N°. 292. 12lc Jaargang. 1878. Woensdag 11 December. HET SKELET IN HUIS. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiens 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: vau 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangére G. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonbs. Middelburg, 10 December. De regeering tegenover het drank-misbruik. MIDDELBIIRGSCHE COURANT. f v Tegenover het warm en welsprekend plei dooi, dat de heer Goeman Borgesins in de pas verschenen aflevering der Vragen des Tijds geplaatst heeft, tot aanprijzing van maatregelen, zooals in alle beschaafde landen, Nederland en België alleen uitgezonderd, tegen het toenemend misbruik van sterken drank geno men worden, klonk het antwoord, dat de minister Kappeijne in de zitting van den 4en December op eene vraag van den heer van Wassenaer Catwijek over hetzelfde onderwerp gaf, bijzonder koel en droog. De anti-revolutionaire afgevaardigde had twee vraagstukken, welke lang niet in gelijken staat van wijzen verkeeren, het drank-misbruik en de prostitutie, aan elkaar gekoppeld en op hoogen toon aan de regeering gevraagd in hoeverre zij, met opzicht tot deze „volkszonden", getoond had „zedelijk bewustzijn te bezitten"? Aan gaande de prostitutie had de heer Van Was senaer geen woord tot opheldering zijner vraag gezegd; met reden waarschijnlijk, want ten aanzien van dit zeer moeilijke vraagstuk, dat ten onzent eerst in den allerlaatsten tijd door de heeren Pierson en van den Bergh meer algemeen ter sprake gebracht is, heerscht nog nergens iets dat op eenstemmigheid van in zichten gelijkt. Naar onze meening zal die eenstemmigheid ook niet licht verkregen wor den, zoolang over dit onderwerp, in Engeland zoowel als hier, meer nog het woord gevoerd wordt door geestelijke en philanthropische heeren en dames van allerlei aard, dan dooi de mannen der wetenschap en der practijk, wien het in de eerste plaats aangaat, door geneeskundigen beoefenaars der gezondheids leer en der statistiek, doch' rechtsgeleerden en politie-ambtenaren. Dat dus de minister van binnenlandsche zaken het niet noodig vond in dit vak het van hem gevraagd examen in zedelijk zelfbewustzijn af te leggen, maar den vrager verwees naar de inwendige zending, 2? ETJII^XjETO^ST- 6 doob FRIEDRICH SPIELHAGEN. TWEEDE HOOFDSTEK. Anna was weer gaan zitten, met knikkende knieën en een kloppend hart, ofschoon zij schijn baar kalm bleef. Zij voelde heel goed hoe onge past het was die oude babbelaarster te laten praten over zaken, die Lebrecht haar tot nu toe ver zwegen had. Maar wanneer dit zwijgen nu eens opzettelijk ware geweest? Als hij gezwegen had om haar niet te verontrusten Als zij nu onver wacht de verklaring kon krijgen van zijn onrust, zijn somberheid, zijn misnoegdheid, waarover zij al zoo bezorgd wa3 geweest Als ze van avond tot hem kon zeggenik weet nu alles, Lebrecht Wat, in Gods naam, wat Het was zeker iets zeer onaangenaams, iets zeer pijnlijks, dat bleek reeds uit de woorden der oude vrouw maar in vergelijking met de vreeselijke gedachten die haar voortdurend kwelden Wilt gij niet gaan zitten zei Anna en wees op een stoel in haar nabijheid. Juffrouw Uelzen maakte gretig gebruik van welke de bestrijding van volks-óndeugden zich ten doel stelt, kunnen wij begrijpen. Maar nn het drank-misbruik. Ook hier vond de minister in den heer van Wassenaer wel een vrager, maar geen raadsman; want diens raad om aan kroeghouders voortaan geen patent, maar een license te verstrekken, had slechts ten doel deze personen niet langer kie zers te doen zijn