N«. 200.
1878.
26 Augustus.
I21e Jaargang.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 24 Augustus.
Eene leemte in bet openbaar onderwijs
te Middelburg.
-
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie#générale de publicité étrangére G, L. Daübe en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
'"Vtti.
Bij gelegenheid van het vorstelijk huwe
lijksfeest, dat heden te Potsdam gevierd wordt,
waait van een zeer groot aantal woningen,
alsmede van alle openbare gehouwen hier ter
stede de Nederlandsche vlag.
Bij dit blijk van deelneming, prins Hendrik
en prinses Maria van Pruisen zeker dóór tien
duizenden Nederlanders gebracht, zij het ons
vergund onzen eerbiedigen gelukwensch te
voegen.
De jeugdige Duitsche vorstin, die bij het
leggen van den band, welke haar aan Neder
land hecht, door de wuivende driekleur in
alle oorden des lands verwelkomd wordt,
vinde hier zooveel oprechte genegenheid en
zooveel geluk, dat zij geen reden hebbe haar
schoon en machtig vaderland terug te wen-
schen. Den beminden broeder van onzen
koning wenscht, daarvan zijn wij overtuigd,
ieder Nederlandsch hart al de huwelijksvreugde
toe, waarop zijn huiselijke zin, de edele gaven
van geest en gemoed, die hem versieren, hem
in zoo ruime mate aanspraak doen maken.
Wat het vorstelijk bruidspaar zelf, en allen
die hen liefhebben en vereeren heden hun
toewenschen, worde hun, gedurende eene lange
reeks van jaren, ten volle geschonken.
H.
De door den heer van der Harst in den ge
meenteraad uitgesproken wensch naar een
school voor meer uitgebreid lager onderwijs
voor jongens, met een schoolgeld van niet
meer dan ƒ25, werd door den burgemeester
aldus beantwoord:
„Aan dezen wensch zal moeilijk voldaan
kunnen worden. Men zal zich toch herinneren,
dat weinige jaren geleden een adres van ge
lijke strekking door eenige ingezetenen aan
den raad werd ingediend, doch dat adres,
behalve andere zeer geldige en nog geldende
redenen van practischen aard, is moeten afge
wezen wordenop grond dat de gemeente in
dertijd bij de oprichting der rijks hoogere
burgerschool alhier, zoo al niet eene overeen
komst heeft aangegaan, dan toch beloofd heeft
geen openbare jongensschool voor meer uitge
breid lager onderwijs te zullen oprichten, zoo
lang de rijks hoogere burgerschool blijft be
staan. Ik geloof dat hetzelfde bezwaar ook
nu nog aanwezig is."
Aangezien belofte schuld maakt en niemand
de gemeente zal willen overhalen om haar
gegeven woord, al is het dan ook niet bij no-
tarieele of andere authentieke overeenkomst
aangegaan, te verbreken, schijnt met dit ant
woord de zaak afgedaan en de mogelijkheid
van de oprichting eener jongensschool voor
m. u. 1. onderwijs voorgoed afgesneden. Onder
éene voorwaarde nochtans. Namelijk dat de
omstandigheden sedert het aangaan der over
eenkomst niet zoodanig veranderd mochten
wezen, dat de eene partij, het rijk,
zonder schade van den eisch harer naleving
meende te kunnen afzien en de andere, de
gemeente, niet door even gewichtige be
langen als die; welke bij het aangaan der
overeenkomst golden, gedrongen mocht worden
om ontheffing van haar gegeven woord te
verlangen.
liet komt ons voor dat voor het bestaan
van beide dezer voorwaarden iets te zeggen
valt.
Dertien jaar geleden, bij de invoering dei-
wet op het middelbaar onderwijswaren de
hoogere burgerscholen ten onzent eene nieuwe
zaak. De behoefte aan de ontwikkeling op
breeder schaal, welke deze scholen beloofden,
werd nog niet algemeen, zelfs door hen die
de middelen bezaten om ze hunnen kinderen te
doen geven, gevoeld. Het stond te vreezen
dat, wanneer in den aanvang niet iets gedaan
werd om de ouders als 'tware te noodzaken
van de nieuwe inrichtingen gebruik temaken,
de vroegere z. g. n. Fransche scholen, aan
welke men gewend was en die alles gaven
wat men tot dien tijd voor de opleiding van
jongens noodig achtte, zouden voortgaan de
meeste leerlingen tot zich te trekken.
