306. 121* - Jaargang.' 1878: Zaterdag 28 December. HET SKELET IN HUIS. GEMEENTE-BELASTINGEN. Een nieuw programma. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentien: 20 Gent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 17 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6. L. Daube en'Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Zij die zich voor 1 Januari 1879 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. GEMEENTE-BELASTINGEN. FETJILLETON. Middelburg, 27 December. MIDDELBUGSCHE Suppletoir kohier n° 2 voor de plaatse lijke directe belasting op de inkom sten over 1878. De burgemeester en wethouders van Middelburg, maken bekend dat bet suppletoir kohier n° 2 voor de plaatse lijke directe belasting op de inkomsten, over het jaar 1878, waarvan de heffing is goedgekeurd bij koninklijke besluiten van den 23 December 1871, n° 31, van den 10 December 1875, n° 28 en van den 7 December 1876, n° 16, ingevolge art. 264 der gemeentewet, voorloopig door hen is vastge steld en gedurende veertien dagen, aanvangende Zaterdag den 28 December a., voor een ieder op de gemeente-secretarie zal zijn ter lezing neder- gelegd en aldaar in druk verkrijgbaar gesteld, tegen betaling van 10 cent per exemplaar. Hiervan is op heden afkondiging geschied waar het behoort. Middelburg, den 27 December 1878. De burgemeester en wethouders voornoemd, S C HOEEE. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAE. Suppletoir kohier n° 2 voor de plaatse lijke directe belasting op de honden over 1878. De burgemeester en wethouders van Middelburg, maken bekend dat het suppletoir kohier n° 2 voor de plaatse lijke directe belasting op de honden, over het jaar 1878, waarvan de heffing is goedgekeurd bij koninklijk besluit van den 8 Maart 1873, n° 17, ingevolge art. 264 der gemeentewet, voorloopig door ben is vastgesteld en gedurende veertien dagen, aanvangende Zaterdag den 28 December a., voor een ieder op de gemeente-secretarie ter lezing zal zijn nedergelegd; dat ieder, die meent daartoe reden te hebben, gedurende bovenvermelden tijd, volgens art. 265 der gemeentewet, tegen zijn aanslag bezwaren bij den gemeenteraad kan inbrengen. Hiervan is heden afkondiging geschied waar het behoort. Middelburg, den 27 December 1878, De burgemeester en wethouders voornoemd, S C H O E E E. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. door FRIEDRICH SPIELHAGEN. ZESDE HOOFDSTUK. „Aan het weeromkomen mankeert het hem in 't minst niethij heeft zich van avond al twee maal vertoond," zei Nebelow, die intusschen binnen was gekomen. „Als gij nog eens zoo iets zegt, dan schreeuw ik zei Doortje. „Heeft hij zich vertoond waar dan wanneer dan? Hoe dan? zoo spreek toch!" riep juffrouw Uelzen. De oude man zette het kistje, dat hij onder den arm droeg, zoo hard op de tafel, dat de lepels er uitrolden, ging zitten op den stoel dien juffrouw Uelzen in haar schrik verlaten had en bleef met zijne waterige oogen op de baksteenen van den vloer turen, „Maar spreek dan tochriep juffrouw Uelzen pog eens. Een zestal bladzijden druks in de eerste aflevering van een nieuw tijdschritt zijn het, voor welke wij een oogenblik de aandacht onzer lezers inroepen. Niet de veelbelovende vraag, Hoe moet Indie geregeerd worden welke ze tot titel voeren, geeft ze recht op onze aandacht, want het bedenken van luid- klinkende titels is eene kunst, welke gewoon lijk meer opzien dan vertrouwen baart. Maar wel de naam van hem, die op deze vraag in weinig woorden het begin van een antwoord heeft gegeven. De titel van „Indische specialiteit" is in Nederland op verschillende wijzen te verwerven. Wij zullen daar nu niet over uitweiden. Maar opmerking verdient het, dat, wanneer men onder specialiteit verstaan mag iemand die, een aanmerkelijk deel van zijn leven aan eene bepaalde werkzaamheid gewijd hebbende, ge acht mag worden, bij het bezit van een helder verstand en voldoende kennis, over dien tak van werkzaamheid een op ervaring en naden ken gegrond oordeel te kunnen uitspreken, dat dan het getal onzer wezenlijke „In dische specialiteiten" in omgekeerde reden staat tot het aantal v u hen, die er bij alge meen en onderling goedvinden den naam van verkregen hebben. Specialiteit in de kunst van Indie te regeeren zal, naar deze bepaling, iemand zijn die in Indie geregeerd heeft, en die als zoodanig, in eene niet te korte loophaan, zijne bekwaam heid getoond en de erkenning zijner verdien sten, van voor- en tegenstandsrs, afgedwongen heeft. De heer C. Bosscher nu, de schrijver van het korte opstel dat den straks genoemden titel draagt, heeft gedurende eene reeks van jaren het bestuur gevoerd in de residentien