Na veertig jaren.
Benoemingen en besluiten,
■werklieden-congres, in Juni jl. gehouden, getoond.
En dat deze opvatting ook onder de werklieden
de heerschende is, kan o. a. blijken uit het ver
slag omtrent den toestand der afdeeling „Rotterdam"
van het Alg. Nederl. Werkliedenverbond over
1877/78. Op blz. 13 leest men aldaar:
„Het is mij aangenaam hier te kunnen verklaren
(dat) onze beide afgevaardigden, zijnde de presi
dent Th. de Rot en de commissaris J. F. Spliethoff,
evenzoo de afgevaardigden der aangesloten
vereenigingen zich meesterlijk hebben gekweten
van hun moeilijke taak en zich echt Nederlandseh
hebben gedragen, door te toonen, wel een program
te willen helpen vaststellen voor Nederlandsche
toestanden, doch geen Nederlandsche werklieden
wilden krommen onder het ijzeren juk van een
buitenlandsch arbeidersprogram, waarvan op het
congres werd bewezen, dat de zich noemende sociaal
democraten vele punten van het door hen voor
gestelde program niet begrepen."
1 October 1S38 1 October 1878.
Ieder, die op een warmen zomer, of op een
kouden najaarsdag, heeft gebladerd in de eerbied
waardige foliantente zamen uitmakende het
Groot Placaet-Boeckmet zijne duizenderlei rege
lingen voor steden, dorpen, gewesten en personen,
zal het niet verwonderen, dat de Bataafsche repu
bliek voor hare „burgers en beminde landgenooten"
behoefte gevoelde aan eenheid in de wetgeving,
en in hare eerste staatsregeling, die van 1798,
schreef, dat er gemaakt, en twee jaren later, dus
in 1800, zou worden ingevoerd „een wetboek,
zoowel van burgerlijke als lijfstraffelijke wetten,
tegelijk met de wijze van rechtsvordering".
Hoe breed echter de stroom van wetten was,
bestendig over de vereenigde provinciën gegaan,
hoe rijk ook de mijn, waarin men slechts behoefde
af te dalen om kostbare bouwstoffen te vergaren,
het was onmogelijk de republiek in den tijd van
twee jaren nationale wetboeken te geven.
Er is dan ook niets van gekomen; het wetboek
Napoleon, ingericht voor het koninkrijk Holland,
was ons eerste algemeene wetboekEn er zou
wellicht op den huidigen dag nog geene algemeene
wetgeving zijn, indien de Fransche overheersehing
ons de Fransche wetten niet gebracht en al het
oude, ook ons eerste wetboekvoorbij doen
gaan had.
Van toen af bleef er van de plakkaten, hand
vesten en privileges niet veel meer over dan de
banden en de titels.
Alleen voor de kennis van het verleden behouden
ze eene onschatbare waarde, en in alle openbare
en in enkele bijzondere boekerijen prijken ze als
onvergankelijke gedenkteekenen, laat het zijn van
de breedsprakigheid der Nederlanders.
Men was echter zoomin met de Fransche wetten
als met de Fransche overheersehing ingenomen,
en de eerste bleven steeds aan het „ondragelijk
juk" der laatste herinneren.
Velen verlangden naar de oude wetgeving, naai
den ganschen Augias-stal, als de kinderen Israels
naar de vleeschpotten van Egypte.
Toen dan ook eene ontelbare schare Nederlan
ders, tot straf voor haar verleden, gedurende
geruimen tijd zwarte sneeuw gezien gehad, en,
volgens de bekende prolamatie van 21 November
1813, „het oogenblik geboren was om ons natio
naal bestaan te hernemende zegepraal der bond
genooten den hoogmoed van den onderdrukker
vernederd en zijn reuzenmacht vergruisd had",
toen, met andere woorden, „de Nederlandsche
natie weder haar heul en toeverlaat had gezocht
in het doorluchtig huis van Oranje", gelijk een
rechtsgeleerde van later dagen schrijft; toen ver
kondigde men, niet zonder zinspeling op de
Fransche wetten: „van dit oogenblik af, zijn onze
en het ergert mij verschrikkelijk, dat zij zich op
die manier in mijn huis is gaan verkoopen."
„Hoe eerder zij het dus verlaat hoe beter voor
ons allen," zei Sibylle, hem op het eerste portaal
tegemoet komende." Laten wij het gesprek in de
kamer voortzetten, as je blieft," voegde zij er bij
en ging voorop naar het salon. Pearl volgde
haar, vatte haar bij de hand en wilde spreken,
maar Sibylle hield haar tegen.
