N°. 236.
121e Jaargang.
1878.
Maandag
7 October.
Sluitpost of Bijdrage?
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m, franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5;&t-
Advertentlens 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,.' van 17 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor liet Buitenland: de Compagiffl&f'énérale de pulilicité étrangére G, L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg, 5 October,
MIDDELBURGSCHE
M
De som, die op de Indische begrooting over
blijft, nadat alle uitgaven in Nederland en
in Indië ten behoeve der kolonie daarop ge
raamd zijn, wordt „sluitpost" genaamd en
vloeit, krachtens het beginsel der eenheid van
het Nederlandsche en het Indische financie
wezen, in de Nederlandsche schatkist. Gaat
men bij het opmaken der begrooting andersom
te werk, zegt men zooveel moet, behalve de
uitgaven, die uit da schatkist ten behoeve van
Indië rechtstreeks gedaan worden, nog boven
dien voor de Nederlandsche begrooting afge
zonderd worden, dan heet dat, volgens
art. 4 der Indische comptabiliteitswet, (Stbl.
1864, No. 35) eene „bijdrage aan de middelen
tot dekking van 's rijks uitgaven."
Beide, sluitpost en bijdrage, hebben dus dit
met elkander gemeen dat ze voor de Neder
landsche schatkist bestemd zijn. Bovendien
stemmen zij ook daarin overeen, dat ze door
een zuiver denkbeeldig cijfer voorgesteld wor
den. Blijkt er na afloop van het jaar meer
over te schieten dan de „sluitpost"- der be
grooting bedragen heeft, dan heeft de minister
van financiën zich nog nooit ontzien om ook
dat overschot in ontvangst te nemen. Zoo is
het geschied dat over het jaar 1872 ruim 26,
over 1873 ruim 20, over 1875 ruim 25 mil-
lioen door de Nederlandsche schatkist geïnd
werden, niettegenstaande de sluitpost sinds
verscheidene jaren telkens op ongeveer 10
millioen geraamd werd. Schoot er daarentegen
minder over dan geraamd was, dan was de
minister genoodzaakt zich met dat mindere
tevreden te stellen. Dit geschiedde in de
oorlogsjaren 1876 en 1877 en zal over het
loopende jaar in nog sterker mate het geval
zijn. Met de „bijdrage" zou het, indien men
tot dien vorm van raming ware overgegaan,
niet anders geloopen zijn. Bleef er in de
Indische kas meer over dan voor de betaling
der bijdrage noodig was, dan zou de Neder
landsche wetgevende macht, die meesteres
over alle ontvangsten en uitgaven bleef, zich
over dat meerdere wel ontfermd hebben. Viel
daarentegen de rekening tegen, zoodat er geen
geld voor de wettig vastgestelde „bijdrage" te
vinden was, dan zou men zich, uit kracht dei-
populaire waarheid dat „waar niets is, zelfs
de keizer zijn recht verliest", hebben moeten
troosten met het mindere dat er overschoot.
Bijdrage of sluitpost is dus, in onze schat
ting, zoo wat oud lood om oud ijzer. Ook
boezemt het ons eene matige belangstelling in
dat de tegenwoordige minister van koloniën,
nadat men jaren lang van het bijdrage-stelsel
niet heeft willen weten, op eens tot het in
zicht van de hoogere voortreffelijkheid daarvan
gekomen is en op de Indische begrooting voor
1879 eene „bijdrage" van 4 millioen uitgetrok
ken heeft. Hoe de minister aan dit cijfer
gekomen is, blijft min of meer raadselachtig.
Hij zelf zegt in de memorie van toelichting
tot de begrooting, dat „men kan aannemen",
dat op de Nederlandsche begrooting voor
marine ongeveer vier millioen voorkomen, welke
ten behoeve van Indië uitgegeven worden, be
halve natuurlijk alle kosten voor de in Indië
dienst doende schepen, die reeds uit de Indi
sche middelen voldaan worden, 's Ministers
ambtgenoot voor marine verklaart bij zijne
begrooting voorzicbtiglijk, dat hij geen kans
zou zien om het cijfer van vier millioen in
bijzonderheden te verdedigen, doch dat hij het
wel voor nagenoeg juist houdt. Dit alles dus
„aannemende" en voorts nog „aannemende"
dat er geen andere posten op de Nederland
sche begrooting te vinden zouden zijn, welke met
wat goeden (of kwaden?) wil op den hals van
Indië geschoven konden worden, kan men met
het cijfer van 4 millioen vrede hebben.
