N«. 27.
122e Jaargang.
1879.
Zaterdag
1 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen»
Prijs per 3/m. franco 3,50»
Afzonderlijke nomniers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Ad ver ten tien.» 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote. letters worden berekend naar plaatsruimte,
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg 31 Januari
Rijks- en particuliere statistiek.
V
r i -
i.
„Men wil/' zeide de minister Kappeijne
in de zitting der tweede kamer van den 9™
December jl., „men wil de oprichting van
een centraal bureauvan een kleinen
tempel voor de statistiek. Maar een tempel
bouwer wensch ik niet te zijn."
In deze woorden, te kennen gevende dat
de minister niet voornemens was de hand uit
te strekken tot eene betere inrichting der
rijks-statistiek, wordt de eigenlijke oorzaak,
welke aanleiding gegeven had dat er in de
kamer een debat over de statistiek gevoerd werd,
niet vermeld. Niet dat hij geen tempelbouwer
wilde zijn, maar dat hij zicli als tempelver-
woester, als beeldstormer, had doen kennen,
had de verontwaardiging van de vereerders
der godin Statistiek gewekt.. Had d'e minister
het kapelletje, de afdeeling „Statistiek" aan
het ministerie van binnenlandsche zaken, over
eind gelaten, men zou hem niet met zooveel
aandrang om een tempel gevraagd hebben.
Had hij den officiant aan het kleine altaar,
den referendaris De Bosch Kemper, aan 't
werk gelaten, de gedachte om eene hiërarchie
van priesters der statistiek voor Nederland in
te stellen, zou misschien bij niemand verdedi
ging gevonden hebben.
Er is in den geheelen veldtocht, welke in
het afgeloopen jaar ten behoeve der statistiek
gevoerd is, iets kunstmatigsiets, waaraan
men erkent dat de beweging niet het uitvloeisel
was eener algemeen gevoelde behoefte, maar
uitging van enkele mannen, aan wier eerlijk
heid van bedoeling geen twijfel mogelijk is,
doch die de toevallige opheffing der afdeeling
„Statistiekals een middel aangrepen, om
stormenderhand te verkrijgen wat hun anders
onbereikbaar zou toegeschenen hebben. Het
vertrouwen inde behoefte aan eene goed
ingerichte rijks-statistiek, is ten onzent nog
niet zeer levendig. Men wantrouwt de vellen
papier en de kolommen cijfers, welke men tot
dusver als hare vruchten heeft leeren kennen,
meer dan men ze lief heeft. Het duidelijkst
kwam dit uit in de betoogen, waarmede de
minister Kappeijne de wénschen der heeren
Borgesius en De Bruijn Kops te gemoet trad.
Twijfel, ironie bijna, ten opzichte van de uit
komsten der statistiek, leest men tusschen
iederen regel zijner redevoeringen. „Wat doet
de statistiek voor mij had de minister ge
vraagd aan den referendaris, die hem voor
stellen kwam doen tot betere inrichting van
zijn tak van dienst. De minister had toen
eenige „zeer eenvoudige" opgaven verlangd,
welke bij de behandeling van gewichtige
wetsontwerpen te pas konden komen. Maar
de referendaris had moeten verklaren dat, voor
de riclitige beantwoording dier vragen, eene
betere bewerking der statistiek gedurende min
stens 25 jaren noodig zou zijn. En de minister,
in plaats in dit antwoord een spoorslag te voe
len om onverwijld de hand aan 't werk te slaan
en althans zijn opvolgers te doen vinden wat
hij zelf te vergeefs zocht, voelde er zich door
versterkt in zijn plan om de afdeeling „Statis
tiek" op te heffen en den referendaris aan den
dijk te zetten!