en was dus een deel van het geheele politieke betoog van den redenaar, waarin de volzin over de beide volkszonden slechts eene zeer onbeduidende plaats innam. Bij dit zoo weinig tot de drank-quaestie in verhand gebrachte voorstel stond de minister dus niet lang stil. Maar was dat eene reden om zich van het geheele onderwerp, een onderwerp dat het welzijn der natie zoo op het nauwst raakt, dat niet, als de prostitutie, een nieuw en duister vraagstuk is, maar waaromtrent tal van onderzoekingen, voorheelden en gegevens bestaan, om zich van zulk een onderwerp af te maken met deze exceptie „Ik zou zeer huiverig zijn maatregelen voor te dragen, hetzij van wetgevenden aard, hetzij van een administratief karakter, om op d i e wijze in het particulier volksleven in te grijpen, als noodig zou zijn om in dat opzicht inderdaad met eenige vrucht werkzaam te zijn." Of om zich op het geheel verouderd stand punt van het laissez-faire te plaatsen met de volgende redeneering, welke alleen het voordeel opleverde van een goed gemikten stoot naar de tegenpartij te kunnen doen „Wanneer de regeering begint met op het terrein der zedelijkheid in te grijpen, dan loopt zij zeer groot gevaar de grenzen van het staatsgezag te buiten te gaan en het verwon dert mij dan ook zeer dat zij, die anders altijd tegenover de regeering voor het recht van het individu waken, dit niet langer doen zoodra het de zonden betreft, die hen in het volk ergeren." Geheel verouderd noemden wij dit standpunt. Ziehier inderdaad wat een conservatief staats man in 1856 inbracht tegen het voorstel van den heer Rochussen tot het houden eener enquête over het drank-misbruik: „Het is eene zaak, welke moet overgelaten worden aan de bemoeiingen van de natie zelve en huiten den werkkring der regeering ligt. De staat is niet geroepen om volksondeugden te die uitnoodiging en nam zeer op haar gemak plaats. „Mevrouw moet niet zoo bezorgd op de klok kijkenAls de dokter bij mijnheer komt, duurt het altijd lang en van avond zal het nog langer durenwant Nebelow, die straks een flesch wijn binnen bracht, vertelde mij dat zij er ook reeds over spraken. En de dokter komt overal in de stad en hij heeft altijd zooveel van mijnheer Fliederbusch gehouden, die al lang geen moeder meer had, niets dan een oude tante, een schip- persweduwe. De vader van mijnheer Fliederbusch is ook scheepskapitein geweest en die heeft jaren lang voor ons gevaren, totdat hij hoe lang zal het nu geleden zijn juistin het voorjaar was de groote brand en in 't najaar strandde de Anna Mariede heele bemanning kwam om en ook mijnheer Fliederbusch de vader meen ik en toen kwam 's winters de jongen bij ons in huis; het zal nu zes jaren geleden zijn, toen was hij veertien en dus zou hij nu twintig zijn als „Is hij dan dood?" vroeg Anna verschrikt. Juffrouw Uelzen wierp een weemoedigen blik naar het plafond. „Ja, mevrouw, dat is het jnist, dat weet geen mensch en daar kan niemand achter komen. Want iedereen kende hem hij heette Hans en was bekend als' de bonte hond, en hij voerde allerlei kattekwaad uit ofschoon ze nu zeggen dat hij in de zaak heel goed oppastte' maar vroeger heb ik de heeren toch wel eens heel anders hooreu praten en dat ze zich ver- bestrijden of uit te roeienhij kan de rol van zedemeester niet op zich nemenhij kan zoo ver niet gaan dat hij de ondeugd stive aantasthij kan-slechts de werking eener ondeugd tegengaan, in zoover het algemeen belang of de openbare orde daarbij betrokken is." Waarlijk, onder de verrassingen, welke dit jaar 1878 ons reeds bereid heeft, is deze, dat