Het laat zich dus verklaren dat, bij de op
richting der H. B. S, alhier, van de gemeente
de belofte gevergd werd om geen openbare
school op te richtenwelke aan de rijks
inrichting van middelbaar onderwijs, ten na-
deele der algemeene ontwikkeling, hare leer
lingen rooven kon.
Thans echter is het middelbaar onderwijs
dertien jaren oud. Niettegenstaande het, gelijk
elke nieuwe en iedere menschelijke zaak, zijne
gebreken heeft, wordt het door de meesten,
die degelijke en veelzijdige ontwikkeling als
eene levensvoorwaarde erkennen, op hoogen
prijs gesteld. Inzonderheid heeft zich bij eene
breede klasse van ingezetenen de overtuiging
gevestigd, dat eene algemeene ontwikkeling
voor de vorming der jongelingen van onzen tijd
noodzakelijk is en het africhting-systeem van
vroegerwaarbij men slechts onderricht ont
ving in eenige voor de practijk onontbeerlijke
vakkendoch alle overige wetenschap een
gesloten boek bleef, beneden de eischen blijft,
welke voor de opvoeding gesteld moeten worden.
Als een gevolg daarvan is meer en meer het
diploma van afgelegd eind-examen eener H. B. S.
de sleutel geworden, welke tot verschillende
betrekkingen den toegang ontsluit. Niet alleen
stelt het rijk het bezit van dien sleutel als
voorwaarde aan vele candidatenmaar ook
door particulieren wordt langzamerhand dat
voorbeeld gevolgd, en in 't algemeen is de
hoogere burgerschool-opleiding het type ge
worden, dat voor jongelingen, die niet voor de
eigenlijke geleerde vakken bestemd worden,
verlangd wordt.
De H. B. S. heeft dus burgerrecht verkregen
en is eene behoefte geworden. Indien deze
stelling juist is, dan schijnt ook de gevolg
trekking gewettigd, dat het vereischte aantal
leerlingen haar thans genoegzaam verzekerd
is om te veroorloven het protectie systeem,
waarmede men haar in hare jeugd heeft willen
omringen, vaarwel te zeggen en de gemeenten,
waar behoefte aan meer uitgebreid lager
onderwijs zich doet gevoelen, vrijheid te laten
om in die behoefte te voorzien.
Te meer is deze gevolgtrekking gewettigd,
dewijl de ondervinding schijnt te leeren dat
voortzetting van het protectie-stelsel aan de
verdere ontwikkeling der H. B. S, niet langer
dienstbaar kan zijn. Van 1869 tot 1877 zijn
de cijfers, waarmede bij 't begin van iederjaai
de cursus geopend werd, de volgende geweest
voor alle lessen: 66, 81, 82, 81, 77, 83, 76,
69; voor enkele lessen: 11, 8, 14, 19, 19,
17, 21, 24. Telt men de leerlingen voor alle
en die voor enkele lessen te zamen, dan schijnt
het cijfer van 100 sedert een zestal jaren
tamelijk juist de uiterste grens aan te geven
tot hoever de algemeene ontwikkeling, welke
de H. B. S. geeft, als eene behoefte gevoeld
wordt. Toeneming dier behoefte vertoont zich
niet, én tenzij het mogelijk ware door andere
middelen, onder welke wij in de allereerste
plaats eene aanmerkelijke verlaging van het
.Sfikoolgeld en de uitgaven voor leermiddelen
noemen, den kring harer werkzaamheid uit
te breiden, schijnt de bescherming, welke zij
geniet, het aantal harer leerlingen niet langer
te doen stijgen. Dat stelsel komt alleen aan
de bijzondere scholen voor m. u. 1. onderwijs
ten goede.
