N". 196.
191e Jaargang.
1878.
Woensdag
21 Augustus.
Ware Jiefde!
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m, franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentien: 20 Cent per regel,
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 17 regels 1,50
iedere regel meer 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangére G. L, Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg, 20 Augustus.
de Schrijfster van „Jennie" enz.
r.r'j
t 1
Gelijk wij gisteren reeds onder onze telegra-
phische berichten mededeelden, bevat de Staats
courant twee rapporten van den minister van
binnenlandsche zaken, gedagteekend 13 dézer,
naar aanleiding der aangeboden adressen in zake
de wetsvoordracht tot regeling van het lager
onderwijs.
De lezing dezer stukken bevelen wij ieder aan,
wien het ernstig om eene grondige bekendheid
met en een rijp oordeel over de schoolquaestie
te doen is. Hier moeten wij met een overzicht
van den gang van het betoog en met aanhaling
der belangrijkste zinsneden volstaan.
In het eerste rapport, betrekking hebbende op
het „smeekschrift" der petitionarissen om „eene
school met den bijbel", wordt in de eerste plaats
aangetoond het zuiver staatkundig karakter dezer
demonstratie, welke lang te voren bedacht en
voorbereid is. Immers in de zitting der tweede
kamer van 6 Dec. 1877 waarschuwde de heer
van Wassenaer reeds „dat, wanneer zich eene
krachtige volksopinie gevestigd heeft, zij de mid
delen vindt om die aan den voet van den troon
te brengen", en herinnerde hij aan het lot dat
het eerste ontwerp (het ontwerp van Eeenen)
heeft ondergaan. „In de kamer zou het onder
steuning gevonden hebbenbij de kroon werd
het gestuit."
„Het baart alzoo geen verwondering, zoo
gaat het rapport voort, dat een tijdig en met
zorg beraamd plan, uitgevoerd met al de hulp
middelen, waarover eene krachtige kerkelijke en
tevens politieke partij organisatie in staat stelde
te beschikken, niet zonder uitwerking gebleven
is, doch het ware onmenschkundig en zou niet
Btrooken met de feiten, die dagelijks aan het
licht komen, indien men veronderstelde, dat velen,
die, zelve niet op de hoogte der zaak, zich, toen
zij daartoe werden aangezocht, lieten overhalen
hunne naamteekeningen onder het hun voorgelegde
stuk te plaatsen, tot meer dan het zetten van
hunnen naam te bewegen zouden zijn geweest."
Waarom heeft men echter niet gepetitionneerd,
terwijl het wetsontwerp bij de tweede kamer aan
hangig was? Het was omdat men, op grond
van hetgeen in 1857 geschied is, voorzag dat
het gemeen overleg tusschen de regeering en de
kamer, het tot stand komen eener wet ten ge
volge zou hebben. Daarom heeft men willen
wachten tot de beslissing der staten-generaal
gevallen was. „Heeft men, zegt het rapport,
alles toetsende uitsluitend aan het partijbelang,
FETJILLBTOlsr.
3?
DOOK
HOOFDSTUK XXX.
GESLEPENHEID.
„Dat zal ik nader bepalen. Maar als ik haar
zie is het toch het beste dat zij een goeden in
druk op mij maakt, niet waar? Dat geeft ge
dus toevertel me nu eens of ze eenig savoirfaire
heeft? Is ze een vrouw van de wereld?"
„God bewaar me! Niet in den zin dien gij
daaronder verstaat. Neen moeder, Pearl is een
ware vrouw, met meer gevoel en gezond verstand
in haar pink dan al die zoogenaamde dames in
hare hooggekapte hoofden hebben.
„Juist zoo als ik vreesde. Op haar manier
heel goed, ongetwijfeld, maar in onze maatschappij
zou zij verlegen, linksch en misplaatst zijn."
„Pearl zou noch het een noch het ander zijn,
zij is een dame in den waren zin des woords."
„Ook toegegeven, maar zeg nu eens oprecht,
heeft ze toch niet eenig polijstsel noodig? Hoe
kleedt zij zich?"
„Heel eenvoudig.
zoo doende misschien wijselijk gehandeld, het
valt moeielijk deze taktiek te rijmen met de be
tuigingen van trouw en gehechtheid, waarvan de
mond overvloeit, want in den staat, waarin de
zaak gekomen is, zou het volkspetitionnement
zijn doel niet kunnen bereiken, zonder dat de
kroon in ernstige botsing geraakte met de beide
kamers der staten-generaal en daardoor het
vaderland roekeloos werd blootgesteld aan een
schokwaarvan de gevolgen onberekenbaar
zouden zijn.
