I21e Jaargang.
I8T8.1
N°. 284.
2 December.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nonuners zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
lie eréiiér.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de püblicijé étrangère G. L. Daübe en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Advertentien; 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Middelburg, 30 November.
De B13<lrage-wet
COURANT.
f
„Gedurende eene reeks van jaren heeft
Nederland, zonder op de behoeften en belangen
zijner Oost-Indische bezittingen veel te letten,
door die bezittingen aanzienlijke geldsommen
doen opbrengen tot ondersteuning van het
moederland.
„Vervolgens heeft eene richting zich in het
landsbestuur doen gelden, welke op den voor
grond heeft gesteld dat voor de ontwikkeling
der kolonie meer dan vroeger gedaan en ook,
in het belang dier ontwikkeling, voortaan het
een en ander behoorde nagelaten te worden.
Het gevolg dier richting was dat, gedurende
eenige jaren, het bedrag, door de kolonie aan
het moederland op te brengen, jaarlijks op
ongeveer 10 millioen geraamd werd. Dit
belette echter niet dat, van 1868 tot 1877, wer-
k e 1 ij k nog 157 millioen, alzoo 15,7 millioen
's jaars, in de schatkist van het moederland
vloeide. Het' nam ook niet weg dat aan de
behoeften der kolonie nog zoo weinig voldaan
werd, dat, aan het einde van dat tijdvak, de
kolonie ten aanzien harer middelen van ge
meenschap, harer havens, rivieren, besproeiings-
werken, scholen voor Europeanen en Inlanders,
en tal van andere levensbehoeften eener ont
wikkelde maatschappij, nog ten achteren stond
bij de meeste andere, onder Europeesch bestuur
gestelde landen.
„In 1878 was echter Indië, tengevolge van
den Atjeh-oorlog, gepaard aan de niet langer
af te wijzen verplichting tot den aanleg dei-
dringendst noodige openbare werken, buiten
staat geraakt om aan het moederland eenige
geldelijke bijdrage op te brengen.
„Toen heeft de Nederlandsche wetgevende
macht bepaald, dat Indië voortaan aan de
schatkist van het moederland zóu moeten
afstaan zes millioen 'sjaars; dat, voor zoover
het buiten de mogelijkheid mocht verkeeren
om hieraan te voldoen, daarin voorzien zou
worden door geldleeningen, aan te gaan door het
moederland, met dien verstande dat de delging
dier schuld geschieden zou uit de Indische
geldmiddelen, zoodra de kolonie later, na het
voldoen harer jaarlijksche bijdragen, daartoe
weder in staat mocht zijn."
Met deze woorden zal een toekomstig his
torieschrijver de geschiedenis kunnen samen
vatten der -financieele verhouding tusschen
Nederland en zijne Oost-Indische bezittingen,
wanneer het door het ministerie-Kappeijne in
gediende wetsontwerp tot wet wordt verheven,
waarbij aan de kolonie eene jaarlijksche „vaste
bijdrage" van zes millioen ten behoeve der
Nederlandsche schatkist wordt opgelegd.
Hoe wij over 't beginsel van dit bijdrage-
stelsel denken, hebben wij meer dan eens ge
zegd. Naar ons gevoelen is Indie aan het
moederland, na de verrekening der op de In
dische begrooting voorkomende, in of door het
moederland voor de kolonie gedaan wordende
uitgaven, niets meer schuldig. Het moederland
-wordt, naar onze meening, door de indirecte
voordeelen, welke het door 't bezit der kolonie ge
niet, meer dan schadeloos gesteld voor de enkele
posten, die nog bovendien, als een gevolg van
dat bezit, op de Nederlandsche staatsbegrooting
mochten voorkomen Elke verdere betaling van
Indie aan Nederland, in den vorm van batig
saldo, sluitpost of vaste bijdrage, is in ons oog
eene onverschuldigde kwijting en een onrecht.