„Een oogenblik asjeblieft, mevrouw Carltou."
„Ik zal u niet lang ophouden. Wees zoo goed
te gelasten dat uwe bedienden mij met mijn ba
gage morgen op den eersten trein naar Hastings
bezorgen. Het is het laatste verzoek dat ik
waarschijnlijk in dit huis doen zal."
„Ga zitten Sibylle en wees verstandig," zei
Pearl. „Ik heb in dit geval ook iets in te bren-
geD en voor dat ik mijne bevelen geef moet gij
naar mij luisteren en mijn man, ter wille van
mij, zijne ondoordachte woorden vergeven. Het
is alleen omdat hij u zoo graag lijden mag, dat
hij zoo gesproken heeft en ik ben zeker dat zijn
uitval hem nu reeds berouwt."
Sibylle antwoordde met een grijns, maar Pearl
deed als of zij het niet merkte en sprak voort
met een volharding, die hare beide hoorders ver
baasde en zij kreeg haar zin ook, want Sibylle,
die eerst zoo trotseh en halstarrig was, stemde
er eindelijk in toe Carlton te vergeven en nog
in de stad te blijven tot na de receptie in de
Parklaan, die tegen het begin der volgende week
aangekondigd was.
ketenen afgeworpen; geene vreemdelingen zullen
u meer beheerschen".
Geheel in overeenstemming met den volks
geest werden de Fransche wetten dan ook
maar voorloopig gehandhaafden in alle grond
wetten herhaald: er zijn algemeene dat wil
zeggen Nederlandsche wetboeken.
De grondwet van 1814 gebiedt dit in artikel
honderd, en kort na hare afkondiging, den 18
April 1814, werd aan eene commissie van tien
leden het ontwerpen dier wetboeken opgedragen.
Het is hier de plaats niet om haar werk op
zijn langen weg te volgen.
Genoeg zij het te vermelden, dat ongeveer vijf
en twintig jaren later, eer nog de omwenteling
in Zuid-Nederland met het Londensche traetaat
besloten werd, het besluit verscheen, bepalende,
dat met klokslag van middernacht, tusschen den
30en September en den len October 1838 o. a,, het
burgerlijk wetboek, het wetboek van koophandel,
het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, het
wetboek van strafvordering en de wet op de
rechterlijke organisatie: onze nieuwe Nederlandsche
wetgeving, verbindend zouden worden. Dit stem
pelt den eersten October 1838 tot eene gebeur
tenis, geschikt om na veertig jaren kalm en
zonder vlaggen of vuurwerk herdacht te wordeD.
Nederland heeft zich door die wetgeving geen
eerzuil gesticht.
Niettemin heeft men, evenals over alle mogelijke
en onmogelijke commissiën onzer dagen, over die
van 1814 en over het gansche wetgevende korps,
met milde hand het wierookvat gezwaaid.
In overmoedige oogenblikken heeft de regeering
onze wetgeving „nationaal" genoemd, doch dat
is blijkbaar eene vergissing. We hebben wel
nationale schuld, nationale jenever, nationale
deugden, zelfs eene nationale tweede kamer, maar
we hebben geen nationale wetboeken, samengesteld
uit wetten en verordeningen vóór 1811. Daarvoor
heeft men het geschikte oogenblik laten voor
bijgaan.
We hebben, volgens de uitnemendsten onder
ons, nationale wetboeken, mits men daardoor
slechts verstaan wille wetboeken, voor onze ver
meende behoeften, zeden en gebruiken ingericht,
doch die zooveel lijken op die, waarvoor ze zijn
in de plaats gekomen, dat ze meerendeels niet
minder als eene vertaling dan als eene navolging
daarvan beschouwd kunnen worden.
Hij, die onze wetgeving vergelijkt met de
Fransche, „en bedenkt hoevele jaren van rijke
ondervinding er tusschen liggen, keert zich met
schaamte van den vaderlandschen arbeid af." De
navolging is in 't algemeen ongelukkig en de zoo
genaamde nieuwe artikelen, waarbij de Nederland
sche wetgever den steun van zijn Franschen
voorganger mist, zonder uitzondering slecht. De
eerste is noch meester van de stof, noch meester
van de taal.