„Dit kan niet worden vergoelijkt door aan te
dringen op benoeming eener zoogenaamde Royal
Commission. Het verslag eener staatscommissie
kan nuttig wezen ter voorbereiding van een wets
ontwerp, doch nimmer in aanmerking komen als
middel om de kroon voor te lichten nopens de
gewichtige regeeringdaad, die ingevolge art. 114
der grondwet moet geschiedennadat een
wetsvoordracht door de vertegenwoordiging is
goedgekeurd. De onschendbaarheid des konings
is de hoeksteen van het constitutioneele staats
gebouw en door het advies eener commissie,
samengesteld uit niet-verantwoordelijke leden,
wordt de kroon niet gedekt. In eene com
missie die zou oordeelen over de waarde
der uitspraken van de constitutioneele staats
machten, zouden geen onbekende personen
zitting kunnen hebben en, samengesteld uit nota-
biliteiten, zou aanstonds door de benoeming de
geest der meerderheid bekend zijn. Eenstemmig
heid ware, zonder hoogst eenzijdige keuze, evenmin
verkrijgbaar als bij de commissie van 12 Nov. 1840.
Terwijl geen der strijdende partijen in de uitspraak
der commissie zou berusten, zou door haar be
noeming in de openbare meening de koning on
herroepelijk partij gekozen hebben. Die benoeming
zou volgens de grondwet niet kunnen geschieden
dan op voordracht van den minister en bij door
dezen gecontrasigneerd besluit. Doch welk minis
ter, die gevoel had van waardigheid en plicht,
zou de verantwoordelijkheid jegens den koning
en het land, die hij aanvaard heeft, op die wijze
van zich willen afschuiven of rechtens daartoe bij
machte zijn?
„Het volkspetitionnement blijkt alzoo een staat
kundige beweging te zijn, welke den koning in
weerspraak poogt te brengen met de vertegen
woordiging."
Het rapport zet vervolgens uiteen dat het ver
langen der adressanten eigenlijk slechts door eene
openbare school met den bijbel bevredigd zou
kunnen worden, toont aan dat eene vergelijking
met andere landen niet opgaat, omdat de omstan
digheden te zeer verschillen en betoogt voorts de
noodzakelijkheid der neutrale openbare school in
de volgende bewoordingen:
„Zoo goed als miss Moreton?
„Heel anders."
„Ik vroeg: zoo goed als miss Moreton. Kunt
ge me daar niet op antwoorden?"
„Misschien niet zoo elegant. Ik geloof niet dat
Pearl zich ooit veel bekommert om hetgeen zij
draagt; maar ik weet wel dat zij er met al haar
eenvoud allerliefst uitziet."
„Dat is waarlijk aandoenlijk. Geeft gij haar
ook te weinig kleedgeld."
„Stellig niet; maar ze schijnt niets voor zich-
zelve uit te geven."
„Wie maakt haar japonnen?"
„Dat doet zij zelve met haar kamenier.
„Hoe naïf! zoo onschuldig en interessant, als
een tweede Penelope. Arme jongen wat zal u dat
mettertijd vervelen!"
„Moeder dat gaat te ver. Ik heb mijn best
gedaan om mij in te houden; maar
„Nu, nu! Wees niet kinderachtig Hubert. Laat
ons niet opnieuw gaan twisten. Ik ben toch uw
moeder en heb het recht mijn meening over u en
de uwen te zeggen. Bij wijze van afwisseling of
van tegenstelling moet ik u een woordje over
Sibylle Moreton zeggen. Die is knap, die kent
de wereld en weet zich te kleeden. Die zou uw
vrouw eenige nuttige wenken kunnen geven
Het zou niet kwaad zijn als zij elkaar leerden
kennen."
„'t Is zonderling, maar dat heb ik ook al ge
dacht."
