iV». 26
122e Jaargang:
1879.
Vrijdag
31 Januari.
Een Elba op de Theems.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,,
Prijs per 3/m. franco 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentienj 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw--, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangére G L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg 30 Januari
PEXJILLHTON-.
Benoemingen en besluiten.
0 n d e r w ijs.
rui f i A
Tusschen den heer De Savornin Lohman en
den hoogleeraar Buijs zijn, naar aanleiding van
diens jongste Gids-artikel, open brieven gewisseld,
welke de Standaard op de plaats harer hoofdar
tikelen medegedeeld heeft.
Ondanks al het talent der beide woordvoerders
is het ons niet mogelijk aan dezen pennenstrijd
bijzondere belangstelling te schenken. Geen be
kwaamheid of karakter is in staat op den uit-
gemergelden grond der school-quaestie een spruitje
frisch groen te doen ontkiemen. De strijd levert
slechts een persoonlijk belang op, dewijl het
altijd van gewicht blijft na te gaan hoe mannen
van groote geestesgaven, als de beide strijders
ontegenzeggelijk zijn, hun tegenovergesteld stand
punt in dit vraagstuk verdedigen. Hun, die in
dezen dialectischen worstelstrijd belang stellen, mag
de lezing der beide stukken aanbevolen worden.
Van meer algemeene beteekenis is voor ons het
slot van den brief van prof. Buijs, in de Stan
daard van heden, omdat daarin eenige kenmerken
van den politieken strijd tusschen de liberale en
de anti-revolutionaire richtingen behandeld wor
den. Wij laten dat gedeelte hier volgen.
Onder de tegenwerpingen van den heer De
Savornin Lohman was ook deze dat de hoog
leeraar Buijs en zijne geestverwanten evenmin
het volk kennen, als zij in staat zijn de anti
revolutionaire beweging, welke die des volks
heet te zijn, recht te laten wedervaren. Hierop
antwoordt de heer Buys als volgt
„Nergens heb ik meer reden- om over misken
ning te klagen, dan waar gij ten slotte zegt, dat
ons volk aanspraak heeft op meer eerbied dan
het mijnerzijds ondervonden heeft. Waar hebt
gij in mijn opstel ook maar een enkel woord
gevonden, dat u recht kan geven dergelijke op
merking neer te schrijven? Ik kan veel van u
leeren, zeer geachte heer maar om het Neder-
landsche volk naar waarde te schatten behoef ik
juist üwe voorlichting niet. Volgens u zou ik
het volk enkel uit boeken kennen, maar vergun
mij de opmerking, dat de volle practijk van het
leven reeds voor mij begonnen was, toen gij nog
uwe plaats zocht op de schoolbanken, en dat die
practijk mij onder vaak moeilijke omstandigheden
met zoo velerlei kringen in aanraking bracht, als
ik u toewensch dat gij in nw leven znlt aantreffen.
Ik ben aan menschen van de meest uiteenloopende
levensopvatting veel verschuldigd, en dank mis
schien daaraan mijne innige overtuiging, dat in
de gelijktijdige en vrije ontwikkeling van al die
dook
RICHARD DOWLING.
„We hebben niet veel tijd, dus zal ik uwe twee
vragen zoo kort mogelijk beantwoorden en met
nommer twee beginnen Op onzen geheelen
tocht heb ik gepeinsd en gezocht naar de reden
waarom hij dat touw en dat lood kon meegeno
men hebben. Toen wede Chelsea-Bridge nader
den zag ik die vierkanten van massief ijzeren
traliewerk, die op de peilers rusten en de brug
dragen. Ik zag dat een daarvan alles kon bevatten
wat hij noodig had en dat het volkomen over
een te brengen was met alles wat gij mij van
hem vertéld hadt, dat hij daar een schuilplaats
zou gezocht hebben, vooral nu het bijna onmo
gelijk bleek te zijn hem ergeqp anders te vinden.
Toen begreep ik ook hoe hij dat touw en lood
kon gebruikt hebben. Hij heeft het lood om het
eene eind van het touw gewonden, toen dat
zware einde in de openingen tusschen de staven
en banden geworpen en teruggetrokken totdat
het bleef haken en niet meer weg kontoen kon
hij langs het touw in het traliewerk klimmen.