Onze wetten, gezwegen van de duizendmaal
herhaalde gladde woordjes: welke, hetwelk, de
zelve, derzelver, deszelfs, die ook de werken van
Van der Palm ontsieren, gezwegen van de
„daadzaken" en „daarstellingen" bewegen zich te
veel in den toekomenden trjd. Zoo zegt art. 16
van het burgerlijk wetboek, om iets te noemen:
„De akten zullen achter elkander in de registers
worden ingeschreven, zonder dat eenig wit vak
tusschen beide zal mogen worden gelaten. Al
hetgeen mocht worden doorgehaald, tusschen beide
of op den kant geschreven, zal moeten worden
goedgekeurd, en, evenals de akte zelve, geteekend
worden; zullende niets bij verkorting of met
cijfers mogen worden uitgedrukt." Leg dit art.
naast art. 42 van den Code Civilwaaruit het
gedistilleerd is, en gij zult dadelijk zien hoever
de kopie beneden het origineel staat. Zoo is het
heel de lange reeks van artikelen door. Dit
vermeerdert hunne langdradigheid, en ze missen
daardoor, bij de menigvuldige uitweidingen,
„Nu zal ik toch eindelijk wel goeden nacbt
mogen zeggen," zei miss Moreton en gaf haar
gastvrouw de hand. „Gij hebt uw zin gekregen
en zult de Londensche wereld een groot genoegen
verschaffen. Men zal de keus van majoor Alc-
kenzie kunnen beoordeelen en hare aantrekke
lijkheden bewonderen. Zal men hem of mij het
meest uitlachen, daar ben ik benieuwd naar? En
nu ten derden male goeden nacht, mevrouw Carlton.
Ik waardeer uw goedheid en gastvrijheid." En
zonder Hubert met een woord of blik te verwaa -
digen verliet zij de kamer.
Den volgenden morgen verscheen miss Moreton
niet voor dat Carlton naar Ascot vertrokken
was, liet zich het ontbijt boven brengen en
kwam, gekleed om uit te gaan, beneden.
„Ik wenschte dat gij tien minuten vroeger
gekomen waart," zei Pearl toen zij binnen kwam.
„Hubert heeft tot het laatste oogenblik gewacht,
in de hoop van u te zien. Hij vreest dat gij
nog boos op hem zijt."
„Ik geloof dat wij gisteren allen geneigd waren
molshoopen voor bergen aan te zien," zei Sibylle.
„Het was zeker een natuurlijk gevolg van de
vermoeienissen en de spanning over den uitslag
der wedrennen, die de kalmste menschen tot
overdreven inzichten kunnen brengen. Ik hoop
oprecht dat alles wat er gisteren avond hier in
huis na onze thuiskomst gebeurd is, uit uw
geheugen en uit dat van uw echtgenoot zal
gewischt worden even als uit het mijne. Ik ben
anders gezegd leuteringen, dat imperatieve, dat
heldere, dat b. v. ligt in Napoleons decreet van
9 Juli 1810: „La Hollande est réunie d VEmpire"
De inhoud is geschiedkundig, overbodig, onmo
gelijk, duister, langdradig.
Geschiedkundig: „Geenerlei straf heeft
den burgerlijken dood ten gevolge." „De in
schrijving doet de hypotheek standhouden zonder
vernieuwing." l) Wie zal daar zonder handboek
iets van maken
Overbodig: „Het openbaar ministerie moet
geboord worden in al de gevallen bij de wet
voorzien." „De wetboeken van burgerlijke
rechtspleging en van strafvordering bepalen
de regelen, termijnen en vormen van de voor
ziening in cassatie." „Roerende goederen zijn
voor geen hypotheek vatbaar." Als noot
aan den voet der bladzijden van een handboek
hadden ze mogelijk eenige waarde.
Onmogelijk: „Indien eene kudde beesten,
waarvan het vruchtgebruik is gegeven, door
toeval of door ziekte, en buiten schuld des
vruchtgebruikers geheel verloren gaat, is deze
alleenlijk verplicht aan den eigenaar verant
woording te doen van de huiden, of van
derzelver waarde."
Duister. „Ook in tweede en verder hu
welijk bestaat van rechtswege algeheele gemeen
schap van goederen tusschen de echtgenooten,
voor zooverre daaromtrent bij huwelijksche voor
waarden geen andere bepalingen zijn gemaakt."
