N®: 55. 122e Jaargang. 1879. Donderdag 6 Maart. NATIONALE MILITIE. Nationale Militie. ZEE-MILITIE. Dit blad verschijnt!dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Dent. Advertenfien: 20 Gent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6 L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Eerste Zitting van den Militieraad. Middelburg 5 Maart. rFETTILZLETOJSr. ÏÖ7 NOVELLE van Ferdinand Kurnberger, MIDDELBIRGSCHE De burgemeester en wethouders van Middelburg brengen ter kennis van de lotelingen dezer ge meente, behoorende tot de lichting van het jaar 1879, dat de militieraad op Maandag den 17en Maart 1879, des voormiddags te 10 urenin het gewoon lokaal in de Abdij, zitting zal houden om uit spraak te doen omtrent de verschenen vrijwilli gers voor de militie en de lotelingen, die redenen van vrijstelling, hebben ingediend, op grond van de bepalingen der wet van den 19en Augustus 1861, (Staatsblad n" 72)alsmede omtrent de lotelingen, die, volgens de artt. 55 en 56 der wet, niet tot den dienst der militie kunnen worden toegelaten en omtrent alle overige lotelingen; dat bij art. 54 dier wet is bepaald, dat geene vrijstelling, aangevraagd wegens ziekelijke ge steldheid of gebreken of wegens gemis aan lengte, wordt verleend wanneer de betrokken loteling niet voor den militieraad is verschenen, zijnde dit evenwel niet toepasselijk op den loteling, die wegens ziekte of gebreken buiten staat is voor den militieraad te verschijnen, daar deze, volgens art. 89 der wet, geneeskundig zal kunnen worden onderzocht, op de plaats, waar hij zich bevindt weshalve de lotelingen, die om bovengemelde redenen vrijstelling van den dienst der militie verlangen, en zij, die zich als vrijwilligers voor de militie hebben aangeboden, worden aange maand, óm op den bepaalden tijd voor den mili tieraad te verschijnen en zich niet te verlaten op het ontvangen van een oproepingsbiljet, daar het niet ontvangen van dit biljet niet ontheft van de verplichtingen tot het verschijnen voor dien raad. Hiervan is afkondiging geschied waar het be hoort, heden den 3en Maart 1879. De burgemeester en wethouders voornoemd, SCHOEEE, De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op art. 150 der wet op de nationale militie van den 19 Augustus 1861, Staatsblad no. 72); noodigen de lotelingen, die verlangen bij de zee militie te dienen, uit, om zich daartoe vóór den 1 April a. ter gemeente-secretarie aan te melden. Hiervan is afkondiging geschied waar het be hoort, den 3 Maart 1879. De burgeméester en wethouders voornoemd, SCHORER. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR Tot ons genoegen kunnen wij mededeelen dat van wege de regeering toezegging is verkregen HM—M—MMM■MM—I IX. „Wat is u overkomen, Adulis? Gij ziet er zoo ontdaan uit!" was de eerste vraag van Mömer, zoodra zijn bediende van de post terugkwam. Adulis was sprakeloos en verlegen. Mömer deed alleen uit belangstelling persoonlijke vragen en kwam er niet op terug wanneer hij zag dat zij geen weerklank vonden. Daarom zei hij alleen nog: „Ik ben blij dat gij er zijt, want ik moet noodzakelijk nog even uit en ik wacht de vrien den voor den speelavond. Ontvang gij de heeren als zij komen voor dat ik terug ben; binnen een half uur ben ik weer thuis." Dit zeggende verliet hij het vertrek. Adulis ging peinzend naar zijn kamer, liet het hoofd in de handen rusten en staarde voor zich uit Dit was het eerste oogenblik waarin hij over den vreeselijksten indruk dien hij in zijn leven ge kregen had, kon nadenken en hij had een gewaar wording als of de geheele wereld Jiem ontzonk van een rijks-subsidie voor het gymnasium te Middelburg, ten bedrage van de helft der jaar- lijksche kosten. Alle twijfel omtrent de aanstaande reorganisatie dezer