de minister Kappeijne na 22 jaren den ouden heer Van Goltstein bijna woord voor woord zon napraten, niet een van de minste De heer van Wassenaer kwam op de volks zonden niet meer terug. In zijne repliek was nog alleen maar sprake van schoolwet, petiti onnement, Evangelie en bidstond, welke ook in zijne eerste rede het pièce de résistanee geweest waren, waarbij de jenever en de prostitutie slechts de zeer bescheiden plaats van entremets ingenomen hadden. Maar van den keer Goeman Borgesius haalde de heer Kappeijne zich deze repliek op den hals „De minister zegt: in andere landen is gebleken dat dit doel, de medewerking van den staat tot ondersteuning der pogingen om het drank-misbruik te bestrijden, onbereikbaar is, maar zijne excellentie zou zoo niet spreken, indien hij werkelijk studie gemaakt had van het onderwerp, en had nagegaan wat in andere landen op dit gebied is voorgevallen." Meer dan iemand anders had de heer Bor gesius het recht om dit te zeggen, wiens studie over de „drank-prostitutie" toen juist de pers verlaten had. Daarin toont hij, met cijfers en .officieele opgaven aan, dat overal waar de regeeringen, onder den indruk van het steeds dreigender gevaar voor het volksleven en de nationale welvaart, maatregelen genomen hebben tot beperking van het aantal ge legenheden om sterken drank te bekomen, overal waar zij de drankve r- k o o p e r s aan banden gelegd heeft, door hen civiel- en strafrechtelijk verantwoordelijk te stellen voor het kwaad dat zij helpen bedrijven en door hen te heiemmeren in het verkoopen van drank aan beschonkenen, aan minderjarigen, aan vrouwen enz. dat daar overal de drankduivel op zichtbare wijze is teruggeweken. Daartegenover staat dat in Belgie, het eenige land dat zich, met Nederland, in onbeperkte vrijheid van jeneverbandel verheugt, in 1838 slechts 15000, in 1868 reeds 90,000 drank winkels warendat het verbruik van spiritu- wonderden hoe de patroon zooveel vertrouwen kon stellen in zulk een losbol. Maar ziet u, mevrouw, daar heb ik geen verstand van en ik gunde het hem van harte dat mijnheer hem veel meer te eten hield dan de andere heeren en's zo mers met hem ging baden en 's winters schaatsen rijden of schijfschieten drie jaren geleden heeft hij hem ook meê naar Londen genomen en ver leden jaar naar Parijs, omdat hij de wereld moest leereii kennen, zei mijnheer, maar Nebelow zeide, omdat hij daar de streken kon uithalen, waar mede hij hier in Woldom niet durfde aankomen. Dat was zeker heel leelijk van Nebelow gezegd, maar mevrouw moet weten dat Nebelow wezen lijk heel jaloersch op mijnheer Fliederbusch was, en hij bromde den laatsten avond, voordat mijn heer op reis ging om te trouwen, nog in deken ken, omdat mijnheer Fliederbusch weer bij mijn heer was en hem h elp pakken, en hij had toch den ouden heer dertig jaren lang alles naar den zin kunnen doen. Mijnheer Fliederbusch was hier in deze kamer aan het inpakken, mevrouw, dat is altijd mijnbeer 's slaapkamer geweest, al was hij vroeger niet zoo rijk gemeubileerd als nu, en in dien tijd was de dokter bij mijnheer in mijn heer 's kamer, net als nu, en zij hadden wel twee of drie flesschen wijn gedronken. Daarop ging de dokter heen; Nebelow liet hem uit en kwam niet weer boven, omdat hij beneden in buis slaapt. Ik had de meiden ook naar bed gestuurd omdat zij niets meer te doen hadden, en ik had eigenlijk ook niets meer te doenik wist echter niet of alia daar te lande in 40 jaren van 20 millioen tot 44 millioen liter steeg; dat Nederland in 25 jaren, met een aanwas van bevolking van nog geen 25 