„Bij tweede of verder huwelijk kan echter, indien
er kinderen of af komelingen uit het vroeger huwe
lijk aanwezig zijn, aan den nieuwen echtgenoot
door de vermenging van goederen en schulden
bij eenige gemeenschap, geen meerder voordeel
opkomen, dan ten beloope van het minste gedeelte
hetwelk een dier kinderen, of bij vooroverlijden
deszelfs af komelingen, bij plaatsvervulling, genie
ten, en zonder dat dit voordeel immer het een
vierde des boedels van den hertrouwden echtge
noot mag te boven gaan. De voorkinderen of
derzelver afkomelingen hebben, ten tijde van
het openvallen der nalatenschap van den her
trouwden echtgenoot, eene rechtsvordering tot
inkorting of verminderingen hetgeen het geoor
loofd gedeelte te boven gaat, valt ten voordeele
van die nalatenschap."
„De man of de vrouw, kinderen of afkomelin
gen hebbende uit het vroeger bed, een tweede
of volgend huwelijk aangaande, mag aan den
tweeden of verderen echtgenoot, ook by huwe
lijksche voorwaarden, geen meerdere voordeelen
bespreken, dan hetgeen bij het vorige artikel
breeder is omschreven."
„De echtgenooten mogen elkander door zijde-
lingsehe wegen niet meer geven, dan hun bij de
hierboven gemaakte bepalingen is toegestaan."-
„De man of de vrouw, die, kinderen uit een
vroegerbed hebbende, een tweede of volgend
huwelijk aangaat, zal bij uitersten wil aan zijn
lateren echtgenoot niet meer mogen geven dan
het minste gedeelte hetwelk éen der wettige kin
deren geniet, en zonder dat, in eenig geval, de
beschikking het vierde deel van zijne goederen
mag te boven gaan." 5)
Wee het hoofd, dat alles bevat, wat over deze
mistige artikelen geschreven is!
Tot nogtoe is het alleen duidelijk, dat de wet
gever een gloeien den hekel heeft aan menschen,
die voor de tweede maal trouwen, „Kinderen,
alsof 't kropsla is, of afkomelingen hebbende
uit een vroeger bed." De man, die bewijst: zóo
1) Artt. 4 en 1236 Burgerl. Wetb.
2) Artt. 4 en 97 Rechterl. Organisatie1213 Bur
gerl. Wetb.
s) Art. 851 Burgerl. Wetb.
Om het verband van dit ook te vinden moet men
61 artikelen terug gaan
Artt. 235-—238, 979 Burgerl. 'Wetb.
voornemens alle onaangenaamheden te vergeten."
Tot dusverre had zij op zachten toon, doch met
nadruk gesproken. Thans keerde zij zich om,
ging naar de deur en vervolgde op haar gewone,
sleepende wijs, eer zij de kamer verliet
„Als Alckenzie van morgen .komt wees dan
zoo goed hem te laten weten dat ik uit moest. Van
middag zal ik gereed zijn om met hem te rijden
op welk uur hij verkiest."
„Als hij komt voor dat ik uit ben moet ik
hem natuurlijk ontvangen," zei Pearl. „Hij zal
stellig vragen waar gij heen zijt. Wat moet ik dan
zeggen?"
„Zeg dat gij het niet weet."
„Ik vrees dat ik het wel weet," zei Pearl
bezorgd.
„Maak u niet ongerust over mij, wat ik u
bidden mag. Als gij er tegen hebt te zeggen
dat gij het niet weet, zeg dan dat ik naar een
atelier in Lime-Walk gegaan ben. Het is mijn
laatste séance. Tot weerziens!''
Juist toen miss Moreton het huis verliet, bracht
de post mevrouw Carlton twee belangrijke brieven.
Een uit Hamburg die naar Fern-Lea gezonden
was en een uit Malta, waar mijnheer Walton hem
op de post had laten doen. "Na eenige algemeene
opmerkingen over het schip en de reis, schreef
hij
„Het spijt mij zeer dat mijn laatste onderhoud
met mijnheer Carlton en met niet langer en
niet vertrouwelijker kon zijn. Er was veel wat
ik wenschte te zeggen, en wat ik aan u beiden
en niet anders is het gewild, moet nog geboren
worden.
Langdradig. Het laatste staaltje zal vol
doende zijn. Bovendien zijn de veelkleurige uit
gaven der Nederlandsche wetboeken tegenwoordig
voor een zuur gezicht te koop en wordt ieder
Nederlander geacht ze te kennen.
Misgrepen in vorm en samenhang ga ik stilzwij -
gend voorbij.
Het geheel, overgoten met lang nat, is niet
gerijpt door studie en strijd.
Alleen hij, die een eend in 't midden van over
vloedige bouwstoffen een nest heeft zien maken,
heeft het beeld van den Nedcrlandsehen wetgever
gezien.
Veertig jaren zijn er over zijn arbeid heenge
gaan en sinds lang zwijgt de loftrompet.