Wij zijn daarom van gevoelen dat Nederland
zich moet onthouden van het trekken van
rechtstreeksche inkomsten uit Indië. In de
eerste plaatsdewijl een staat geen onrecht
behoort te plegen. Maar ook dewijl op sta
ten toepasselijk is wat van personen geldt:
dat alleen inkomstendie dè vruchten zijn
van eigen arbeid en spaarzaamheid, kunnen
gedijen; dat aan alle langs andere wegen
verkregen rijkdommen het „zoo gewonnen,
zoo geronnen" bevestigd wordt en de batige
sloten dan ook, naar het woord, niet slechts
van den hoogleeraar Yeth, maar van een
geacht staatsmanden conservatieven minis
ter van financien Van der Heim (den vader)
„Nederland hebben gedemoraliseerd."
Men heeft dit laatste tegengesproken en
het een groot woord zonder zin genoemd. Dat
deed o. a. de heer Wintgens, in zijne rede
van 25 dezer. Men heeft voorts naar bewijzen
gevraagd dat Nederland, dat van Java eene
ferme h café maakte meer gedemoraliseerd
was dan b. v. Engeland of Frankrijk. Die
vraag werd nog vóór korten tijd gedaan door
het Zondagsblad van het Nieuws van den Dag.
Misschien ware die bewijslast wel te aan
vaarden. Misschien zouden wij, een blik wer
pende op onzen staatkundigen en maatschap-
pelijken toestand, op onze nijverheid, onzen
handel, onze scheepvaart, onze wetenschap,
onze kunst, wel verschijnselen kunnen aanwij
zen, overeenkomende met die, welke men bij
door weelde ontzenuwde, bij zonder moeite rijk
geworden personen gewoonlijk waarneemt. Dit
weinig vaderlandslievende werk zij ons echter
liever bespaard.
Wij bepalen ons daarom tot de weder
vraag: Kon het dan anders als demorali-
seerend werken, het schouwspel dat ons
jaren achtereen, bij het vaststellen onzer
staatsbegrooting, te zien is gegeven Telken
jare sloot die begrooting met een tekort, tel
kens werden onze staatsuitgaven vastgesteld
tot een bedrag dat door de ontvangsten,
den Indischen „sluitpost" daaronder begrepen,
niet gedekt werd en volgemaakt moest
worden door eene machtiging aan den minister
van financiën, om het ontbrekende te dekken
door uitgifte van schatkistbiljetten. Maar tel
kens bleek ook weer, als het jaar achter den
rug was, dat het onnoodig was geweest van
die machtiging gebruik te maken, dat in den
vorm van „buitenkansjes", van stijging dei-
koffieprijzen, van hoogere opbrengst van den
koffie-oogst, van aan het licht gecijferde „saldo's
van vorige (Indische) dienstjaren", er genoeg
geld in de schatkist was, niet slechts om de
uitgaven te bestrijden, maar zelfs nog om
schuld te delgen. Is het dan m o g e 1 ij k dat
zulk een voorbeeld, van boven af gegeven,
zulk een leven van het toeval, zulk een ver
zuim om naar de tering de nering te bereke
nen, op den duur anders dan demoraliseerend
werken
Vraagt men voorts rechtstreeksch bewijs, de
voordracht dezer bijdrage-wet, gedaan door een
ministerie dat de richting van den vooruitgang
in Nederland en in Indië vertegenwoordigt, de
richting die, op den grondslag der financieele
zelfstandigheid van Nederland, beoogt aan
Indië te laten wat Indië's is, zou er dienst
voor kunnen doen.
Want deze voordracht is niet alleen onbillijk
in haar beginsel, zij is tevens zoo door en
door onoprecht, dat, om hare verkeerdheid te
kenschetsen, het slechts noodig is twee woorden
te herhalen, welke de Nieuwe Dotterdamsche
courantaan het einde harer reeks belangrijke
opstellen over de bijdrage, tot de Nederland
sche volksvertegenwoordiging dorst richten:
„Bedenk u tweemaal voor gij de vaste bijdrage
goedkeurt. Wees e e r 1 ij k
De minister doet het, in zijne toelichting,
voorkomen alsof deze voordracht slechts eene
eenvoudige administratieve regeling ware. Bij
het sluitpost-stelsel, dus ongeveer redeneert
hij, was men nooit van zijne administratie
zeker. Nu eens ontving men meer, dan weder
minder dan men berekend had. Daarom zul
lén wij nu eene andere regeling maken. Voor
taan zullen wij vast weten wat wij te ontvan
gen en Indië wat het te betalen zal hebben,
niet zoo muurvast echter, of er zal nog wel een
deur openblijven voor mogelijke „buitenkans
jes", die ons echter niet anders zullen toevallen
dan heel statig: „bij de wet". En bij het
berekenen dier vaste bijdrage, nemen wij niet
tot grondslag het bedrag van 10 millioen van
denvroegeren sluitpost, maar laten wij ons
edelmoediglijk afdingen tot 6 millioen.
