N°. 220. I21e Jaargang. W oénsdag 18 September. art JHrfdf Dit blad verscMjnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor liet Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangére G Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. is ES DO, x o Zij die zich voor 1 October a. op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom- iddeiburg, 17 September. D© Troonrede: FSUILLBTOIST. de Schrijfster van „Jennie" enz. COURANT. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. -'o mers gratis. Ondanks hare soberheid is de openingsrede, welke wij gisteren mededeelden, een belang rijk stuk. Belangrijk, niet minder door heigeen zij zegt, als door hetgeen zij verzwijgt. Drie punten treden, in hetgeen zij vermeldt, op den voorgrond zoowel tot kenschetsing van den toestand van het oogenblik, als tot aan wijzing der lijnen, waarbinnen de wetgevende werkzaamheid zich in het aangevangen zit tingjaar bewegen zal. In de eerste plaats, 's lands geldmiddelen. De mogelijkheid om ons diets te maken, zooals in de troonrede van 1876 nog geschiedde, dat de toestand „gunstig" is, of, zooals in 1877 de term luidde, dat hij „bevredigend" genoemd mag worden, bestaat niet langer. Het geldt thans niet, gelijk nu in 1876 en in 1877 werd verkondigd, de „ver betering onzer belastingwetten." De troonrede verklaart dat „het oogenblik gekomen is om op versterking der rijksmiddelen ernstig be dacht te zijn." Duidelijker uitgedrukt, wil dit zeggen: er moet meer aan de schatkist opge bracht, meer belasting betaald worden. Deze mededeeling heeft niets dat ons ver hazen kan. De behoeften van ons staatshuis- houden klimmeneven als die van iedere gemeente, even als die van bijna iedere par ticuliere huishouding. Daarentegen heeft de onderstand, dien wij tot dusverre uit Oost- Indie trokken, opgehouden. De successie-be lasting in de rechte lijn, sinds enkele maanden ingevoerd, kan niet verder strekken dan tot dekking der rente voor de aangegane leening. Er moeten dus voor de toekomst nieuwe 56 dook HOOFDSTUK VII. KUIPERIJEN. „Juist bij tijds, maar zij z ij n goddank uit het gezichtMet dien vromen uitroep richtte Sibylle hare schreden naar het huis en liep zoo in gedach ten verzonken voort, dat ze het hek niet hoorde opengaan en ook de naderende voetstappen niet hoorde tot dat zij vlak bij haar waren „O! mijnheer Morel wat doet gij mij schrikken!' „Ik ben blij dat ik u hier vind! zei hij. „Ver geef mij mijn weinig deftige aankomst; maar ik heb den geheelen weg geloopen." Hij was wezenlijk op dat oogenblik blij Sibylle alleen te vinden. Haar tegenwoordigheid ont roerde hem in het minst niet. „Gij moet moede zijn. Kom binnen en rust wat uit," zei zij eenigszins dringend. „Viel de wandeling u niet heel lang zoo alleen? „Neen waarlijk niet. Ik vond een zeer aange- namen makker in Vader Theems. Ik heb den heelen weg langs de rivier geloopen en voor het bronnen van inkomsten gezocht worden. Deze zijn, naar onze meening, zeer wel te vinden, wanneer wij er op bedacht zijn de lasten goed' te verdeelen en die te doen drukken waar ze het gemakkelijkst te dragen vallen. Alleen op, die voorwaarden kunnen de voorstellen, welke zullen" worden voorgelegd, aannemelijk zijn. Wij hadden wel gewenscht dat de hierop betrekkelijke paragraaf der troonrede in dit opzicht iets stelliger zich had uitgedrukt. Wel vernemen wij dat deze voorstellen „ver band zullen houden met de plannen omtrent eene hervorming der bestaande belastingen, welke wordt voorbereid." Maar dat enkele „voorbereiden" is, in ons parlementair woor denboek, een woord van zeer vage beteekenis. De tweede belangrijke toezegging, die in de troonrede gedaan wordt, is die waarhij de indiening van een ontwerp-wetboek van straf recht in deze zitting wordt aangekondigd. Inderdaad, een woord van veel beteekenis Wie groot geworden is onder de heerschappij van ons vertaalde Fransche strafwetboek, wie zich zijn leven lang geschaamd heeft over het gedenkteeken onzer vernedering, waarin de overweldiger van ons land en onze vrijheid goedvond'„in zijn paleis van de Tuileries", in de Sprokkel- en de Lentemaand van 1810, de strafwet vast te stellen, welke tot heden toe onder ons van kracht gebleven is, dewijl wij niet bij machte waren er iets beters voor in de plaats te geven, - die zal zich moeilijk kunnen voorstellen dat nu waarlijk het oogen blik nabij is, waarop aan dien smaad een einde gemaakt zal worden. Wij verheugen ons voorshands dan ook nog slechts met heving. Moge, nu er een minister