Wat er zoo al over te doen geweest is, dat
kunnen onafzienbare rijen van veel te dure boeken
met de literatuur en de jurisprudentie, dat kunnen
Cremers Aanteekeningen, dat kan de Nederlandsche
Pasicrisie getuigenwaarin de gansche strijd
begraven, ik meen ten algemeene nutte opgetee-
kend is.
Onze wetboeken, saamgesteld door mannen, die
zoekend en tastend, naar den vorm op den drempel
stonden en nooit hoog genoeg klommen om het
beloofde land te aanschouwen, laat staan het
binnen te gaan, vertoonden weldra al hunne ge
breken.
Aanvankelijk schijnt de regeering voornemens
geweest te zijn ze geheel te herzien en te verbeteren,
doch de onmogelijkheid daarvan is haar op treurige
wijze gebleken.
Uit wanhoop, zooals een lid onzer tweede kamer
onlangs zeideis men toen aan 't partieel verbe
teren, aan 't partieel aanvullen, aan 't partieel
wijzigen gegaan. En thans is er geen wetboek
meer, waarin de partieele herziening niet heeft
gewoed. In enkele heeft zij zelfs groote ver
woestingen ik hoop verbeteringen aange
richt.
Het getal wetten, waarmee de wet op de
rechterlijke organisatie gekalfaat is, bedraagt
reeds zestientoch telt zij in 't geheel maar 112
artikelen
De uiterste grens is bereikt.
De geheele wetgeving gelijkt daardoor op
een bedelaarsdekenwaarin door verschillende
regeeringen verschillende lapjes gezet zijn.
En 't gaat er mee als met den nieuwen wijn in
de oude zakken.
We zouden ons daarover evenwel, en over het
weinig bemoedigende van het verleden, kunnen
troosten, indien het heden beter was; maar het
heden is als 't verleden.
De Nederlandsche wetgever is ingedommeld bij
de oude plakkaten en toont geen ernstig streven
naar een rang onder de wetgevers van den nieuwen
tijd. Zijne geesteskinderen zijn onvoldragen,
nauwelijks ter wereld, of er moet een lid aan 'of
af; of weldra bedolven onder aanschrijvingen,
circulaires eu arresten om ze in'tleven te houden.
Er zullen er zijn, die dit oordeel te hard vinden.
Hen beveel ik ter lezing aan Onee achterlijkheid
in de kunst, van wetgevingdoor den hoogleeraar
Opzoomer, dat aldus begint
„Er is geen kunst, die men bij ons minder
verstaat dan de kunst der wetgeving."
Wat moeten onze meubel- en andere makers
hier wel van denken
rechterlijke macht. Op verzoek eervol ont
slag verleend aan mr. O. F. Wiercx van Rhijn
als substituut-griffier bij de arrondissements
rechtbank te Heerenveen.
Benoemd tot substituut-griffier bij de arrondis-
had willen zeggen over een onderwerp, dat ik
niet kon aanroeren in tegenwoordigheid der dames
die toen uwe gasten waren. Tegen deze beiden,
moeder en dochter, is het bepaald noodzakelijk u
te waarschuwen. Na zekere feiten die mij ter
oore gekomen zijn, moet ik u nadrukkelijk zeggen
dat kennis dier beide personen in geen enkel
opzicht wenschelijk is en dat gij, Pearl, het aan
u zelve verplicht zijt eiken omgang met haar af
te breken. Het zijn beide sluwe gelukzoeksters,
die geld najagen en er zich weinig om bekom
meren hoe zij het krijgen. Dit zijn krasse woorden
voor een voorzichtigen rechtsgeleerde; maar nw
rust is er misschien mede gemoeid en ik ben
doordrongen van het gevaar dat u dreigt. Was
ik niet zoo onverwachts weggeroepen dan zou ik
u de bewijzen, de onwederlegbare feiten, voorge
legd hebben. Maar nu moet ik mij vergenoegen
met op uw gezond verstand te vertrouwen en
het aan u over te laten van de waarschuwing, die
ik genoodzaakt ben u te geven, party te trekken,
zoo als gij denkt dat het het best is. Ik durf
u niet aanraden op uw eigen verantwoording te
handelen, arm kind, maar ik denk dat uw echt
vrouwelijk gevoel u den juisten weg zal doen
kiezen, om u zelve en uw man te bevrijden
van den Verderen omgang met zulk eene slimme,
gevaarlijke en onbeschaamde vrouw als S. M.
Wordt vervolgd-)