Zoolang de zaken zoo staan, komt het ons
ijdel voor, de oprichting van groote of kleine
tempels voor de statistiek te verlangen. Want
men vergete niet dat, afgescheiden van het
gevoelen omtrent haar nut in 't algemeen, de
statistiek als tak van den staatsdienst ten
onzent reeds eeïie geschiedenis béeft#elke
niet zeer bemoedigend is. De bewerking der
statistiek bij Financiën en Binnenlandsche Zaken
dagteekent van 1825 en 1826, die bij Justitie
van omstreeks 1836de provinciale wet van
1850 heeft de oprichting der provinciale bu
reaux van statistiek ten gevolge gehad; het
eerste Statistisch Jaarboek van het ministerie
van binnenlandsche zaken werd in 1851 uit
gegeven. Ook eene poging om al dien op zich
zelf staanden arbeid te vereenigen en aan
't geheel eene betere leiding te geven, heeft
niet ontbroken, want bij kon. besluit vau 24
Januari 1859 werd eene algemeene commissie
voor de statistiek benoemd, onder welker leden
wij onze bekwaamste staathuishoudkundigen^
de heeren Ackersdijck, Vissering, De Bruijn
Kops, Von Baumhauer, Van Voorthuysen en
jhr. mi'. W. Six als secretaris, aantreffen. Maar
na een arbeid van nauwelijks twee jaren werd
die zoo weinig vruchtdragend geoordeeld, dat
de tweede kamer in 1861 den kleinen begroo-
tingspost voor de commissie verwierp met 56
tegen 13 stemmen, na eene verdediging, zoo
wel door de regeering als door de in de com
missie zitting hebbende kamerleden, welke niet
meer dan flauw genoemd mocht worden. Twee
jaarverslagen, een over 1859—60 en een over
1860, bewaren de gedachtenis aan haar bestaan
en leggen meer getuigenis af van hetgeen de
commissie gewenscht, dan van hetgeen zij ge
daan heeft.
Na deze vruchtelooze poging om de ver
schillende kapelletjes tot een tempel te ver
eenigen, is in dezen geest van rijkswege niets
meer verricht. Er worden ten onzent veel
staten gemaakt en cijfers opgeteekend, maar
het geschiedt, ofschoon misschien nauwkeurig
en met zorg, zonder eenheid, zonder overtui
ging, zonder gloed. Men gelooft weinig
in de statistiek. Tracht een minister een
maatschappelijk kwaad onder cijfers aanschou
welijk voor te stellen, een stortregen van af
keuring en spotternij is gewoonlijk zijn deel.
De berucht geworden staten van het school
verzuim, waarmede men de onderwijzers „ge
plaagd" heeft, zijn onder de schier algemeene
ergernis spoedig weder afgeschaft. De „kippen
en knollen-statistiek" onzer provinciale bureaux,
is eene afgezaagde bron voor kwinkslag en
parodie. Zoo is het geschied dat, na alles
wat reeds verricht is, mr. J. A. Levy in het
Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje
voor 1876, naar waarheid heeft kunnen schrij
ven: „Dit staat vast, wij hebben een depar
tement van binnenlandsche zaken, maar de
binnenlandsche zaken kennen wij niet."
Misschien zweeft onzen lezers de vraag op
de lippen„Maar gij, wat zijt gij dan eigen
lijk Voor- of tegenstanders der rijks-statis
tiek?" Ons antwoord kan niet anders dan
voorwaardelijk zijn. Het nut der statistiek,
der „geschiedenis iu cijfers", betwijfelen wij
nietmaar de cijfers moeten goed
zijn. Goed, dat wil zeggen niet slechts uit
wendig, rekenkunstig nauwkeurig, maar ook
juist in hun innerlijke beteekenis. Een cijfer
van 25 scholen, met 2500 leerlingen in eene
stad, zegt voor de verstandelijke ontwikkeling
harer inwoners niets, wanneer het gehalte van
het onderwijs en de maatschappelijke stand
der schoolkinderen niet bekend zijn Eene
opgaat van 100 fabrieken, waaronder 25 binnen
een paar jaren opgericht, in een zeker deel
des lands, verspreidt geen licht over de wel
vaart der bevolking, wanneer de algemeene
toestand der nijverheid, de soliditeit der be
staande, de levensvatbaarheid der nieuw opge
richte ondernemingen niet opgegeven worden.