Zonderling klinkt het echter dat deze zelfde
Indische begrooting, waarop eene bijdrage
van 4 millioen aan Nederland wordt uitge
trokken sluit met een tekort van 10 millioen,
dat door een voorschot uit Nederland gedekt
moet worden. Waarom dan niet liever de bij
drage achterwege gelaten en het tekort op
6 millioen geraamd? Maar de staatsfinancie-
kunst is iets anders dan het Soil und Baben
van een gewoon burgermans huishouden. Die
denkbeeldige 4 millioen vertegenwoordigen het
beginsel dat Indië aan Nederlandna de
recbtstreeksche kwijting van alle koloniale
uitgaven, bovendien nog eene zekere som, „tot
dekking van 's rijks uitgaven" schuldig is.
En Vivent les principes, périssent les.
Coloniesgingen wij den zin aanvullen, maar
dat ware, in dit verhand, eene onjuistheid.
Want het behoud of de ondergang van kolo
niën is, althans niet rechtstreeks en ook niet
in de eerste plaats, van financieel geknutsel
afhankelijk. De kunstgreep, door welken de
minister voor het aanstaande jaar aan onze
schatkist eene Indische bijdrage bezorgt, laat
ons, op zich zelf, te meer onverschillig, omdat,
wanneer alles ons niet bedriegt, het nu loopende
en het volgende jaar, zoowel ten aanzien der
oorlogsuitgaven als wat de inkomsten uit de
nieuwe Indische belastingen betreft, ons zooveel
teleurstellingen belovendat er van het betalen
dier bijdrage vooreerst wel niets zal komen.
Maar niet onverschillig achten wij dien kunst
greep, dewijl wij het beginsel, waarop hij rust,
als een onrecht tegenover Indië en als eene
verkeerde handelwijze tegenover Nederland be
schouwen.
Een onrecht tegenover Indië, omdat naar
ons gevoelen, de uitgaven, welke het moeder
land zich voor zijne koloniën getroost, nadat
deze alles wat rechtstreeks voor haar uitge
geven wordt voldaan hebben, dubbel en dwars
vergoed worden door de indirecte voordeelen,
welke het moederland van de koloniën geniet.
Welke die voordeelen zijn, behoeven wij hier
niet meer dan met enkele trekken aan te
duiden. Aan Indië heeft Nederland te danken,
dat het de Europeesche koffiemarkt nog is;
in Indië vindt nog altijd het grootste deel
onzer koopvaardijvloot, zoowel de stoom-
als de zeilschepen, de reden van haar be
staan in Indië zoeken jaarlijks een aanmer
kelijk aantal Nederlandsche jongelieden eene
loopbaan, welke hun na een korter of langer
verblijf in de kolonie in de gelegenheid stelt,
van een verdiend pensioen of verlofstraktement,
of van een overgelegd fortuin, meest zonder
andere bezigheid, te leven. In Indië vindt de
Nederlandsche nijverheid hare afnemers, en
haar eigen schuld is het indien zij zich op die
markt, waar zij uit deu aard der zaak de
bevoorrechte is, door vreemde mededingers laat
verdringen. Yan Indië leven, meer of minder
rechtstreeks, eene ontelbare menigte Neder
landers. Door deze voordeelen, om nu niet
eens te spreken van het politiek aanzien en
gewicht, dat Nederland aan zijne kostbare
koloniën dankt, welke ons land, in stede van
eene der mogendheden van den vierden rang,
waartoe het anders behooren zou, een der aan
zienlijke staten van den tweeden rang doen
zÜn> door al deze voordeelen worden niet
alleen de 4 millioen voor marine, maar wordt
alles ruim opgewogen wat men, zoekende en
cijferende, op de andere hoofdstukken onzer
staatsbegrooting misschien zou kunnen aan
wijzen, als ten behoeve van Indië uitgegeven.