Het komt ons dus voor dat handhaving dei-
overeenkomst, welke voor 13 jaren door de
gemeente aangegaan werd, misschien thans
door het rijk niet meer verlangd zou worden.
Maar van den anderen kant zijn ook voor de
gemeente de omstandigheden veranderd. De
hoogere burgerschool heeft ook in dit opzicht
de roeping vervuld, welke wij gisteren voor
de toekomstige middelbare meisjesschool aldus
uitdrukten: dat zij de algemeene maatschap
pelijke ontwikkeling en de daaruit voort
vloeiende behoeften tot een hooger peil heeft
opgevoerd. Wie vroeger voor hun zonen met
de beste Fransche scholen of met kostscholen
voldaan waren, verlangen nu de hoogere bur
gerschool. Wie zich destijds met het gewoon
lager onderwijs of met de mindere Fransche
scholen tevreden stelden, wenschen nu als
minimum van kennis voor hunne jongens
tevens de wiskunde, het tèekenen of misschien
een paar andere vakken, benevens de begin
selen van een drietal levende talen, het
drukkend, doch helaas onmisbaar bestanddeel
yan iedere Nederlandsche opvoeding, die iets
meer beoogt dan in den werkmansstand te pas
komt.
Aan deze behoefte heeft zoowel de heer van
der Harst in den gemeenteraad, als het voor
eenige jaren aangeboden adres van ingezetenen
uitdrukking gegeven. Destijds was het mis
schien, met het oog op den korteren levens
duur der hoogere burgerschool, nog niet raad
zaam aan het adres gevolg te geven. Thans
gelooven wij dat het eene daad van rechtvaar
digheid wezen zou, de bij voortduring blijkende
behoefte in ernstige overweging te nemen.
Doch niet alleen van rechtvaardigheid, maar
ook van behoorlijke uitvoering der wet. Art.
16 toch der nieuwe wet op het lager onderwijs,
in dit opzicht gelijkluidend met, maar nog wat
gebiedender dan de wet van 1857 zegt:
„In elke gemeente wordt voldoend lager
onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal
scholen, welke voor alle kinderen zonder on
derscheid van godsdienstige gezindheid toegan
kelijk zijn.
„Het onderwijs omvat de vakken, in art. 2
vermeld onder ak en daar, waar genoegzame
behoefte aan uitbreiding bestaat, een of meer,
of wel alle vakken, vermeld in dat artikel
onder lt."
Deze vakken lt zijn: de beginselen van
het Franseh, Hoogduitsch en Engelsch, der
algemeene geschiedenisder wiskundehet
handteekenen, de beginselen der landbouwkunde
en de fraaie handwerken voor meisjes.
Het is dus alleen de vraag of er „genoeg
zame behoefte aan uitbreiding" bestaat. Is
die behoefte gebleken, dan kan ook het rijk
niet verlangen, dat op grond eener overeen
komst, een gebiedend voorschrift der wét on
uitgevoerd worde gelaten.
Wij hebben de zaak van een
standpunt beschouwd. De vroeger
hebbende en - „nog geldende redenen van prac
tischen aard", welke de burgemeester aanvoerde
zonder ze nader te omschrijvenlaten wij
voor ,'t oogenblik buiten beschouwing. Natuur,
lijk zouden er, hetzij bij de oprichting eener
nieuwe, hetzij bij de uitbreiding eener be
staande school voor meer uitgebreid lager
onderwijs bezwaren te overwinnen zijn. Als
't eenmaal zoover is, kunnen die bezwaren
overwogen en zoo noodig bestreden worden.
algemeen
gegolden
Voor 't oogenblik wenschten wij alleen de ge
grondheid van den wensch, door den heer van
der Harst uitgesproken, aan te toonen en het
door hem bepleit belang opnieuw aan de orde
te stellen.
Na lang en smartelijk lijden overleed heden
nacht te éen uur een onzer meest geachte ingeze
tenen, een man wiens verlies door geheel Neder
land gevoeld zal worden, mr. Gerrit Adriaan
Fokker, lid van gedeputeerde staten van Zeeland.