Nu is het wel waar dat voor deze „philoso
phic der statistiek", welke het werk is van
wetenschappelijk hooger ontwikkelden, gegevens
noodig zijn, waarvan de verzameling werktui-
„mannetje na mannetje",' geschieden
kan Maar toch wil het ons voorkomen dat
ook op de lagere trappen van statistische
werkzaamheid eene mate van oordeel, van
veelzijdigheid, van consciëntie vereischt wordt,
welke men niet verwachten kan bij een heir-
leger staats-ambtenaren, zonder onderlingen
band, die den statistieken arbeid, als bijwerk
verrichten. En bijwerk zal het voor het grootste
gedeelte altijd moeten blijven, 't Is al wel,
ook om niet in het financieel onmogelijke te
vervallen, wanneer men aan enkele uitste-
keude beoefenaars van de wetenschap der sta
tistiek een zelfstandigen werkkring verschaf
fen kan.
Wij zijn daarom, met alle waardeering van
de statistiek als wetenschap, eenigszins huive
rig om onze toch reeds logge en stroeve, staats
machine meer nog dan tot dusverre bet, geval
was deze stof ter verwerking toe te vertrouwen.
Wij vijeezen daarvan een overmaat-van omslag,
betrekkelijk hooge kosten en onvoldoende uit
komsten, of, wat nog erger zijn zou,
uitkomsten die, schijnbaar en cijferkunstig juist,
maar inwendig onnauwkeurig en onvolledig,
grondslagen zouden leveren, waarop de „phi-
losophen der statistiek" afleidingen zouden
bouwen, die later blijken zouden niet aan de
werkelijkheid te beantwoorden.
Deze fouten zijn trouwens de dikwijls genoeg
aangetoonde gebreken vau bijna allen staatsar.
beid. Het was daarom een der beginselen van
de oudere staathuishoudkunde, de staatsbe
moeiing in 't algemeen niet verder uit te strekken
dan onvermijdelijk was. Wanneer wij nu, onder
den invloed eener jongere school, bereid' zijn
den staat uit de werkelooze sfeer van het
laisser aller te rukken, hem, ten nutte vau het
algemeen, meer en meer arbeid en inmenging
te gaan opdragen, dan zullen wij toch ook
wel doen, de grondwaarheden, door vroegere
geslachten van denkers in 't licht gesteld en
door de ervaring tot vermoeiens toe gestaafd,
niet geheel uit het oog te verliezen.
Door dezen gedachtengang worden wij er
toe geleid, voor de betere uitvoering der sta
tistiek ten onzent meer te verwachten van het
streven van particuliere personen, dan van de
omslachtige en kostbare staatswerkzaamheid.
De regeering zou daarbij hare bemoeiing kun
nen bepalen tot de, overigens zeer gewichtige
en invloedrijke, taak van aanmoedigen, onder
steunen en medewerken. Voorbeelden van
zoodanige statistieke onderzoekingen, door
mannen der wetenschap, zonder hulp der re
geering, ja somtijds ondanks de openlijke of
geheime tegenwerking der overheid, op touw
gezet en tot een goed einde gebracht, zijn,
zoo bij ons te lande als in den vreemde, niet
zeldzaam. En het is verrassend, wanneer men
de uitkomsten van dergelijke onderzoekingen
bestudeert, te zien hoe de bezieling en de
gloed van het persoonlijk initiatief zich mede-
deelen, van den ontwerper, die het onderzoek
instelt en de verzamelde gegevens vereenigt,
tot den minste zijner medewerkers. Het zijn
niet alleen droge cijfers en niets zeggende
namen, welke op die wijze verzameld worden,
ofschoon deze natuurlijk bij iedere statis
tieke opname een groote rol spelen, maar
menig medewerker voegt aan zijne opgaven
karakteristieke opmerkingen toe, vruchten van
zijne ervaring en zijn nadenken, die meer
zeggen dan de nauwkeurigste lijsten. Daar
zijn indrukken, die zich niet in cijfers uit
drukken en niet onder rubrieken groepeeren
laten, en welke niettemin juist zijn, tot reken
kunstige nauwkeurigheid toe. Die indrukken
zal men in de officieele statistiek vruchteloos
zoeken en uit hare kolommen te vergeefs
trachten op te visschen. De zelfstandige man
der wetenschap, gedreven door eene maat
schappelijke behoette, door een vraagstuk,
welke hij op hot oogenblik zelf heeft leeren
kennen, begint met de hulp in te roepen
van medewerkers, die hij zich zelf gekozen
beeft, waarvan sommige hem bekend zijn,
waaryan andere zich door het gemeenschap
pelijke werk aan hem verbonden zullen
voelen en die alle, zonder uitzondering, den
prikkel zullen voelen van denzelfden maat-
sehappelijken eisch, die den ontwerper be.