Eene verkeerde handelwijze tegenover Neder"
land. Om alles te zeggen wat ons hierover
voor den geest zweeft, zouden wij moeten be-
pejukken over de ruimte, niet van een dagblad
artikel, maar van een boekdeel. Een goudstroom
van meer dan 700 millioen heeft zich in minder
dan eene halve eeuw uit Indie over Nederland
uitgestort. Is het land er welvarender door
geworden Laat het verslag der enguête-
eommissie naar den toestand der koopvaardij -
vloot, laat het rapport van bijna ieder onzer
consuls in den vreemde, die onveranderlijk
getuigen van den achteruitgang van ons aandeel
in het wereld-verkeer, laat de Parijsche wereld
tentoonstelling, laat onze boter- en kaashandel
en onzeharingvisscherij laten de lotgevallen onzer
effecten-bezitters er antwoord op geven Vraag
er de openbare meening naar, die in de
„bevrediging", waarmede de jongste troonrede
van den toestand des lands meende te kunnen
gewagen, eenstemmig niet veel beter dan
ironie gezien heeftSchulden hebben wij
gedelgd, forten en verdedigingsliniën hebben,
wij gebouwd, spoorwegen hebben wij gelegd,
zeehavens en kanalen hebben wij gegraven.
Menige tak van onzen staatsdienst getuigt
van weeldevier hoogescholen, terwijl twee
voor onze bevolking en onze onderwijskrach
ten voldoende zouden zijneene kostbare rech
terlijke inrichtingopenbare werken, waar geld
verspilling niet tot de uitzonderingen behoort.
Den overvloed, dien geld kan scheppen/bezitten
wijmaar wat werd er van het nationale
zelfgevoel en de fierheid, die het vertron-
en in onze verdedigingswerken moeten
scheppenwat van den ondernemingsgeest en
de arbeidzaamheid, die de verbeterde middelen
van verkeer tot bronnen van w e Iv a a r t moeten
maken Helaashet is de herhaling geweest
van wat de Peruaansche zilvermijnen voor het
Spanje der 16e eeuw, van wat de milliarden-
regen voor het Duitsche rijk van onzen tijd
geweest zijn. Onze rijke koloniën zijn ons ten
vloek geweest
Wien deze uitdrukkingen onaangenaam in
deooren mochten klinken, verwijzen wij, niet naar
zoogenaamde „Indische heethoofden", als Multa-
tuli, Roorda, van Delden, N. P. van den Berg,
van Kesteren enz., maar naar een man,
die om zijne geleerdheid en zijn schrander
oordeel in Nederland een hoog gezag bezit.
De hoogleeraar Veth schreef reeds in de Gids
van Augustus 1864, dat het Nederlandsche
volk „naar verstand en hart beide, door het
langdurig genot der batige sloten gedémora-
liseerd is."
Wat deze demoralisatie aangaat, wijzen wij
nog, behalve op de voorheelden van geldver
spilling hier te lande, op de verwaarloozing
en de roekeloosheid in Indië, waarvan de heer
van Kesteren. in zijn jongste geschrift enkele
staaltjes opnoemt, welke aan bijna ieder, die
Indie uit eigen aanschouwing kent, nog vrij
onbeduidend zullen voorkomen, vergeleken met
hetgeen hem daarvan bij eigen ervaring bekend
is.
In het licht van deze beschouwingen nu,
is het vrij onverschillig of de financieele han
digheid, door welke uit eene Indische begroo
ting, die met een tekort sluit, eene „bijdrage''
gedistilleerd wordt, al dan niet behouden
blijft. Maar toch, daar iedere stap tot de
waarheid en het recht er een gewonnen is, en
iedere schrede op den weg van onrecht en
zelfmisleiding een volk dichter voert tot dat
„wereldgericht", dat door de „wereldgeschie
denis" gehouden wordt, zouden wij liever zien
dat de tweede kamer de 4 millioen van de
begrooting schrapte en het tekort voorloopig
l'e lezing der twee geschriften van den heer C. E.
van Kesteren, ond-redacteur van De Locomotief, getiteld:
Neerland's belangen en Indie's grieven en Iloe het in
Indië gaat (Leiden hij D. Noothoven van Goor), behoort
tot de indrukken, onder welke dit opstel geschreven is.