Het is thans het oogenblik niet om in meer
dan enkele hoofdtrekken een overzicht te geven van
de loopbaan van een man, wiens leven en werken
als staatsman en geleerde, als burger en mensch,
eene opzettelijke en grondige beschrijving ten
volle waardig is en dan ook ongetwijfeld eene
bereidwillige en waardige hand vinden zal. Hier
volsta de herinnering dat hij, den 17en Decem
ber 1811 te Middelburg geboren, na aan de hoo-
gesehool te Leiden gepromoveerd te zijn, en als
student vrijwilliger aan den tiendaagschen veldtocht
deelgenomen te hebben, zich als advokaat en
procureur alhier nederzette en later gedurende
eenige jaren het ambt van kantonrechter vervulde.
Door zijne studiën en geschriften op rechts- en
staathuishoudkundig gebied inmiddels bekend
geworden, werd hij bij de eerste verkiezing van
leden der tweede kamer, na de grondwetsherzie
ning, in 1849 voor het hoofdkiesdistrict Zierikzee
tot afgevaardigde gekozen. Hij had als zoodanig
zitting tot in 1850, toen hij, bij de verandering
der kiesdistricten, door den heer Anemaet vervan
gen werd.
Van 1854 af vinden wij hem als lid onzer pro
vinciale staten en als lid van het college van
gedeputeerde staten werkzaam. Beide betrekkin
gen vervulde hij onafgebroken totdat hij, in
1865 voor het hoofdkiesdistriet Middelburg tot
lid der tweede kamer gekozen, zijn lidmaatschap
der staten in het volgende jaar nederlegde.
Als lid der kamer had hij, gedurende de storm
achtige jaren 186668 herhaaldelijk herkozen
zijnde, tot in 1870 zitting, toen hij zijn mandaat
nederlegde, teneinde voor zijn jeugdigen vriend
mr. Tak van Poortvliet plaats te maken. In
't volgende jaar zien wij hem weder als lid der
provinciale en gedeputeerde staten werkzaam,
welke betrekking hij tot aan zijn dood vervulde.
Met zelfverloochening, en alleen uit getrouwheid
aan het politieke vaandel, waaronder hij zijn
leven lang gestreden had, aanvaardde hij in
1875 nogmaals eene candidatuur voor de tweede
kamer, toen het er op aankwam, door eene ver
kiezing voor weinige weken, te doen blijken dat
Middelburg, ondanks de nederlaag van een oogen
blik, nog niet tot de voor de liberale partij „ver
lorene districten" behoorde.
Eondom deze dorre opgave van feiten en da
tums groepeert zich een leven van arbeid in den
meest veelzijdigen en uitgestrekten zin. Zijne
studiën over het rechtswezen en het administra
tief recht, in tal van tijd- en vlugschriften ver
spreid, verdeelen zich over zijn geheele leven.
Meer afzonderlijk bekend is zijn uitvoerigste
werk, in 1862 te Amsterdam verschenen, de
Geschiedenis der loterijen in Nederland. Innig
van het schadelijke en zedebedervende der staats
loterij doordrongen, bestreed hij haar, zoo in dat
boek als in de tweede kamer en overal waar hij
zijn woord kon doen hooren, met de vasthou
dendheid en de taaie kracht, welke hij steeds
aan de verdediging van wat hem waar en goed
voorkwam, besteedde. Aan het spaarbankwezen
begon hij zijne pen te wijden in 1853, toen hij
alhier het licht deed zien Bet spaarbanhvezen
in Europa, in H bijzonder met het oog op Neder
land beschouwd. Dat hij ook aan dit onderwerp
van studie, dat hij in de kracht van zijn leven
aanvatte, tot in zijne grijsheid trouw bleef, be
wees hij toen hij in het vorige jaar, naar aanlei
ding van een opstel in ons blad, tot de oprichting
der Middelburgsche schoolspaarbank den eersten
stoot gaf. En niet zonder aandoening lazen wij,
op het oogenblik dat de schaduw des doods
reeds op hem rustte, in het jongste nommer van
de Economist deze mededeeling in een overzicht
van het verhandelde op het. Congres des institu
tions de prévoyance te Parijs:
„Ook de heer Fokker, de onvermoeide strijder