zielt en hem een beroep heeft laten doen
op hunne ondersteuning. Wie voelt niet de
voortreffelijkheid dezer hulpbronnen en invloe
den, boven het draaien der honderde raderen
van het staatswerktuig
De gevolgtrekking, welke uit deze beschou
wingen voortvloeit, is, naar wij meenen, in
'toog vallend. Nog duidelijker zal zij echter
aan het licht treden, wanneer wij haar door
eenige voorbeelden, aan onze omgeving zoowel
als aan het buitenland ontleend, ophelderen.
Daartoe hopen wij in een volgend opstel gele
genheid te vinden.
Vlissingen, 31 Januari. Naar wij verne
men is de koninklijke maatschappij de Schelde de
laagste inschrijver van de, door het dageiijksch
bestuur van bet college der visscherijen op de
Schelde en de Zeeuwsche stroomen, te Tholen en
Bergen op Zoom op gisteren gehoudene onder-
handsche aaubesteding van een ijzeren schroef
stoomboot, ten dienste van het politietoezicht op
de Schelde en Zeeuwsche stroomen
Vlissiaigen, 31 Jan. De vaart van Vlis-
singen op Antwerpen kan als heropend beschouwd
worden. Beneden het fort Freierik is geen ijs
meer te ziende schepen varen even als vóór de
vorst de rivier op en af; alleen aan die, welke
meer diepgang hebben dan 19 voet, wordt het
nog ontraden om op te varen.
De tonnenleggers zullen, als het weder niet
verandert, morgen beginnen de betonning der
rivier in orde te brengen.
Gedurende de week van 23 tot en met 29
Januari zijn te Vlissingen aangekomen met de
stoomschepen van de maatschappij Zeeland
222 en vertrokken van daar naar Engeland 258
passagiers.
Op verzoek der naaste betrekkingen werd door
ons tot dusverre nog geen melding gemaakt van
het overlijden op den 27e« dezer van den heer
H. G. Hammacher, oud-notaris te Groede, lid der
Staten van Zeeland, dijkgraaf van den Jong-
Baarzandepolder enz.
Thans, nu aan de in het buitenland vertoevende
bloedverwanten de treurmare is overgebracht,
mag een woord van hulde onzerzijds aan dezen
Nestor onzer Staten, den Nestor tevens der
Zeeuwsche liberalen, niet achterwege blijven.
Sinds 1850 lid der Staten voor het hoofd-kiesdis-
trict Sluis, sinds 1825 notaris, in welke betrek
king hij in 1877 door zijn zoon werd opgevolgd,
heeft de beer Hammacher gedurende meer dan
eene halve eeuw in tal van openbare en bijzon
dere belangen zijn invloed kunnen doen gelden.
Dat die invloed een in vele opzichten weldadige
was, zullen allen getuigen die hem in deze veel
jarige en veelzijdige werkzaamheid hebben leeren
kennen.
Wakker en opgewekt tot op bet laatst, bleef
zijn hart tot over de grens van zijn 87' levens
jaar met onverflauwde warmte kloppen voor alles,
wat hem van zijne jeugd af dierbaar geweest was
of belang had ingeboezemd. Menig bewijs zijner
belangstelling mochten wij, in tijden van politieke
beweging, bij verkiezingen als anderszins, van hem
ontvangen. Wien ooit flauwheid oi onverschil
ligheid ten laste gelegd kon worden, hem, den
veteraan in den strijd, nimmer. Deze grijsaard
zag onze eeuw, welker geboorte hij aanschouwd
had, ten einde spoeden zonder dat eene vonk
verflauwd was van het vuur, dat in de jaren
haver jeugd zijne borst verwarmde.
Iu de eerstvolgende Staten-vergadering zal men
de eerwaardige figuur van den Sluischen afge
vaardigde noode missen. Zijne nagedachtenis