Ternate, Banka, Madura, Kedirie, Man van ijzeren wilskracht en onvermoeiharen ijver, De Indische Gids, staat- en letterkundig maandschrift. Directeur C. E. van Resteren (oud-redacteur van de lo comotief) 1ste jaargang, 1ste aflevering, Amsterdam, kg j. H. de Bussy. „Of ik schreeuwriep Doortje. „Zoo tegen zeven uren," begon hij eindelijk, „een uur voordat mijnheer kwam, was ik bene den om de heeren te vragen of ze niet zouden sluiten, met het oog op de zingpartij van van avond. De schoenmaker Böhm was er ook net en die vertelde dat mijnheer de advocaat hem gisteren had laten komen en een paar laarzen had gewezen, en gevraagd of dat niet de laarzen van mijnheer Fliederbusch waren, omdat hij toch altijd voor hem gewerkt had? en Böhm zei: ja, dat waren zijn laarzen, en waar mijnheer de ad vocaat die vandaan had en daarop was de ad vocaat zoo boosaardig gaan lachen en had ge zegd dat ging hem niet aan; hij wist nu genoeg. En terwijl we daar nog over spreken en mijnheer Schmidt de lampen aansteekt en zoo zegt: hoe men op een paar laarzen kon zweren, die men drie maanden geleden gemaakt heeft, hij wist niet eens meer hoe mijnheer Fliederbusch er uit zag en dat was toch eerst zes weken geleden toen kijk ik zoo uit het raam en denk er over, of ik het nog zou weten en daar zie ik op eens tusschen twee suikerbrooden door een gezicht waar ik zoo van ontstel, dat ik de helft van mijn borreltje mors, en toen ik er weer naar wil kijken is het verdwenen. Toen ik straks voorbij het raadhuis kom, vertel ik dit aan Kabelmann, die aan de deur staat, en Kabelmann zegtdie is zoo dood als een pier en mijnheer de advocaat heeft gisteren zelf zijne laarzen op den Galgen- deed Mj zich overal kennen als een bekwaam bestutïder, als een dier mannen aan welke ons koloniaal gezag zijne opkomst en zijne besten digheid tè danken heeft gehad. Het kon niet missen of hij moest zich, bij deze eigenschappen, gedurende die jarenreeks vele vijanden maken. Langen tijd kon men dan ook in Indie voor spellingen hooren als deze„Bosscher is een bekwaam man, maar hij komt nooit te Batavia." Het duurde werkelijk lang eer hij er kwam. Eerst nadat men hem, na zijne drie vroe gere residentien, ook in Kedirie aan 't werk gezien had, waar voor hem brandstichting en roof dagelijks voorkomende zaken waren, doch met zijne komst een vroeger onbekend tijdperk van veiligheid voor personen en bezittingen aanbrak, eerst toen gelukte het de overtuiging te doen doordringen van hen, die meenden dat zulk een man ook te Batavia, als drijver van een der grootste raderen van het regeerings- werktuig, goede diensten kon bewijzen Hij werd directeur van binnenlandsch bestuur. Hier te onderzoeken wat hij als zooda nig gewild en gepoogd, wat hij uitgevoerd heeft, zou ten deele onmogelijk, ten deele niet uitvoerbaar wezen zonder de discretie te schen den, welke gebruikelijk is waar het handelin gen geldt, die niet in het licht der openbaar heid, maar in het schemerduister der bureelen en archieven zijn voorgevallen. Wie echter weten wil of Nederlandsch-Indië in de laatste jaren onder zijne bestuurders mannen heeft bezeten, in staat om de kolonie op den reeds ingeslagen weg van hervorming en ontwik keling verder te brengen en behouden tot het doel te doen komen, doe navraag bij hen, die personen en toestanden in onze Oost bij eigen ervaring kennen. In negen van de tien gevallen zal men den naam Bosscher vernemen, onder de eersten en besten die op genoemd worden. Wij behoeven ons, vertrouwen wij, nu niet verder te verantwoorden wanneer wij aan de weinige bladzijden van den heer Bosscher een meer dan gewoon gewicht hechten. Vooral op dit oogenblik, nu de beschuldigingen tegen de koloniale politiek der liberalen, ophoogentoon in de tweede kamer uitgesproken, schijnbaar bevestigd worden door den tijdelijk ongunstigen financieelen toestand der kolonie. Nu de ge dwongen koffie-cnltuur, door den heer Wint- gens de eenige overeindstaande toren genoemd, berg gevonden, Martens is er hij geweest, en hij ging er regelrecht op af, alsof hij ze ge roken had, net als een jachthond, zei Martensen gij zult zien Nebelow, zei Kabelmann, - hij komt er achter houd nu toch maar uw mond over die kastik zal het ook doen, dan brengen wij je mijnheer ten minste niet aan de galg. Dat beloof ik je zeg ik, en zoo ga ik naar Zingst en verzoek om de lepels, omdat mijnheer den sleutel van de kast verloren had. Daarop kijken mijnheer en mevrouw elkaar veelbeteekenend aanmevrouw haalt de lepels, kijkt mij aan en zegt geen woord en ik ook niet en ik loop daar nog zoo over te denken, terwijl ik de Markt oversteek en de regen mij in 't ge zicht slaat en toen