwisseling
toegelaten worden tusschen de miliciens die bij
loting voor oefening in de kazerne, en hen die
voor lokale oefening aangewezen worden.
„Zooals het nu gaat, - is de slotsom van den
schrijver ten aanzien van dit punt, dat het
budget voortdurend stijgt, zonder dat er éene
klacht, hetzij van sociaal, hetzij van militair
standpunt wordt weggenomen, mag het niet blij
ven gaan. En het ideaal van algemeenen dienst
plicht in kazernes, waar alle klassen der maat
schappij confortabel gelogeerd worden, zou nog
een aanzienlijk aantal millioenen meer eischen."
Na deze behandeling van de drie belangrijkste
vraagstukken van het oogenblik wendt de heer
Van Houten zich met aandrang tot de liberale
kiezers, en verzoekt hen „zich niet langer op
sleeptouw te laten nemen door conservatieven, die
als schoolwet-liberalen of als anti-clericalen in de
rijen der liberalen zijn ingedrongen." Men her
kent deze soort van liberalen meestal aan „hun
onwil om zich, anders dan in zeer algemeene,
rekbare termen, over kiesrecht, herziening van
belasting of militiewet uit te laten niet zelden
ook aan de bijzondere felheid waarmede zij uit
varen tegen de kerkdijken, teneinde te midden
der opgewekte godsdienstige hartstochten andere
vraagstukken, ten aanzien waarvan hunne mee
ningen verre van liberaal zijn, te doen vergeten."
Men vrage hun echter b. v. of zij afschaffing van
den census willen, of verhooging der grondbe
lasting, of algemeenheid van militairen oefenplicht.
„Dan zal het mogelijk zijn den conservatief te
ontmaskeren."
De heer Van Houten gelooft niet dat men, door
ruiterlijk die vraagstukken op den voorgrond te
stellen, de kansen op de overwinning bij de stem
bus bederven zal, daar „de invloed der personen,
die zich niet door bekrompen eigenbelang of
klassenbelang laten leiden, grooter is dan men
denkt. Getuige b. v. de hervorming van het
gemeentelijk belastingstelsel." Maar alles is beter
dan het land te doen verkeeren onder de heer
schappij van een kleinen kring, wiens inzichten
en sympathieën vreemd zijn aan de natie. Binnen
korter of langer tijd zou een schok daarvan
't gevolg moeten zijn, als Frankrijk ondervond in
1848 of Duitschland in 1866. Daarom is het
beter de Nederlandsche politiek van 1848 te
volgen, vóór het te laat is. Toen bracht „de
meerderheid der toenmalige kamers en der be
voorrechten van die dagen in de beslissende ure
haar politiek voorrecht tën offer, om plaats te
maken voor eene toen door edelmoedige denk
beelden bezielde bourgeoisie. De vertegenwoor
diging der aristocratie van de geboorte week voor
de vertegenwoordiging van het bezit. Laat deze
nu op hare beurt plaats maken voor eene
vertegenwoordiging des geheelen
volks. Slechts als overgang daartoe zal de
grondwet van 1848 eene schoone bladzijde in de
geschiedenis zijn, niet als steunpunt eener klas-
senheer schappij."
„Nu Kappeijne weifelt, met dezen volzin
eindigt de heer Van Houten, en hij zich op
eene helling bevindt, welke, tenzy er een krachtige
liberale aandrang van de natie uitga, hem er toe
leiden zal om zijne talenten en zijn -prestige in
dienst van de bourgeoisie te stellen, nu vooral
hoop ik dat de stembus van Juni de impulsie
geven of anders mij van mijne staatkundige
plichten en verantwoordelijkheid ontheffen zal."
Men schrijft ons uit Den Haag:
Ook de Middelburgsche Courant heeft haren
lezers het zonderlinge bericht van het Dagblad
van 's Gravenhage medegedeeld, „dat het minis
terie, geen bezadigd man als minister van koloniën
kunnende vinden, tevens overtuigd, dat de effec-
tenwet onder den toenemenden tegenstand, ook
van liberale zijde, zal bezwijken, en dat de natie
1 zich geen gedwongen militieplicht zal laten
opdringen, ernstig aan aftreden denkt." Een paar
dagen later schreef het Dagblad: „Het ons mede
gedeeld bericht, dat het ministerie, om de in dat
bericht vermelde redenen, ernstig zou denken aan
aftreden, wordt door de ministerieele pers öf
geïgnoreerd, óf zij maakt ér zich boos over.