Het sal niét gemakkelijk geweest zijn, maar hij
levensrichtingen de eerste voorwaarde ligt van
een gezond en rijk volksleven. Ik geloof dat ons
vèdk alle elementen bezit, welke noodig zijn om
ook in de toekomst iets groots en iets goeds te
worden, op voorwaarde dat die elementen zich
samenvoegen. Een volk, alleen samengesteld uit
menschen als onze liberalen zijn, houd ik voor
een onding, en een volk waartoe alleen de tegen
standers van die liberalen de stoffe zouden leveren,
voor een karikatuur. Wij hebben veel van u
over te nemen en gij niet weinig van ons.
„Dat, met dit al, aan mijne kennis van wie gij
meer in het bijzonder de uwen noemt, nog altijd
veel blijft ontbreken, zal ik waarlijk niet looche
nenmaar zou het ook kunnen zijn, dat de
oorzaak van die leemte minder in mijne onver
schilligheid te zoeken ware, dan in het feit, dat
de uwen meer en meer in een afgescheiden bestaan
hun hoogste doel schijnen te zoeken Met leed
wezen zie ik in onze kleine wereld die separatis
tische neiging aangroeien zelfs de staatsrechte
lijke théoriën, welke ik de uwen hoör verkondigen,
maken op mij vaak den indruk, alsof voor u het
ideaal van de staatsgemeenschap eigenlijk in eene
kunstig georganiseerde scheiding gelegen is.
„De grondtoon van dat gedeelte van mijn be
toog, waaraan uwerzijds eene zoo vreemde
interpretatie ten deel viel, was juist de zucht om
tegen die bedenkelijke neiging te reageeren.
Waarom vroeg ik onttrekt gij u aan de
volksschool, gij die zoo machtig zijt en zoo sterk,
zoo innig doordrongen van de onvergankelijke
waarheid uwer beginselen Omdat dus luidde
uw antwoord de ervaring mij leerde, dat mijne
tegenstanders werkelijk door haat jegens mijne
geloofsovertuiging gedreven worden en inderdaad
het onderdrukken van die overtuiging in hun
schild voeren. Is dit zoo, welnu wat ik u
bidden mag verzamel de feiten, waaruit die
ervaring blijkt, maak ze wereldkundig, licht ze
toe, en houd u verzekerd, dat in den strijd tegen
dien schandelijken toeleg niemand met dieper
overtuiging en met meer geestdrift aan uwe zijde
zal staan dan juist ik. Mijne inzichten omtrent
recht en vrijheid mogen niet altijd met de uwe
overeenstemmen, in liefde en eerbied voor beiden
wensch ik in geen enkel opzicht uw mindere te
zijn."
Uit eene statistiek der scheepvaart in het Zuid-
Be velandsche kanaal over 1878, voorkomende in
de Goesche Ct., stippen wij het volgende aan.
In- en uitgeklaard van en naar Belgie11.177
schepen met 1,134,187 tonnen inhoud. Hierbij
voegende de schepen voor binnenlandsch vervoer
en anderen die niet behoeven te klaren, krijgt
men een cijfer van ruim 32000 vaartuigen die
was jong en kloek. Toen we dicht bij de brug
kwamen voelde ik mij bijna zeker dat hij zich
daar bevond. En toen wij er onderdoor voeren
werd mijn vermoeden zekerheid door het nieuwe
denkbeeld dat hij waarschijnlijk dood was."
„Wat bracht u op dat denkbeeld
„Hetzelfde wat mij ten slotte overtuigde dat
wij zijn schuilplaats gevonden hadden de mus-
schen, die ik uit het traliewerk zag vliegen. Ik
ben vroeger dikwijls de rivier op en af gevaren
maar vóór van daag heb ik nooit musschen bij
een dier peilers' gezien. Wat zou de vogels in
dezen tijd van het jaar daarheen kunnen lokken,
zoo het geen voedsel ware? En welk voedsel
zou er voor hen op zulk een plaats kunnen zijn,
behalve het eten dat hij gekocht heeft? Wij
kunnen zeker zijn dat sedert die peiler gebouwd
is er nooit een ons eetwaren op geweest is, voor
dat hij er kwam. Begrijpt gij nu nog niet waar
om ik bang ben dat hij dood is
„Ja, de musschen zouden niet zoo brutaal zijn
als hij leefde en zich kon verroeren."
„Juist. Wij zijn er Spring er uit Zwaanders
en geve de hemel dat wij in tijds komen
„Amen 1antwoordde de gerechtsdienaar
plechtig.
In een oogenblik hadden wij het touw aan de
borstwering van het voetpad bevestigd.