gevonden is die, voorgelicht door den voortreffelijken arbeid der staats-commissie, deze groote taak aan durft, de tweede kamer zich op de hoogte harer roeping toonen eri eene wijze van be handeling beramen, waardoor het werk der invoering van een Nederlandsch strafwetboek mogelijk gemaakt worde Want met onze nu gebruikelijke manier van wetten-maken, met onze reeksen van ten deele onverwachte amen dementen en sub-amendementen, te midden waarvan zelfs een „koperen kop" als die van den heer Dullert somtijds den kluts dreigt kwijt te raken, met al dat stroeve en stootende raderwerk onzer tegenwoordige wetten-fabriek, krijgen wij waarlijk .het werkstuk van Napo eerst hare schoonheden bewonderd, die men zoo dicht bij Londen niet zou zoeken." Zij waren nu de stoep genaderd en Sibylle zei: „Gij zult zeker wel teleurgesteld zijn als gij hoort dat mijnheer en mevrouw Carlton uitgere den zijnIk bad u beloofd niet te zeggen dat gij komen zoudt maar ik deed toch al wat ik kon om hen thuis te houden Zij waren echter zeer op dit ritje gesteld en waarschijnlijk verlangden zij naar een vertrouwelijk gesprek, zooals alle jonggehuwden. Wie kan hen dat kwalijk nemen Al ben ik maar tijdelijk hier, voel ik mij toch gedurig de trop Al pratende liepen zij weer den tuin in en toen zij het hek naderden zei hij, haar zijn hand toe stekende: „Ik zal u nu meteen goeden dagzeg gen. Wees zoo goed mijne complimenten aan mevrouw Carlton te doen." „Denkt gij nu wezenlijk dat ik u zoo laat heengaan?" zei zij lachend. „Wat denkt gij dat mijn vriendelijke gastvrouw dau tot mij zal zeggen, als zij thuis komt?" „Niets waar gij niet terstond een antwoord op zult weten te vinden." „Maar in dit geval ben ik voor u verantwoor delijk en zal u, moet ik zeggen tegen uw wil? gevangen houden. Kom nu als 't u blieft mede naar binnen, dan gaan we samen naar het atelier en dan zal ik u aan het werk zetten, aan de laatste schets van mevrouw Pearl. Ik wil weten wat gij daarvan denkt. Zij heeft mijn profiel geteekend, leon en van zijne raadslieden niet licht uit den weg. Men vergete niet dat de Code Penal, of schoon bij besluit van 11 Dec. 1811 slechts bij provisie gehandhaafd, zich toch ge durende 67 jaren bruikbaar heeft getoond. Korter mag het „nationale" strafwetboek dus althans niet duren. De toestand in Atjeh, ziedaar het derde hoofdpunt der koninklijke rede. Bijna belache lijk, indien er geen treuriger woord voor te bedenken ware, klinkt op dit oogenblik de heugelijke verwachting der troonrede van 1877 „Nu sedert maanden in Groot-Atjeh geen militaire operatiën noodig zijn geweest, koester ik de hoop dat onze krijgsmacht aldaar aanmerkelijk zal kunnen worden verminderd." Woordelijk zijn wij teruggekeerd tot den toe stand van September 1876. „Buitengewone inspanning, heette het toen, wordt nog steeds gevorderd ter bevestiging van ons ge zag." En thans, na eene erkentenis dat „de goede verwachting, die in het vorige jaar scheen te worden gekoesterd", (zonderlinge woordenkeus voor een regeeringsstukniet verwezenlijkt is, hoort men de mededeeling herhalen„de handhaving van ons gezag al daar vorderde opnieuw buitengewone maatre gelen." Het is in dit overzicht de plaats niet voor opzettelijke bespreking van eenig onderdeel. Wanneer wij echter straks zeiden dat de troonrede belangrijk isook door 't geen zij verzwijgt, zou dit dan niet op den Atjeh-para- graaf van toepassing zijn Zou het oogenblik niet gekomen zijn om te trachten, ernstiger dan tot dusverre geschiedde, ons rekenschap te geven èn van den omvang der moeilijkhe den, welke daar „in het noorden van Sumatra" aan de „bevestiging" of de „handhaving" van ons gezag in den weg staan, èn van onze eigen kracht om die te overwinnen Niet minder veelzeggend is de troonrede in haar zwijgen, wanneer zij over ons leger geen woord meer zegt dan de gebruikeljke zinsnede over de „ijverige plichtsbetrachting" van zee- en landmacht. Sedert jaren is de he rvorming van ons krijgswezen aan de orde. Is het niet alsof een noodlot op ons land rust nu de man, die na zoo langen tijd van vruchteloos pogen, eindelijk geroepen was als de aangewezen per soon om te beproeven wat vóór hem niemand had kunnen volbrengendoor eene vreeselijke als „de Nacht" met gesloten oogen. Neen, mijn heer Morel, gij moogt niet trachten te ontsnappen. Ik heb vast besloten dat gij blijven zult. Kom nu mede." Zij ging voorop en hij volgde haar schoorvoetend. Zij wenschte hem het atelier te laten zien terwijl Pearl afwezig was; want zij verkoos niet dat dit