„Heel zonderling. Hebt ge dat bedacht gedu
„In ons land was in het stadhouderlijk tijdperk
de gereformeerde religie staatsgodsdienst, doch had,
in vergelijking met tegenwoordig, de zorg der
overheid voor de volksschool weinig te beteeke-
nen. De nieuwe staatsorde onderscheidt zich van
die vroegere, doordien zij gebouwd is op het
fundament, dat de Nederlandsche natie éen en
ondeelbaar is, zoodat alle burgers gelijk staan
voor de wet, elk hunner het vaderland even lief
is en verschil in geloofsbelijdenis geen onderscheid
maakt in burgerrecht en burgerplicht. Scheiding
van kerk en staat is het cement onzer volkseen
heid, het plechtanker van ons zelfstandig bestaan,
het hoofdbeginsel van ons staatsrecht, en tenge
volge dier scheiding van kerk en staat kan de
openbare school eener zoo bij uitnemendheid ge-
gemengde bevolking geene andere dan de religieus
neutrale zijn. De wetgever en de regeering heb
ben hieraan tot nog toe onwrikbaar vastgehouden."
In een historisch overzicht wordt daarna herin
nerd dat de school volgens de wet van 1806 geen
„school met den bijbel" was; dat op aandrang
van de voorvechters der vrijheid van onderwijs,
in de grondwet van 1848 deze vrijheid werd toe
gelaten, waarmede zoowel de katholieke kerk
voogden als de heeren Elout en Groen destjjds
niets anders verklaarden te bedoelen dan „het recht
om zonder vergunning scholen te stichten, die de
stichters uit bijzondere middelen bekostigen."
Het stond dan ook bij de grondwetsherziening
vast, en dit wordt door aanhaling der adviezen
van Groen gestaafd, dat „vooreerst de school
met den bijbel nooit kan zijn de openbare school
ten tweede dat zij, die dergelijke school voor
hunne kinderen begeeren, die onderhouden moeten
uit eigen bijzondere middelen; ten derde dat zij
volkomen vrij verklaard werden dergelijke school
te stichten zonder daarvoor verlof te vragenten
vierde dat dit hen niet ontslaat van hunne ver
plichting om evenals andere ingezetenen tot de
openbare lasten en dus tot medebekostiging der
openbare school bij te dragen."
Dat de openbare school niet „de school met
den bijbel" zijn kan, is overigens ook door den
heer Teding van Berkhout den 26en Juni 1878 in
de tweede kamer erkend. De adressanten hebben
alleen recht, dat men hen bij het oprichten van
eigen scholen vrijelijk laat begaan.
„Doch, zoo gaat het rapport voort, zij
beklagen zich, dat zij niet bij machte zijn die te
bekostigen, althans voor zooveel zij niet met
goederen bedeeld zijn. Is, wel doordacht, gevaar
lijker stelling denkbaar? Immers zoo de min
gegoede er recht op heeft, dat de staat hem op
algemeene kosten alles verschaffe, wat de gegoede
betaalt uit eigen beurs, omhelst men in beginsel
het grofste communisme. Dat recht mag dus de
rende uwe beraadslagingen met mevrouw Moreton?"
„Beraadslagingen
„Ja, ja! Kijk maar niet zoo verwonderd, ik
neem het u volstrekt niet kwalijk, mijn jongen.
Gij zijt altijd nog een kind. Gij praat van
haar verstand! Maar als gij iemand zoekt, die
daarvan een heele massa in haar pink heeft,
ga dan naar mevrouw Moreton. Die zou u
dingen kunnen vertellen die uw jeugdige wijs
begeerte ver te boven gaan. Bij voorbeeld
„Majoor Alckenzie," kondigde de kamerdienaar
plechtig aan en wachtte de orders van mevrouw
aan de deur af.
„Hier nietik zal mijnheer in 't salon ontvan
gen," sprak lady Carolina gejaagd; daar zij heel
goed den verstoorden trek op het gelaat van haar
zoon opmerkte.
„Ik begrijp niet hoe gij zoo'n onbeschaafden
kwajongen
„Stil Hubert! Hoe durft gij zoo over een
mijner vrienden spreken!" riep zijn moeder.
„Dat durf ik; en gij weet dat het de waarheid
is. Hij kan geen vriend van u zijn. Waarom
duldt gij hem?"
„Ter wille van zijn armen vader die ver van
hier is."
„Zijn arme vader! Die is vrij wat beter af
dan iemand dien wij hier kennen."
„Beste Hugh; versta me niet verkeerd. De
oude Alckenzie heeft mij vroeger een grooten
dienst bewezen dat is nu jaren geleden voor
ik uw vader huwde. Maar ik voel mjj altoos
regeering nooit erkennen. Tegenover haar kan
men alleen het recht doen gelden, dat voortvloeit
uit haar verplichting om voor de behoorlijke
inrichting van het openbaar onderwijs te zorgen.