Ik gaf Zwaanders de flesch met brandewijn en
er verliepen geen vijf minuten voordat hij begon
af te dalen naar de vooruitstekende lijst van den
brngpeiler. Ik leunde over de borstwering en
geschut zijn. Van de 11.177 geklaarde vaartuigen
waren 5962 onder Nederlandsche, 1662 onder
Belgische, 247 onder Duitsche en de overige onder
Ciide.w vlag.
Behalve eene zeer aanzienlijke hoeveelheid
granen, bestond het vervoer voornamelijk in
steenkolen (137.000 ton), spoorstaven (20.781 ton),
tufsteen (3.505 ton), alsmede groote hoeveelheden
ruw- en spiegelijzer, ammunitie enz.
De algemeene gedruktheid in handel en vertier
blijkt hieruit dat onder de 11.177 geklaarde
schepen niet minder dan 3294 ledige voorkomen.
De vrachten waren dan ook zoo laag dat vele
schippers het jaar met verlies sluiten. Hie: bij valt
echter in aanmerking te nemen dat meer en meer
het vervoer met zeilschepen door dat per stoóm-
booten verdrongen wordt. Tegenwoordig worden
te Hansweert 28 goederen-stoombooten uitgeklaard,
welke in geregelden dienst van Antwerpen of
Brussel op Nederland en de Bijnplaatsen varen.
Men kan gemakkelijk nagaan welke massa's goe
deren met, zulk een stoomvloot kunnen vervoerd
worden. Van de vroeger talrijke beurtschepen, ge
regeld wekelijks varende van Belgie op verschillende
Nederl. havens, zijn dan ook slechts enkele nog in
leven, te weten die op Middelburg, 's Hage, (2) Lei
den, Gouda, Rotterdam (2) en een die op ver
scheidene plaatsen vaart. Niettegenstaande dit alles
komen er nog steeds nieuwe zeilschepen in de vaart,
zoodat het niet te verwonderen is dat het zeer
moeilijk valt steeds voor allen vracht te vinden
en men zich moet vergenoegen met een laag vracht-
cijfer. De voornaamste koopmanschappen en de
fijnere vrachtgoederen worden bijna geheel ver
scheept met stoom booten, zoodat er voor de
zeilschepen niet veel meer overblijft dan minder
belangrijke goederen, als steen, steenkolen, mest,
olie en dergelijke, of die welke meestal zeilende
worden verkocht, als: granen en zaden.
De Staatscourant bevat da wetten houdende
vaststelling der begrooting van uitgaven ten
behoeve van de voltooiing van het vestingstelsel
voor den dienst van 1879; tot vaststelling der
begrooting van uitgaven voor den aanleg van
staatsspoorwegen, dienst 1879, en tot vaststelling
van het elfde hoofdstuk der staatsbegrooting voor
het dienstjaar 1879.
Blijkens eene ofiicieelé mededeeling in de
Indépendance Luxembourgeoise heeft Z. M. de
koning tot de Luxemburgsche afgevaardigden, die
hem hunne deelneming kwamen betuigen wegens
het overlijden van Z K H. prins Hendrik, Zondag
de volgende toespraak gericht (vertaling van het
Dagblad)
luisterde. Na weinige seconden hoorde ik hem
roepen. „All rightHier is hij. Hij leeft maar
is bewusteloos." In dien tijd had zich een kleine
volksmenigte verzameld, waarvan ik een man
uitzond om een armstoel te halen. Zoodra Jordan
een weinig bij gekomen was door den brandewijn,
bracht Zwaanders, bijgestaan door een anderen
man, die zich vrijwillig aangeboden had om neder
te dalen, hem langs den smallen steenen rand tot
onder de borstwering. Daar werd hij in den
armstoel vastgebondenen vervolgens omhoog
gehéschen.
In denzelfden cab die ons van Chelsea gebracht
had kwam hij bij zijne ouders terug. Het duurde
geruimen tijd eer hij bekomen was van die lang
durige opsluiting in een kromme houding, gebrek
aan beweging en voedselmaar hij kwam het
eindelijk toch te boven en is nu zoo gezond als
eenig jong mensch in Londen.
Later heeft hij mij verteld dat hij op den avond
van den zeventienden beneden de London Bridge
had liggen dobberen zoo lang de ebbe duurde,
tot ongeveer kwartier voor achtentoen was hij
met den opkomenden vloed mede stroomopwaarts
gedreven. Veertig minuten over éenen was het
hoog tij. Toen bevond hij zich gelijk zijn voor
nemen was, bij de Chelsea Bridge. De nacht, of
Uever de morgen, was mistig en regenachtig
genoeg om de slenteraars thuis te houden.