Maar de minister weet zeer goed dat, ten
gevolge van het bezit van Atjeh, als de oorlog
geëindigd zal zijn, gedurende de eerstvolgende
jaren de toestand van Indie niet met dien van
vroeger! vergeleken zal kunnen worden. Men
annexeert een gewest als Noordelijk Sumatra
niet, zonder dat het gedurende eenige jaren,
alvorens voordeelen te gaan afwerpen, groote
uitgaven vordert, zoo om een geregelden toe
stand te scheppen als om de rijke natuurlijke
hulpbronnen van het land tot ontwikkeling te
brengen. Voegt men daarbij de niet langer af te
wijzen behoeften van Java en het overig Indie,
dan volgt er onwederlegbaar uit dat de minis
ter met zijn „vasten" eisch van zes millioen
komt, op het oogenblik dat het Indie niet moge
lijk is langer iets te missen, maar veeleer voor
eigen behoeften zal moeten gaan leenen. Die
eisch staat dus gelijk met eene aanzegging, dat
men voortaan Indie ten behoeve van Nederland
tot dat bedrag zal ontnemen wat het zelf
noodig zal hebben.
Onbillijk voor Indie en verderfelijk voor
Nederland in zijn beginsel, is daarom dit wets
ontwerp oneerlijk in zijne bedoeling en onop
recht in zijne inkleeding. Wij hopen dat het
niet tot wet verheven moge worden.
In de heden gehouden zitting van den gemeen
teraad van Vlissingen, werd door den voorzitter
mededeeling gedaan van een schrijven van den
commissaris des konings in Zeeland, geleidende
afschrift van een brief van den minister van
binnenlandsche zaken, waarbij bezwaar wordt
gemaakt het besluit tot voortdurende heffing eener
plaatselijke belasting op het gemaal en het ge
distilleerd, aan den koning ter goedkeuring voor
te dragen. Door den minister wordt gewenscht
dat de gemeenteraad het bewijs levere dat in de
uitgaven der gemeente niet kan worden voorzien
door andere plaatselijke belastingen. Het schijnt
hem twijfelachtig dat dit niet zou kunnen ge
schieden door een hoogeren hoofdelijken omslag
te heffen en hij verzoekt aan den raad bedoeld
besluit nauwkeurig en uitvoerig toe te lichten.
Op voorstel van B. en W. wordt besloten de
behandeling van dezen brief tot eene volgende
vergadering aan te houden.
Het voorstel van den heer Pot, om bij de
regeering aan te dringen op de voltooiing van
de werken aan de voormalige Marinehaven, reeds
vroeger in zijn geheel medegedeeld, werd aange
nomen.
Tot lid van het armbestuur werd de heer N.
A. van Goethem en tot lid der commissie van
het Gasthuis de heer C. van Sweveren herbenoemd.
In een volgend nommer geven wij het gewone
verslag.
De gisteren avond alhier gehouden vergadering
van het district „Middelburg en omstreken" der
vereeniging Eigen hulp werd slechts door een
twintigtal leden bijgewoond.
Door het bestuur werden verschillende mede-
deelingen gedaan, o. a. de uitnoodiging van het
hoofdbestuur om de grenzen van dit district te
bepalen, en wel als tot dit district behoorende te
rekenen het geheele eiland Walcheren, met uit
zondering van Vlissingen (waar ook eene afdeeling
is gevestigd.)
Op voorstel van het bestuur werd daartoe
besloten.
Volgens mededeeling van het bestuur telt het
district thans 90 leden.
Nog werd kennis gegeven dat van het hoofd
bestuur is ontvangen een oproepingsbrief voor de,
op 21 December a. te houden algemeene verga
dering.
Aangezien de op die vergadering te behandelen
punten niet van overwegend belang voor dit
district zijn, werd op voorstel van het bestuur
besloten geen afgevaardigde te benoemen.