inrichting is dus nu opgeheven. Moge, als een gevolg daarvan, de in dit jaar reeds ingetredene vermeerdering van het aantal leerlingen voort blijven gaan en gelijken tred houden met de verbetering en uitbreiding, die bet onderwijs te gemoet gaat. Daardoor zal het gymnasium, meer nog dan tot dusverre reeds het geval was, niet slechts aan onze gemeente maar aan de geheele provincie onschatbare diensten bewijzen en de gemeenteraad de volle rechtvaardiging vinden van het besluit, waarbij hij voor de gemeente, ter wille van een nog meer algemeen dan gemeente-belang, de niet onbelang rijke lasten der reorganisatie aanvaardde. Door het bestuur der godshuizen alhier is, uit de 85 paren sollicitanten, tot kindervader en moeder in het armweeshuis benoemd de heer A. van Aste, directeur der werkinrichting te Leerdam en zijne echtgenoote. De heer Saaijmans Vader heeft gisteren van de tweede kamer zoo goed als afscheid genomeD, waaruit nu officieel gebleken is dat hij zich bij de aanstaande verkiezing te Goes niet meer candidaat wenscht te stellen. Zijn laatste woord was nog weder eene waar schuwing tegen het materialisme en de andere verkeerde begrippen, die, naar zijne meening, de jeugd meer en meer doordringen en welker ver spreiding nog bevorderd wordt door leeraren van het middelbaar onderwijs als b. v. de directeur der hoogere burgerschool te Winterswijk, die zich niet ontzien boeken van Darwinistische strekking te vertalen en uit te geven. Wat de minister van binnenlandsche zaken hieraan doen moet, is niet duidelijk. Een man van de wetenschap, zooals een directeur eener hoogere burgerschool is, te verbieden Dnitsche boeken te vertalen, gaat niet. Hem weg te zenden omdat hij blijk geeft zekere wetenschappelijke leerstellingen voor juist te houden, is nog minder doenlijk. Met het toezicht op het onderwijs, waarbij geen gevoelens van andersdenkenden gekwetst mogen worden, houdt alle invloed der regeering op handelingen, die buiten het onderwijs staan, op. De minister kon dan ook den heer Vader niets anders aanbieden dan eene betuiging van eerbied voor zijne hooge jaren, zijne beginselvastheid en zijne klassieke vorming, benevens de verzekering, welke bij het afscheid nemen goed op hare plaats was, dat het nooit in zijne bedoeling gelegen had den bijna tachtigjarige te kwetsen. Verder dan deze plichtpleging kon zijn antwoord niet gaan. Eensklaps voelde hij een lichten slag op den schouderMonsieur Lequile, de Franse he" han delsconsul een vriend van Mömer en deelgenoo t aan de speeltafel, stond naast hem. „Moed, mijn jongen!" riep hij „er is geen gevaar. Let maar op, die zullen niet op elkaar schieten." Adulis sprong op. „Gevaar schieten Wat is dat Waar spreekt gij van „Wel van zijn geschil met Sanga en Schules. Daar weet gij toch van „Ja zeker." „Nu dan weet gij ook dat mijnheer Mömer die twee schelmen heeft uitgedaagd op het pistool, om korte wetten met hun schurkenstreken te maken." „God, neenDaar weet ik niets vanWat zegt ge, pistolen Ik besterf het „Ach vergeef mijhier bestaat een misverstand, naar ik zie. Toen ik binnen kwam en u zoo diep neerslachtig zag zitten, dacht ik dat gij in angst waart over dat daeU Tont mieux, zoo ik mij vergist heb. Maar gij moet uwe liefdesavon turen ook niet zoo ter harte nemen. Een knappe jongen zoo als gij, mag zoo niet zitten zuchten, hoort ge dat wel, vriendje „Mijnheer Lequile, gij brengt mij geheel van de wijs. Er is sprake van een duel, mijnheer Mömer zal vechten! Ik verlies mijn verstand! Van alle kanten niets dan ontzetting! Welk een nieuwe schrikMijnheer Mömer vechten Mannen als de heer Saaijmans Vader zijn zoo doordrongen van eerbied voor hetgeen hun sinds hunne lang vervlogen jeugd dierbaar en heilig was, dat zij, om dat te behouden, de geheele