Moetèfi wij hierin een bevestiging of een tegen
spraak zien? Pet eerste komt ons voorloopig
't waarschijnlijkst voor."
Het Dagblad had zijn bericht „van goederhand",
maar vertrouwde het blijkbaar zelf niet best;
want het keek naar „de ministerieele pers" uit
om de bevestiging of de tegenspraak er van te
vinden. Of moest misschien het tweede entrefilet
alleen dienen om de kwade trouw van het eerste
een weinig te masqueeren?
Ik kan u zeer stellig verzekeren, dat de zoo
genaamde mededeeling „van goederhand" eene
onwaarheid is. Reeds sedert eenige dagen is
een man, die door den koning herhaaldelijk met
de hoogste onderscheidingen vereerd is, ter be
noeming tot minister van koloniën voorgedragen.
Naar een opvolger voor den heer Van Bosse
wordt dus niet te vergeefs gezocht. Even onwaar
is het, dat het ministerie door de bedenkingen, die
hetzij de effectenbelasting, hetzij eenige andere
wetsvoordracht hier en daar ontmoet, zich zou
laten ontmoedigen. Het is integendeel over het
lot der door de regeering voorgedragen wetsont
werpen volstrekt niet ongerust. En wat de
militie-quaestie betreft, ligt het voor de hand,
dat de kolonel Den Beer Poortugael niet ter be
noeming tot minister van oorlog zou zijn voor
gedragen, wanneer het ministerie ook maar
eenigszins bevreesd ware geweest om met zijne
denkbeelden en plannen voor de vertegenwoor
diging of voor de m.tie te verschijnen.
Het onware bericht van het Dagblad schijnt
echter eene Tendens te hebben, die uwe lezers
gemakkelijk zullen bevroeden, wanneer ik hun
mededeel, dat op dit oogenblik de camarilla
bezig is hoog spel te spelen. Het ministerie denkt
niet ernstig aan aftreden om de door den steller
van het Dagblad- bericht verzonnen redenenmaar
wèl schijnt er eene kliek te zijn, die het gaarne
uit den weg zou willen ruimen en'dan den schijn
zou willen geven naar buiten, als trad het vrij
willig en uit ontmoediging terug. Misschien weet
het Dagblad wel te zeggen, in welke betrekking
"zijn goederhandsehe berichtgever tot die kliek
staat.
Aanstaanden Maandag wordt te Vlissingen
verwacht het koninklijk Engelsche stoomjacht
Victoria and Albert om des nachts weder naar
Engeland te vertrekken met Z. K. H. prins Fre-
derik Karei van Pruisen, zijne gemalin, hun
13jarigen zoon Frederik Leopold en hunne dochter
prinses Louise Margareiha, bruid van den hertog
van Connaught, aan boord als passagiers.
De prins kwam gisteren voormiddag te half
twaalf uur met zijn zoon per Rhijnspoor in de
residentie.
De vader van prinses Hendrik werd aan het
stationsgebouw ontvangen door baron Taets van
Amerongen, hofmaarschalk van wijlen prins Hen
drik en door baron Canitz, gezant van Duitsch
land en Pruisen bij ons hof.
De Duitsche vorst is afgestapt aan het paleis
van Hd. dochter, waar zijne gemalin en de bruid
van den hertog van Connaught reeds sedert de
vorige week verblijf houden.- De jonge prins is
gelogeerd ten paleize. van prins Frederik.
Het academisch proefschrift, waarop de heer
A. Nuhout van der Yeen verleden jaar te Leiden
promoveerde, heeft eene recensie nitgelokt in de
Pall Mall Gazette. Het handelt dan ook over
De Engelsche Habeas Corpus Act, De beoordeeling
is zeer gunstig, en de enkele onnauwkeurigheden,
waarop gewezen wordt, schijnen slechts vermeld
te zijn om te doen uitkomen, welke hooge
eischen van juistheid de schrijver zich over het
algemeen heeft gesteld. De beoordeeling sluit met
de volgende woorden: „Indien de schrijver aan
de theorie en de practijk van zijn vaderlandsch
recht denzelfden ijver wijdt, waarmede hij, met
beperkte hulpmiddelen en onder bezwaren, welke
den buitenlandschen schrijver onvermijdelijk in
den weg staan, een hoofdstuk Engelsche rechts
geschiedenis behandeld heeft, dan zullen zijne
zegepralen volkomen verdiend zijn en zal hij,
waar hij te kort mocht schieten, toch zeker steeds
lof blijven verdienen".
