aargaiij 1878. 8 Augustus. Ware Jiefile! Weder een vernageld kanon, N°. 185. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien: 20 Cent per regel, öeboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangére G, L. Daübe en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Middelburg, 7 Augustus. OPEXJIIjIL.EI'rOTSr- de Schrijfster van „Jennie" enz. COURAIVT. Maand aan maand heeft men in de Stan daard betoogen kunnen lezen, waarvan de grondtoon wasBij den koning is, in hoogst beroep, herstel te krijgen van het onrecht, dat ons door de wet-Kappeyne boven 't hoofd hangt. Te bewijzen dat de Standaard dit werkelijk gezegd en bedoeld heeft, is niet zoo gemakke lijk als het schijnt. Het anti revolutionaire hoofd-orgaan is daartoe te behendig in het kiezen en omsluieren zijner woorden. Maar toch, het schreef den 15en Juli„In den regel gaat het volk niet zelf naar zijn koning. Het laat dit na, niet uit traagheid, maar wijl het bij den koning zijn natuurlijken, vas ten pleitbezorger in de staten-generaal vindt. Maar verlaten deze volkstribunen hun post, of vallen ze u af en kiezen ze tegen u partij, dan, ja dan is het weer aan u zelf om te spreken. En zelf naar den koning! wordt dan de natuurlijke leus." „Naar den koning, schreef het blad den 20en Juli, al wie nog aan de trouw en de goedwilligheid van het hart van een Oranje gelooftMet de kamer hebben we afgedaan. Van rechtswege geroepen om 'het woord des volks bij de kroon te spreken, heeft dit aan naam en roeping ontaarde staten-college zich, in plaats van staten-generaal, een verzame ling van staten van partij betoond en daar mee den band doorgesneden, die het verbond aan de natie Niet langer aan partij, maar aan den koning zal (nu) de beslissing staan. Aan Willem den derde, die alsdan een der schoonste bladzijden in de geschiedenis van zijn huis zal kunnen schrijven, of duizenden bijduizenden teleurstellen!" „Dat is de grondtoon, zoo heette het den 23™ Juli, van wat we den koning zullen zeggen: „de rijkere vrij, de armere gedwon gen!"-, dat is juist het grievende van dit fatale ontwerp, waartegen we redres zoeken bij onzen vórst." De koning dus, vrij en machtig boven alle andere staatsmachten en partijen staande, 37 door HOOFDSTUK XXIII. G&BKIEL MAAK GEEN ENGEL. Majoor Alckenzie was twaalf maanden in En geland geweest en had, van zijn standpunt gezien, dien tijd uitstekend besteed. Er was geen muziek zaal in Londen, waarmede hij niet grondig kennis had gemaakt; niet juist met het gebouw maar met elke „artiste" die er was opgetreden. Bij was goede vrienden met al de celebriteiten van den dag en schepte veel behagen in den lossen toon hunner conversatie. Hij had ook eenige fijne diners te Richmond en Greenwich gegeven ter eere van eenige dames van het ballet, en er waren enkele schouwburgen waar hij altijd har telijk welkom was achter de schermen. Maar in de meesten werd hij alleen tot de loges toegelaten. De oude Alckenzie had zijn leven doorgebracht met voortdurend geld verdienen en sparen. Dat was een ware hartstocht bij hem geworden, die door niets geëvenaard werd dan door den wensch om zijn zoon en erfgenaam vooruit te zien komen. bevoegd en bekwaam om, naar de inspraak van zijn geweten, niet slechts bet hem voor gelegde, door de volksvertegenwoordiging aan genomen wetsontwerp niet te bekrachtigen, maar ook om „redres" te geven van de „stui tende rechtskrenking", die, naar luid van bet „smeekschrift"reeds sedert de schoolwet van 1857 aan de 304,000 petitionarissen is aange daan. Die leuze beeft men maand aan maand aan bet volk voorgebondenmet die leuze heeft men de menigte opgejaagd en opgeschrikt met haar heeft "men de honderdduizenden bijeengebracht en „voor den koning" gevoerd. De onjuistheid dezer leuze hebben wij ge poogd aan te toonen in ons opstel over „het geweten van den koning" (M. Ct. van 26 Juli jl.) Niet dat wij het recht des konings zochten te betwisten om ontwerpen van wethetzij door zijne ministers namens hem ingediend, hetzij door de tweede kamer voorgesteld, naar eigen goedvinden al dan niet te bekrachtigen. Zoo danige bewering zou met ons staatsrecht (zie o. a. LentingSchets van het Nederlandsch staatsbestuur2e druk, hl, 124, de Savornin Lohman, De Ned. staatswetten met aanteeke- ningen en Boissevain, de Grondwetheide op de artt. 69 en 114) in volkomen strijd geweest zijn. Maar wat wij bedoelden te doen uitko men was, dat in deze schoolquaestie, welke Willem III bij zijne troonsbestijging aan de orde vond, welke hem herhaaldelijk noopte om bij verschillende ministers raad te zoeken en welke in 1857 een begin van oplossing vond bij een ministerie van de richting van het tegenwoordige volkspetitionnement, de konink lijke beslissing zich had doen kennen toen in 1877, na eene laatste poging om door een conservatief ministerie de verschillende partijen met „kléine concessiën" tevreden te stellen, de heer Kappeyne tot den koning geroepen werd met de onafwijsbare opdracht om de school wetsherziening tot stand te brengen. Deze staatsman was geen onbekende; hij had zijne gevoelens nimmer verzwegen; met hem aan het roer der regeering wist de