wereld tegenhouden en de behoeften van het na hen komend geslacht miskennen zouden willen. Hunne beginselvastheid moge eene platonische betuiging van achting uitlokken, instemming of onderwerping kan zij niet opwekken. De heer Cohen Stuart, redacteur van de Sa- marangsche Locomotief, wordt gerechtelijk ver volgd wegens eendoor hem geschreven hoofdartikel, geplaatst in N° 6 van den jaargang 1879 van genoemd blad, getiteld Eene daad die -wij niet noemen willen. Daarin werd den gouverneur-generaal ten laste gelegd dat hij aan een veroordeelde gratie gegeven had van lj jaar gevangenisstraf, op last van de Nederlandsche regeering, die dit weder gedaan zou hebben op aandrang van den vader van den veroordeelde. Het is duidelijk, dat hier alles afhangt van den zin dien men aan de woorden hecht. Het recht van gratie, dat door den gouverneur-generaal als vertegenwoordiger des konings geheel onafhan kelijk. volgens Tegelen door de wet gesteld, uit geoefend wordt, kan nooit onderworpen zijn aan den last van een minister. Een verzoek of een wenk kan echter, officieel of officieus, gegeven zijn. Evenzeer is het mogelijk dat de bemoeiingen van den vader des veroordeelden aanleiding hebben gegeven tot deze indirecte inmenging van de regeering, welke echter de zelfstandigheid van den'gouverneür-generaal, zoowel als zijne verant woordelijkheid, ongeschonden liet. Dit alles is mogelijk, doch slechts eene kwaadwillige en kwaadzoekende bedoeling kon deze mogelijkheden op zoodanige wijze samenvatten, dat zij voeren moesten tot de volgende slot-zinsneden in het hoofdartikel van de Locomotief -Nog nooit zoo siprk, ,als hij deze gelegenheid, is 't den ingezetenen dezer kölönie duidelijk gemaakt, dat onze afhankelijkheid van het' moederland aan -geen grenzen, zelfs niet aan die van recht en billijkheid gebonden is; nog nooit heeft men zoo pijnlijke ondervinding opgedaan, dat 't tot nog toe in Indië aan mannen ontbreekt, die tegenover de éischên 'van het nepotisme met manlijke standvastigheid hun Non possumus durven ".plaatsen." -Indien wij ons bericht niet uit goede 'hrön ontvangen hadden, wij zouden weigeren, te gelbovén,, dat; degouver neur-generaal in staat geweest is van _zijn schoon recht van gratie op deze wijze misbruik te maken, :en zich dooi den minister de uitoefening vèm dat recht te laten die- feeren. -Voor een daad, als die van den gouverneur-generaal, kennen wij slechts een qualificatie. -Dit woord té spellen, laten wij over aan de scherp zinnigheid der betrokkenen." Eh non! Ik zeg u immers die kerels zijn lafbekken. Het komt er niet toe. Mijnheer Mömer zet hen het vuur maar wat na aan de schenen. Gij zult zien dat dit middel werkt, nu zullen de schelmen wel betalen." „Zij betalen nietriep Adulis driftig uit. „Zij zochten ge heel andere uitvluchten. Ach God, ook dat nog! hoevele gevaren bedreigen ons aan alle kanten!" De jongeling was geheel ontdaan, hij liep handenwringend de kamer op en neder en trachtte te vergeefs tot bedaren te komen. Daar kwam de beer Pogowitsch, een tweede medespeler, bin nen. Hij was directeur van politie in Odessa en een van de weinigen met wie Mömer in Odessa vriendschap gesloten had, behalve met Lequile. Adulis was blij dat hij zich kon verwijderenhet stormde zoo hevig in zijn binnenste. Het was bij Mömer de gewoonte als er kaart gespeeld werd, dit vóór de thee te doen, want daarmede besloot hij den avond en ging dan spoedig naar bed. Terwijl nu de heeren in de eerste kamer zaten te spelen, zat Adulis in de derde te mijmeren. Het spel duurde lang; hij had tijd tot nadenken. Maar eindelijk werd het toch tijd voor de thee, die hij met bedaardheid ronddiende; maar met welk een bedaardheid. Hij zag er uit als een geest, zijne trekken waren strak en koud. Hij had