Over het zonderling gebruik onzer academische
De heer S. van Houten heeft in het Maart-
nommer van de Vragen des Tijds een uitvoerig
opstel geplaatst, getiteld Een woord tot de liberale
kiezers, waarvan de aandachtige lezing en over
weging aanbevolen moet worden aan allen, die
aan de staatkundige ontwikkeling van ons land,
hetzij als kiezers, hetzij als gekozenen, of ook
maar als belangstellenden, deel nemen. Vooral
met het oog op de Juni-verkiezingen is de ken
nisneming van deze beschouwingen noodzakelijk,
wil men zich rekenschap geven van wat te be
slissen staat en de beginselen afbakenen, naar
welke men zichvo o ratelt aan die politieke daad,
meer of minder rechtstreeks, deel te nemen.
Den gang van het geheele betoog te schetsen
achten wij onvruchtbaar en ondoenlijk. Te veel
zou daartoe uit zijn verband gerukt, te veel in
andere woorden uitgedrukt moeten worden, dat
slechts in de eigen uitdrukkingen van den schrijver
en in 't verband, waarin hij zelf het zegt, zijne
juiste beteekenis behoudt. Hier bepalen wij ons
tot het mededeelen der slotsommen. De behoefte
om het oorspronkelijke te lezen worde daardoor
bij vele onzer lezers opgewekt.
De heer Van Houten begint met rekenschap te
geven van de redenen waarom het ministerie-
Kappeijne sedert zijn optreden bij hem teleurstel
ling heeft gewekt. Het kabinet, betoogt hij, is
ontrouw geweest aan het programma, door den
heer Kappeijne den 24™ November 1874 ontwik
keld. Hij toont dat in bijzonderheden aan, voor
namelijk echter uit de houding, door de regeering
aangenomen ten opzichte van het wetsontwerp
tot herziening van de belastbare opbrengst der
ongebouwde eigendommen, alsmede uit het ant
woord, door de regeering gegeven op de vraag
omtrent hare gevoelens ten aanzien der hervor
ming van het kiesstelsel. Om deze redenen heeft
de heer Van Houten zich van het liberaal partij
verband losgemaakt, dat hij ernstig opvatte, doch
dat door den minister Kappeijne feitelijk reeds
was verbroken of machteloos gemaakt. Hij ont
zegt den minister zijn vertrouwen echter nog niet
geheel. Hij meent dat deze misschien, door een
krachtigen drang der openbare meeniüg, nog op
den goeden weg gebracht kan worden, den weg
van een waarlijk hervormend liberaal minis
terie, dat, om 's ministers eigen woorden te
gebruiken, niet tevreden is met administree-
ren, maar zich ten taak stelt te gouverneeren.
De schrijver treedt daarna in eene beantwoor
ding der vraag, welke de voornaamste maatregelen
zijn, die in de eerste jaren door de liberalen tot
stand gebracht en bij de stembus op den voor
grond gesteld moeten worden teneinde den heer
Kappeijne zedelijk te dwingen ze ter hand te
nemen. Hij noemt als zoodanig:
1° de samenstelling der volksvertegenwoordi
ging;
2» het stelsel van rechtstreeksehe belastingen;
3°, de landsverdediging.
Wat het eerste punt betreft, verwijst, de heer
V. H. naar zijne in 1877 aan de tweede kamer
ingediende nota, die hij achter zijn opstel op
nieuw heeft doen afdrukken en van welke wij
indertijd MCt. van 20 Augustus 1877) een
overzicht hebben medegedeeld.
In die nota wordt als grondslag voor het kies
stelsel aangenomen het algemeen stemrecht, alleen
onthouden aan hen die bedeeld worden of die
niet: „op eene bij de wet te bepalen wijze het
bewijs hebben geleverd dat zij de sehrijt kunst
hebben geleerd." Aan dezen grondslag houdt de
heer v. H. ook nu nog vast, doch de laatstge
noemde voorwaarde wordt nu door hem aldus
omschreven dat: „het ononderwezen proletariaat
blijft uitgesloten." Die uitsluiting grondt hij niet
op de overweging dat de niet-onderwezen prole
tariër zijne stem licht zou laten overheerschen
door een klassen-belang, dat aan de welvaart dei-
maatschappij vijandig zou zijn maar daarop dat
hij aan het proletariaat zelf recht van bestaan
ontzegt en overtuigd is dat deze stand meer en
meer zal afnemen, om eindelijk zoo goed als ge