(in de hoop dat de rekening nog niet heel
wat anders zal doen zien) maar op 6 millioen
stelde.
Bij koninklijk besluit van 1 October 1878,
n° 10, is Zr. Ms. commissaris in Zeeland gemach
tigd tot bijeenroeping der staten dier provincie,
in buitengewone vergadering,tegen half October e.k.
1° ter verkiezing van een lid van gedeputeerde
staten in de plaats van wijlen mr. G. A. Fokker
en 2° ter behandeling van een verzoek tot ophef
fing van het waterschap voor de Nol van Ouwelek.
Reeds onder de tel. her. in het vorig nommer
medegedeeld.)
Gisteren avond was de tentoonstelling van bloe
men, planten en vruchten in het Schuttershof alhier
bij kunstverlichting ter bezichtiging. Het geheel
maakte een goeden indruk, maar vooral de groote
zaal was een bezoek overwaard.
De tentoonstelling heeft zich beide dagen in
een druk bezoek mogen verheugen, daar behalve
de leden, 788 betalende personen, waaronder 438
tegen eene entree van 0.25 en de overigen van
f 0.10, haar bezochten.
Bovendien werd gisteren aan de weeskinderen
en aan de verpleegden in het oude mannen en
vrouwenhuis, benevens aan de leerlingen de r rijks
kweekschool voor onderwijzers gratis toegang
verleend.
Onder de bij de tweede kamer ingekomen adres
sen behoort ook een van de heeren W. van Uij e
en zonen, aannemers voor de verbouwing tot
rijks-kweeksehool van een gebouw te Middelburg,
houdende verzoek tot kwijtschelding eener boete,
bij de uitvoering van dat werk beloop en.
Het Vaderland meldt omtrent de zaak van
de vrouw en de dochter van den stationschef te
Kruiningen de volgende bijzonderheden:
De dochter, een meisje van 14 jaar, opende van
tijd tot tijd, buiten weten van haar vader, pakjes
in de goederenloods en bracht wat van haar gading
was aan haar moeder, .die dit in ontvangst nam.
Moeder en dochter moeten reeds tot bekentenis
zijn gekomen. Het geringe inkomen van den amb
tenaar, men zegt 360, moet tot armoede en
deze tot diefstal geleid hebben. De beide ver
dachten zijn naar het huis van arrest te Middelburg
overgebracht.
In den Post- en Telegraafbode vinden wij eene
opgaaf van drie hoofdambtenaren der telegraphie,
de heeren Hagers en Avisz, lijn-inspecteurs te
Rotterdam en te Utrecht, en de heer Stokvis,
hoofdcommies hij de afdeeling Telegraphie te
's Gravenhage, henevens van een achttal directeu
ren van rijks-telegraafkantoren, die den 8™ dezer
het feest van hun 25jarige ambtsvervulling hopen
te vieren. Onder deze laatst.en bevindt zich ook
de heer J. W. Klappert, directeur te Middelburg.
De meeste passagiers van het stoomschip Gel
derland hebben per Engelsche mail van Gibraltar
de reis vervolgd. Eenigen blijven te Cadix wach
ten om met de Drenthe hunne reis te vervolgen.
De Drenthe vertrok Zondag morgen van Sout
hampton en doet Cadix aan om de troepen en
de passagiers, die verkozen hebben met haal
verder te gaan, in te schepen.
Opgeheven zijn de ontvangkantoren der directe be
lastingen en accijnsen te Gieten c. a. Zuidlaren c. a. en
Smilde c. a. zoo als die thans bestaaningesteld de
navolgende ontvangkantoren der directe belastin
gen en accijnsen, behoorende tot de controle
Assen, als: te Vries, voor de gemeenten Vries,
Zuidlaren en Norg; te Gieten, voor de gemeenten
Gieten, Gasselte en Anlote Nieuw Buinenvoor
de gemeente Borger; en is de gemeente Smilde
toegevoegd aan het ontvangkantoor der directe
belastingen en accijnsen te Assen c. a., onder
voortdurend beheer van den tegenwoordigen
titularis, J. W. Meilink.
Deze week heeft de minister van waterstaat
met den commissaris des konings in Friesland
verscheidene kanalen in die provincie in oogeu-
schouw genomen, in verband met het bij de tweede