Is de school met den bijbel een andere dan de
openbare school, dan hebben adressanten op zoo
danige school geen aanspraak. Het staat hun
alleen vrij die op te richten, indien zij daartoe
bij machte zijn. Op hulp van overheidswege
mogen zij niet rekenen."
Nadat vervolgens het onaannemelijke der zes
middelen, door de adressanten in hun „memorie
ter adstructie" genoemd, in korte woorden, met
een bewijs op de geschiedenis en op de beginselen
van ons staatsrecht, is aangetoond, komt het rap
port tot deze slotsom:
„In welke bewoordingen ingekleed, komt der
halve de grief van adressanten altoos hierop
neder, dat zij, de vrijheid van onderwijs verkregen
hebbende, thans van de school, die zij willen
blijven inrichten naar eigen goedvinden, de kosten
geheel of ten deele willen doen betalen door den
staat. Uit een menschkundig oogpunt bevreemdt
dit niet; zelfs niet als misschien de klacht over
de hardheid voor de mingegoeden voortkomt van
de gegoeden, die de bijdragen, door hunne ge-
loofsgenooten van hen gevraagd, moede worden
doch hiermede is het streven van adressanten niet
gerechtvaardigd. De wetsvoordracht, door de
beide kamers der staten generaal aangenomen,
wijzigt niets in de beginselen der bestaande wet.
Zien adressanten het met leede oogen aan dat de
verbeteringen, die het openbare onderwijs dringend
behoeft, er in gebracht worden, de regeering
mocht niet verzuimen aan de staten-generaal de
voorstellen te doen, waartoe een stellig voorschrift
der grondwet haar verplichtte.
„Onthouding der koninklijke bewilliging aan de
goedgekeurde wetsvoordracht zou dus aan adres
santen luttel baten. Hun aanval is eigenlijk
gericht tegen de wetten van 1806 en 1857 ja,
tegen de grondslagen zelve onzer staatsinstellingen,
zoodat aan hun eisch niet anders zou kunnen
worden voldaan dan door volkomen omkeering
van al hetgeen, waaraan tot nog toe wetgever
en regeering hebben, vastgehouden. Er bestaat
bij adressanten geen twijfel omtrent de onwrik
bare overtuiging van de meerderheid in de beide
kamers der staten generaal, noch omtrent de
uitkomsten der stembus. Bewogen door de
roerselen, die de menigte het krachtigst medesleepen,
beangstigd in hun geweten en opgezet door
hatelijke tegenstelling tusschen rijk en arm, werden
de petitionarissen in handen der leiders eener
staatkundige partij het voertuig tot het bewerk
stelligen eener demonstratie, die, wanneer zij
doel trof, de kroon oogenblikkelijk in hevige botsing
aan hem verplicht en ik vertrouw dat gij, mijn
zoon, dat gevoel zult eerbiedigen. En als gij
dus ooit in de gelegenheid mocht zijn Gabriël
van dienst te zijn, doe het dan ter wille uwer
moeder. Wilt ge dat, beste Hugh
„Lieve moeder," riep hij met warmte uit „als
gij zoo tot mij spreekt kan ik u niets weigeren."
En dat meende hij. Hij herinnerde zich niet zijn
moeder ooit zoo zachtzinnig te hebben gekend
zelfs hare gelaatstrekken hadden de gewone
strakheid verloren. Hij vatte haar hand en ver
volgde lachend. „Verlangt gij dat ik nu terstond
naar den zwarten engel Gabriël zal gaan en beleefd
tegen hem zijn, beveel slechts, mevrouw, ik ben
uw gehoorzame zoon en dienaar."
„Neen beste jongen, ik wil u niet te spoedig
op de proef stellen," antwoordde zij. „Ik ben
aan de manieren van dat mannetje gewoon. Hij
blaft harder dan hij bijt Wij kunnen het best
samen vinden. Maar zeg eens, gij gaat zeker
van avond naar de receptie te Glenville House?
Vergeet dan niet mij bij de dames te excuseeren
ik zal liever een anderen avond gaan: gij weet
dat ik somtijds niet wel bendaarbij lachte
lady Carolina zeer welgevallig en wierp een blik
in den spiegel. Haar zoon keek haar na toen zij
de kamer verliet en moest bekennen dat zij, als
zij er vriendelijk uitzag, nog een zeer knappe
vrouw was.
Carlton ging volgens afspraak een uur vroeger
naar de receptie te Glenville House dan de andere