pet. zijn alkohol-verbruik met 83 pet zag toenemen, en op dit oogenblik dagelijks voor 100.000 aan Bacchus offert, waarvan verreweg het grootste deel aan het levenson derhoud der meest behoeftige klassen onttrok ken wordt. Met deze gegevens vóór ons vragen wij en vragen de duizendendie dezer dagen de adressen van instemming met het adres van Multapatior's bond onderteekenden, dat ook ten onzent gedaan worde, wat in andere landen niet machteloos gebleken is. Geen inmenging met het particuliere leven, geen bemoeiing met de drank-verbruikers wordt verlangd de kostelijke vrijheid om zich te bedrinken, waarop, gelijk de heer Goeman Borgesius deed opmer ken, onze te Amsterdam vergaderende sociaal democraten zoo gesteld zijn, blijve onbeperkt. Maar de regeering make zich niet langer medeplichtig aan het kwaad, door onverschillig het steeds toenemend aantal drankhuizen aan te zien, dat haar ieder jaar een hooger op brengst van den accijns op het gedistilleerd in de schatkist werpt. Kan men beginnen met, door het heffen van een hooge license, eene menigte kleine kroegen en de gelegenheid om drank te bekomen in tal van andere winkels weg te nemendan kan later overwogen worden of niet, door het nemen van andere maatre gelen altijd tegenover de drank-v erkoo- p e r s, iets meer in dezelfde richting te doen is. Gelukkig mogen wij hier bijvoegen dat de regeering, althans voor zoover 't op beloven aankomt, haar instemming met deze denkbeel den reeds betuigd heeft. De minister van financiën beloofde reeds vroeger dat hij „maat regelen tot beteugeling der vermeerdering van de kleine tapperijen, althans voor zoover 't van hem afhing, niet zou laten uitblijven". Maar ook de heer Kappeyne nam, in zijne repliek aan den heer Borgesius, den kwaden indruk zijner eerste rede voor een goed deel weg.' Wel handhaafde hij zich op zijn, trouwens door niemand betwist, standpunt dat „het gouvernement zich niet tot taak moet stellen om door dwang den mensch zedelijk te maken". Maar nn toch beloofde hij, dat de regeering alle praetische voorstellen, die gedaan mochten ik wel naar binnen zon gaan om de glazen en flesschen weg te nemen, die Nebelow had laten staan, omdat mijnheer er niet van houdt dat men ongeroepen komt. Onder de bedrijven ben ik misschien wat ingedommeldik was ten minste zeer verwonderd dat ik het op eens twaalf uren hoorde slaan. Nu moet u weten, mevrouw, dat ik een oude, verstandige vrouw ben die niet licht bang wordt maar als men wakker schrikt, met het slaan van twaalven, denkende dat alles lang te bed is en het heele huis doodstil zal zijn en men hoort dan op eens lawaai en zoo 'n dof gedreun, dat men niet weet of het uit de gewelven beneden of van boven komt Groote Goddenk ik, wat zou dat zijn want ik kwam eerst volstrekt niet op het denkbeeld dat mijnheer en mijnheer Flieder busch nog op zouden zijn en ik was ook zoo eeuwig ver van mijnheer's kamer verwijderd, want ik was ondertusschen opgestaan om naar mijn kamer te gaan en al een heel eind den gang inmaar het werd al erger en erger, zoodat ik moed vatte en weer terug ging, en ja welhet kwam uit mijnheer 's kamereerst hoorde ik de stem vaD mijnheer, toen die van mijnheer Flie derbusch en daarna beide tegelijk, alsof zij hevige rusie hadden. Dat was natuurlijk heel .vreemd, mevrouw, daar ze nooit een onvertogen woord samen gehad hadden, en dat mijnheer Fliederbusch zoo brutaal tegen mijnheer durfde te wezen dat had ik nooit van hem gedacht. Alleen uit verbazing, mevrouw, want ik weet wat een fat-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1