Verscheiden malen beproefde hij te vergeefs om
het lood tusschen de staven te werpen en twee
maal, toen hij het er tusschen had viel het er weer
„Mijne Heeren
„Ik acht mij gelukkig u allen om mijn persoon
vereenigd te zien, in dit zoo smartvol oogenblik.
„Het groothertogdom zoowel als ik hebben
door het verscheiden van mijn welbeminden
broeder, prins Hendrik, een onherstelbaar verlies
geleden.
„Uw land heeft, in alle moeilijke omstandige
heden welke het doorleefde, een schitterend voor
beeld van wijsheid, van trouw en verknochtheid
aan het Huis van Oranje-Nassau gegeven.
„Mijne heeren! Ik ben er trot.sch op het te
zeggen en te erkennen: aan de toewijding en aan
de liefde van mijn eeuwig betreurden broeder
hebben wij veel van de standvastigheid dier ge
voelens te danken.
„Gij zult, mijne heeren, met mij een zoo dierbare
nagedachtenis voortdurend in eere houdenhet zwaar
verlies, dat wij, gij en ik, hebben geleden, zal de
banden slechts versterken, welke het groothertog
dom aan mijn persoon verbinden.
„Door naar het goede te streven en voor de
toekomst, gelijk in het verleden, werkzaam te
zijn voor den voorspoed en het geluk van het
groothertogdom, zal uw koning-groothertog, zal
het gouvernement en zult gij allen den weg volgen,
dien prins Hendrik ons zoo roemrijk heeft afge
bakend, en zóo zullen wij op waardige wijze eene
ons dierbare nagedachtenis eeren."
consuls. Erkend en toegelaten als consul van
het Duitsche rijk (e Groningen, op den voet van
Nederlandsch onderdaan, mr. C. C. Geertsema.
ridderorden. Verlof verleend totrjAet aan
nemen van de orde van Verdienste tweede kl.,
hem door den regeerenden vorst van Waldeck en
Pyrmont geschonken, aan jhr. mr. P. A. van den
Velden, hoofdcommies bij het departement van
justitie, als zoodanig aangewezen om het secreta
riaat waar te nemen bij den hoogen raad van
adel.
burgemeesters. Benoemd tot burgemeester
van Hummelo mr. F. J. W. baron van Pallandt
\an Keppel; van Grijpskerk R. B van Holdinga,
secretaris dier gemeente van Wissekerke W. J.
Vader, en van Hoedekenskerke W. L. Kakebeeke,
met ingang van 22 Februari a.
Beide laatste benoemingen reeds onder Tel. her.
in ons vorig nommer medegedeeld.
©veïande, 30 Januari. Tengevolge van
de vele gevallen van roodvonk in deze gemeente
uit en had hem bijna gedood en de boot doen
kantelen door hem op zijde te werpen. Toen hij
eindelijk het touw goed vast had gekregen haalde
hij het andere einde strak door de ringbout van
de boot en klom langs het touw naar boven,
maar vreezende dat iemand hem gezien kon hebben
liet hij de boot daar nog vastliggen om een
middel tot ontkomen te hebben en viel uitgeput
van vermoeienis neder. Hij sliep in en schrikte
geweldig toen hij bij zijn ontwaken hoorde dat
het zes uren sloeg. „Als ik nu mijn horloge
in de schuit leg," dacht hij, „zullen zij stellig
denken dat ik beneden de London Bridge over
hoord ben geslagen, toen het nog ebbe was en
niet op het denkbeeld komen om mij hier te
zoeken." Toen was hij langs, het touw naar
beneden gegleden, had het. horloge in de schuit,
gewo pen, het touw los gemaakt en was weer
naar zijn schuilplaats geklommen, waarna' hij de
lijn ophaalde. Bet was hem vroeger, als hij op
de rivier voer dikwijls iu de gedachte gekomen
dat die kamers zulk een goede schuilplaats zouden
opleveren en toen hij het eerst besloot hierheen de
wijk te nemen, was zijn plan er slechts korten tijd
te blijven, totdat de eerste ijver van het onderzoek
wat bekoeld zou zijn. Hij had uitgerekend dat
de eetwaren, die hij bij zich had, toereikend waren
voor een week of tien dagen. Daarna wilde hij
zich naar beneden laten zakken, aan land zwem
men en nieuwen voorraad halen. Na verloop van
een maand dacht hij, kon hij zich gerust weer
eens in de city wagen, naar de docks gaan