een besluit genomen, maar dat had hem veel strijd gekost. Zijne krachten waren geheel uit- Tegenstanders als wij zijn van elke drukpers vervolging, omdat zij naar ons oordeel nutteloos is en slechts dient om onbeduidende en onbekende personen en betoogen tot den rang van marte laars en manifesten te verheffen, zouden wij het beter geacht hebben indien de procureur-generaal geen termen gevonden had om tegen den heer Cohen Stuart eene vervolging in te stellen. Maar indien men van gevoelen is dat onder ons kolo niaal bestuur het uitspreken van gevoelens, die het kenmerk dragen ^an opzettelijke vijandigheid en kwaadwilligheid tegen het Europeesch gezag of zijne ambtenaren, niet geduld mag worden, dan zijn, naar ons oordeel, in het opstel van de Locomotie! de vereischten tot eene vervolging aanwezig geweest. Het Haagsche Dagblad verneemt „van goeder hand lo. dat het ministerie geen bezadigd man voor minister van koloniën vinden kan 2o. dat de effectenwet onder den toenemenden tegenstand, ook van liberale zijde, bezwijken zal 3o. dat de natie zich geen gedwongen militie plicht zal laten opdringen 4o. dat het ministerie daarom ernstig aan af treden denkt. Vriendelijk van 't ministerie, te zorgên dat juist het Dagblad zoo goed op de hoogte is van zijn gedachten Of zou de „goede hand", die dit bericht schreef, dezelfde wezen die onlangs kwam vertellen dat de heer Kappeijne tijdelijk minister van koloniën, in afwachting der benoeming van den heer Levyssohn Norman, worden .zou? Of wel die andere, welke aan 't publiek wijsmaakte, en vol hield, dat het cijfer der effecten-belasting éen p e r c e n t, in plaats van éen per mille was De Standaard schreef in haar nommer van gisteren dat de doopsgezinde gemeente te Gro ningen, die onlangs besloot ook ongedoopte personen in haar midden op te nemen, dit deed „om zich nog aangenaam te maken aan den waanwijze, die haar smadelijk den rug toe keerde": Voorts vergelijkt zij die gemeente dan bij „de hoerdie zich door haar boeleerder trappen liet." i Wij vragen onze lezers verschooning, dat wij deze smerige praat onder hunne oogen brengen. Maar voor éen enkelen keer moest het, want wij wilden de Standaard herinnereu aan het 50e opstel dat zij geléverd heeft over haar „program", opgenomen in haar nommer van 3 Januari jl,, waarin wij o, a. lezen -Diensvolgens achten we alzoo de plaatselijke overheid gehouden, om vooreerst op den pu blieken weg, op straten, geput en Mömer had weer kunnen zeggen: Wat ziet gij er ontdaan uit! Maar hij zei het niet. Hij zei nu: „Adulis gij zijt ziek, ga naar bed. Stem er nu eindelijk in toe dat Antschi ons bedient. Ik zal haar zeggen dat ze u ook thee brengt." Adulis zag hem aan. Mömer ontstelde; want die blik zei hem dat hij van het duel afwist en er lag een verwijt in dat hij het hem verzwegen had. Adulis had oogen die tot in het diepste der ziel doordrongen. De Rus Pogowitsch zei goedig„Onze jonge vriend zal de steppenkoorts krijgen. Die krijgen vele vreemdelingen, maar er is nog nooit iemand aan gestorven." „Ja, ja," zei Lequile spottend, „uw Parijs aan den Pontus evenaart ons in alles, behalve in den geur onzer Parijsche viooltjes.'' Nu hadden zij hem alle drie aangezien en toe gesproken: de eerste pijnlijke verlegenheid was overwonnen met zichtbare inspanning vermande Adulis zich en sprak als iemand die leven en dood op het spel zet: „Mijne heeren zijt gij jagers?" „Ach hij ijlt reeds!' mompelde de Rus; maar de Franschman ging op de vraag in, daar iemand die spraakzaam is in elk gesprek belang stelt. Hij antwoordde: „wij zijn natuurlijk geen jagers van beroep, maar ieder fatsoenlijk man jaagt wel eens. Waarom vraagt gij dat? Hebt gij lust om mede op de jacht te gaan?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1