ik vlak bij de deur beu hoor ik een stem naast mij „Nebelow „Gekheid!" liep Doortje. „Stil!" zei juffrouw Uelzen; „mijnheer Fliederbusch „Dat vroeg ik ook. Mijnheer Fliederbusch? want het klonk precies zooals hij gewoonlijk uit het kantoorraampje over de plaats placht te roepen, als ze wilden weten of mijnheer uit was. Daar klonk het nog eens„Nebelowzoodat ik den sleutel bijna liet vallen, en toen ik de deur open had, voelde ik een ijskoude hand achter in mijn hals en hoorde ik voor de derde maal Een hevige windstoot, die in den schoorsteen viel en de geheele keuken met rook vervulde, belette den ouden man voort te gaan. Doortje te midden eener met bouwvallen bedekte vlakte, aan velen het laatste fort toeschijnt, waarmede ons koloniaal bezit en de welvaart onzer kolonie staan of vallen. Op dit oogenblik vooral schijnt de uitspraak van den oud-directeur van binnenlandsch bestuur, getuige zoowel van den vroegeren als van den tegenwoordigen toestand der k olonie, ons van gewichtige he te ekenis. Vernemen wij in de eerste plaats wat de heer Bosscher over de tegenwoordige finan- cieele gesteldheid van Indië denkt, welke door de tegenstanders van het vrijzinnig beheer reeds als een voortdurend tekortals een naderend bankroet, wordt afgeschilderd, „De Iudiscbe Begrooting, zegt hij, sluit met een tekort van bijna 9 millioen, maar daarentegen is daarop niet minder dan eirca 11 milioen voor groote openbare werken van algemeen nut uitgetrokken, en voor ruim 10'/4 millioen aan oorlogskosten; twee zeer buitengewone uitgaven, tot dekking waarvan eene leening volkomen geoorloofd is. „Bezorgdheid dat het crediet van den staat, door het sluiten van eene leening voor dergelijke behoeften, ook maar eenigermate zou benadeeld worden, is even onge grond als de vrees, dat men voortaan leening op leening zal hebben te stapelen, om Indische tekorten te dekken. De oorlog tegen Atjeh heeft in 5 jaren tijds reeds meer dan 100 millioen verslonden, die uitsluiteud uit de Indi sche inkomsten zijn verkregen. Indien het on3 gelukt, weldra aan den oorlog een einde te maken, en daarop bestaat tegenwoordig meer uitzicht dan ooit te voren, dan zullen er nog wel gedurende geruimen tijd aanzienlijke uitgaven gevorderd worden tot bezetting van .het veroverd gebied, doch aan den anderen kant is het niet gewaagd aan te nemen, dat op de begrooting van oorlog en op die van andere departementen van algemeen bestuur, bij een zuinig financieel beheer en het afsnijden van al wat weelde heeteu mag, belangrijke sommen zullen vrij vallen, die dan kunnen worden bestemd tot aflossing van vroegere leeningen, of wel voor het tot stand brengen van economische verbeteringen, die niet lang meer kunnen verschoven worden, willen we tot een beter stelsel komen." Het blijkt hieruit dat de heer Bosscher, die de liberale koloniale politiek op de plaats zelve heeft zien ontluiken en opwassen, niet van oordeel is dat zij de kolonie financieel ten gronde heeft gericht. Niet minder belangrijk is het getuigenis, dat de schrijver aflegt omtrent de vruchten, welke die politiek in andere opzichten heeft afgeworpen. Belangrijk, zoowel tegenover hen dié al wat verricht is afkeuren omdat zij van het vroeger gevolgde stelsel alle heil ver wachten, als tegenover diegenen die niet er- die onder het verhaal al banger en banger was geworden, viel nu met een gil op hare knieën en bedekte haar gelaat met hare handen, totdat zij opeens een zachte hand op haar schouder voelde en een lieve stem hoorde zeggen „Wat scheelt dat meisje?" Doortje bleef op de knieën liggen, strekte de gevouwen handens, omhoog en sprak onder kramp achtig snikken „Ik kan het niet helpen, mevrouw, ik heb er mij zoolang tegen verzet als ik kon, het is zonde en schande om zoo iets van mijnheer te vertellen en ik geloof het ook niet, mevrouw, waarachtig ik geloof het niet „Sta op, mijn kindzet Anna. Zij stond op en onderdrukte zooveel mogelijk haar snikken, maar zij was in groote verlegenheid wat zij zou zeggen, als mevrouw vroeg waarom ze zoo gegild had en wat ze niet geloofde? Maar mevrouw scheen zich verder niet om haar te hekommeren en vroeg heel kalm of het wel meer rookte in de keuken en wat dat voor lepels waren en wie last gegeven had om die te halen? waarop juffrouw Uelzen moest ant woorden dat zij het gedaan had, omdat mijnheer weggereden was zonder iets te zeggen en omdat ze mevrouw niet wilde storen en de menschen toch niet zonder lepels konden eten. Ook hierop zei mevrouw niet veel, maar vroeg: of er reeds gedekt was en voor hoeveel personen? en of juffrouw Uelzen zoo vriendelijk wilde zijn

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1