Als laatste punt der agenda moest behandeld
worden het voorstel van het bestuur tot herzie
ning der statuten.
Daar echter tot het nemen van een besluit
drie vierde der leden moest tegenwoordig zijn en
dit niet het geval was, kon dit punt niet in behan
deling worden gebracht en zal de vergadering
met eene tusschenruimte van veertien dagen
opnieuw bijeengeroepen worden.
Hierna werd eene vergadéring der verbruik s-
vereeniging gehouden. Uit de mededeelingen van
het bestuur bleek dat dè'toestand van de kas
bevredigend kan genoemd wordende ontvangsten
van het 3e kwartaal hebben bedragen f 1173,941,
de uitgaven f 1102,75, zoodat een saldo van
f71.19§ bestaat.
Nog werd medegedeeld dat de waarde der
koopmansgoederen het bedrijfskapitaal overtreft
en dat veilig op den ingeslagen weg kan worden
voortgegaan.
Het aantal deelnemers in de verbruiksvereeniging
bedraagt thans 54.
De Almanak van de Nederlandsche vereeniging
tot afschaffing van sterken drank' is opnieuw, en
wel voor de 22e maal, verschenen. De inhoud
bestaat, behalve uit den kalender en eenige andere
opgaven, uit bijdragen in dicht en ondicht, op
het doel der vereeniging betrekking hebbende.
Moge het boekje tot de bestrijding van het ver
bruik van sterken drank dienstig zijn
Cloes, 30 November. We zwegen tot nogtoe
van den uitslag der verkiezing, doch nu de dag
der herkiezing de 4" December nadert,
willen we daarop terugkomen. Dat we 't betreuren,
dat de liberale candidaat niet dadelijk de zege
mocht behalen, behoeven we niet te verklaren
doch nuttig kan het zijn er op te wijzen hoe
ook deze uitslag eene droevige ervaring geeft,
wat betreft de ontwikkeling van sommige kiezers
aangaande hét bij de verkiezing zoo nauw betrok
kene, den ingezetenen eerst in 1848 verleende recht,
't Is immers niet aan te nemen dat zij, die goed
vonden in eigen gelederen tweedracht te zaaien,
waardoor alleen de goede uitslag miste, goed
doordrongen zijn van de groote waarde van hun
recht van vereeniging en vergadering. Dit recht,
in 1798 verleend, nog slechts uitsluitend ter be
vordering van verlichting en beschaving, ter
opwekking van vaderlandsliefde en ter nauwer
verbintenis aan de staatsregeling, werd te vergeefs
in de volgende constitutiën en grondwetten gezocht.
Eerst de wijziging van 1848, met hare mildere
bepalingen, erkende met het verleenen van dat
recht aan de ingezetenen, de noodzakelijkheid
daarvan voor de uitoefening van het kiesrecht.
De kiezers moeten de gelegenheid hebben om
door onderlinge gedachtenwisseling en voorlichting,
door samenwerking tot de keuze van een
geschikten vertegenwoordiger te geraken, of m. a. w.
voor de algemeene belangen te kunnen zorgen.
En wat zagen we nu? In plaats van het ver
worven recht gretig gebruik te maken, ondermij
nen zij, die de stemmen verbrokkelden, de kracht
hunner eigen partij, geven ze o. i. duidelijk blijk
dat zij het vóór '48 zoozeer gewenschte recht in
bedoeling en waarde volstrekt niet kennen hunne
burgerschapsrechten niet waardeeren.
Het behoeft geen betoog dat dezulken ook niet
begrijpen dat de individueele meening, omtrent
ondergeschikte punten, moet wijken voor de
eischen der samenwerking, teneinde de overwinning
te verzekeren der partij wier beginsel men
huldigt.
Doet om bovengenoemde reden de uitslag ons
bjjzonder leed, we wanhopen nog niet. Neen, we
hopen eer dat de liberale kiezers den 4cn December,
door hunne talrijke opkomst, blijk zullen geven,
dat zij hunne burgerschapsrechten op prijs stellen,
dat zij het waardeeren, door de directe verkiezingen
meer onmiddellijk aan het bestuur hunner gemeente
te kunnen deelnemen. Zij kunnen er op rekenen,,
dat de volgelingen der tegenpartij, gehoorzaam