liefste en meest artistieke plekje uit het geheele huis in zijn herinnering onafschei delijk aan Pearl verbonden zou zijn. Zij had zich voorgenomen, dat hij zijn Romeo hier het eerst in haar bijzijn zou zien en ook dat zijn hand dat profiel zou retoucheeren, waardoor hij genoodzaakt zou zijn haar aan te zien, en althans zijn oogen, zooal niet zijne gedachten, op haar te vestigen. Toen zij het heiligdom betraden sprong Dora, die van gekleurd papier matjes zat te vlechten, verschrikt op en wilde de kamer uitsluipen. Het kind deinsde instinctmatig voor Sibylle terug, sedert ze haar zoo afgewezen had. Maar zoodra Claud het kleine ding in 't oog kreeg, liep hij naar haar toe, tilde haar op, kuste haar en gaf haar allerlei lieve naampjes. „Zit gij hier te werken, lieveling?" vroeg hij „en hebt gij ook al leeren spelen „Dit is de kamer van mijn Pearl, en hier schil dert zij en hier hebben wij zoo dikwijls over u gepraat en gewenscht dat gij bij ons waart. Pearl leert mij van allesen ik heb ook een klein wijsje geleerd, dat zal ik op een andere keer voor u spelen als als als we alleen zijn „Waarom nu niet?" ziekte tot machteloosheid gedoemd wordt Tegenover dien tragischen loop der omstandig heden blijft ons niet veel anders te doen over, dan het voorbeeld der troonrede te volgen en te zwijgen, Zwijgen doet zij ook over de belangen, welke meer in 't hijzonder het nieuwe ministerie van waterstaat, handel en nijverheid aangaan, over de openbare werken. Op de „kanalen-wet," door den minister Tak ingediend en in het nieuwe zittingjaar aan de orde.blijvende, wordt zelfs niet gezinspeeld. Van buurt-spoorwegen, van stoom-tramwegen geen woord. Van dit ministerie, dat in de pas ingediende Indische begrooting, ondanks den tijdelijken financieelen tegenspoedzoo moedig aan de uitvoering der noodzakelijke openbare werken op Java vast houdt vreezen wij in dit opzicht geen wer keloosheid als het Nederland betreft. Toch is, veronderstellen wij, de zesde paragraaf der troonrede, de financieele, de sleutel tot haar stilzwijgen over de Nederlaudsche open bare werken. Het woord van den Franschen financier, baron LouisFaites moi de la bonne politique et je vous férai de bonnes finances is ook voor omkeering vatbaar. Had de minister van financien den weg tot de verlangde „versterking der rijksmiddelen" reeds gevonden, wij durven wedden dat zijn ambtgenoot voor den waterstaat ons meer te vertellen gehad zou hebben. Ook over andere belangrijke onderwerpen zwijgt de troonrede. Sommige zijn er onder, op welke het spreekwoord: „geen tijding, goede tijding" van toepassing is. Omtrent andere weder, zooals b. v. de Nederlandsche nijverheid in verhand tot deParijsche wereldtentoonstelling, kan de regeering haar stilzwijgen verontschul digen met het bekende: Ou ne parle pas de corde dans la maison dJun pendu Met het geen zij ons toezegt zullen wij echter tevreden zijn, indien er wat belangrijks van tot stand komt. Niet in de veelheid der beloften ligt voordeel, maar in hare uitvoering. Wanneer het zittingjaar volbrengt wat de troonrede belooft, dan zullen wij er niet licht eene regeering een verwijt van maken, dat zij hare krachten niet aan alles te gelijk versnippert. „Ach vraag me dat niet; zij hontd er niet van; zij wacht om u haar portret te laten zien," fluis terde het kind met een blik op Sibylle. „Dora ga eens in mijn kamer aan de schel trekken en zeg aan Frida dat zij mijn mantel repareert. Gij kunt bij haar blijven." Frida was de meid, die mee uit Hamburg was gekomen om voor Dora te zorgen. Het kind zat nog op den arm van Morel. „Ik moet gaan," fluisterde zij bedroefd, „zij zendt mij altijd weg." Zij gaf hem een kus en verliet de kamer. „Hier is de schets, en dit is mijn houding," zei Sibyllezij gaf hem de teekening in de hand en ging naar een stoel, nam plaats en schikte de plooien van haar kleed. Ten slotte legde ze haar hoofd achterover. Hij zweeg zóo lang dat zij, hoewel overtuigd dat hij haar schoon gevormd profiel gadesloeg, zich genoopt voelde hare oogen te openen en hem aan te zien. Hij was een stap achteruit gegaanhad haar den rug toegekeerd, en hield achteloos de teekening in de hand, daar zijn geheele aandacht bepaald was bij een klein, half verbleekt photographietje, dat op den hoek van den schoorsteenmantel stond. Hij had de levende Sibylle met al hare aantrekkelijkheden geheel vergeten en was verdiept in de beschouwing van het papieren afbeeldsel van het gelaat van Pearl.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1