koning, wist iedernaar welke beginselen de schoolwet van 1878 samengesteld zou zijn. Op deze gronden betoogden wij, dat nu door dezen bewindsman eene wet was voorgesteld, die naar het getui genis van vriend en tegenstander in de rich ting des ministers gematigd genoemd moest worden, de koning niet meer vrij zou zijn aan Het was niet moeielijk hem een plaats in het leger te koopen en dank zij het klimaat maakte hij spoedig promotie; het eenige wat hem dus nu te doen overbleef, was naar Europa te gaan om zich in Groot-Brittanie te vertoonen. Zijn vader wist wel dat Gabriël om zijn stand op te houden veel geld moest verteren en daar had hij, zonderling genoeg, niet tegen; want hij wist dat zijn zoon geen cent zou uitgeven zonder er zooveel mogelijk de waarde voor terug te krijgen. En dat had hij zeer juist ingezien. Gabriël was niet gierig, integendeel hij verteerde veel geld maar hij gaf nooit een cent ondoordacht uit. Gedurende het vorige seizoen had hij te St. James kamers gehuurd en weelderig gemeubeld; doch toen het hem 's winters te Londen te koud werd verhuurde hij die kamers weer zeer voordeelig, en zag zeer goed toe dat de huurder op zijn tijd betaalde. Hij had een donkergroen coupétje, waarin bij het liefst reed met beide raampjes dicht, voortdurend rookende, nu en dan in gezel schap eener opzichtig gekleede dame. Hij had een schoon rijpaard, nog zwarter en veel glanzi- ger dan zijn eigen haar en twee kleine staljongens, heide slimme, kleine jodenknapen, die het voor deel opleverden van hun mond te houden en precies te doen wat van hen verlangd werd. Zij werden elke week door mijnheer zelf betaald, die voor het kleinste misdrijf iets van hun loon aftrok. Toen de majoor naar Hastings ging verkocht hij zijne paarden en rijtuigen aan denzelfden jeugdigen markies, die zijne kamers gehuurd had. TeHas- het onveranderd door de staten-generaal aan genomen wetsontwerp zijne bekrachtiging te weigeren, dewijl ook 's konings geweten, als dat van den minste zijner onderdanen, gebon den is door zijn vrijwillig afgelegden eed van trouw aan de grondwet. Misschien heeft onze taal eenigen indruk te weeg gébracht. Wanneer wij ten minste in de Standaard van gisteren lezen van „de luid ruchtige taal van sommige dagbladschrijvers" en weder van het dilemma tusschen eed en geweten, waarin „dagbladschrijvers" den koning zoeken te plaatsen, dan is het ons, wellicht is het zelfbedrogalsof wij ons eigen betoogschoon niet met name aangehaald, tusschen de regels zien schemeren, al voelen wij ons dan ook overtuigd dat het woord „luid ruchtig" in deze zaak op andere „dagblad schrijvers" beter van toepassing is dan op ons. Maar dit zij hoe het wil, zeker is het dat thans, nu het „volkspetitionnement" van 3 Augustus een voldongen feit is en de honderdduizenden, - voor zoover zij er zich nog ongerust over maken, met spanning naar 's konings be slissing uitzien, op eenmaal door de Standaard met eene redeneering voor den dag gekomen wordt, die tegenover harebetoogen van de laatste maanden een allerzonderlingsten indruk maakt. Nu wordt plotseling gewaarschuwd tegen „overdrijving", tegen „opwinding." Nu wordt gezegd: „Wij leven niet meer in een tijd, waarin Oranje, zijn steun gevende aan de onderdrukten, het recht door eene persoonlijke regeeringsdaad herstellen kan." Nu wordt erkend: „Als thans de koning door een per soonlijke daad het recht herstellen wilde, zou hij op onwettige wijze moeten handelen, m. a. w. hij zou zijn eed moeten schen den. Dit nu mag niet, omdat hij dan in strijd met zijn eigen consciëntie zou moeten handelen." Maar dit is immers hetzelfde wat wij, en alle liberale bladen met ons, sinds maanden beweerd hebben! Wij allen hebben immers betoogd dat het volkspetitionnement óf niets baten kon, of den koning tot schending van zijn eed, tot grondwets-verkrachting, dringen moest. Maar toen werd ons dat vreeselijk kwalijk genomen. Toen heette hetStandaard van 25 Juli) „We zouden wel eens willen zien waarom een vorst uit het huis van Oranje tings ontmoette hij zijn ideaal in de maand April van het volgende jaar; maar zij was niet gelijk April, geneigd tot lachen of weenen. Zij was kalm, koud, teruggetrokken gelijk de winter, zonder eenige kans op dooiweder. Maar hoe koud zij ook was, zij maakte een warmen indruk op Gabriël en hij besloot te dingen naar de hand van zulk een statige vrouw. Gedurende het seizoen hadden verscheidene dames zich moeite gegeven zijn aandacht te trekken; maar geen enkele had hem met al hare pogingen ooit zóo getroffen als de onverschillige Sibylle Moreton, die zich in 't geheel geen moeite gaf. „Trouw een vrouw met geld, als gij kunt, mijn jongen," had de oude Schot gezegd; „maar als het u niet lukt iets naar uw zin met duiten te vinden, zorg dan dat gij goede waar voor uw geld krijgt en neem de mooiste die gij krijgen kunt." En ofschoon de ongehoorzame zoon blijkbaar zijn vader uitlachte over dezen wijzen raad, nam hij dien toch ter harte en gedroeg zich er naar toen de tijd gekomen was. De groote rijkdom van Alckenzie werd rucht baar en de ondernemende dames, die kennis met hem maakten, begrepen dat hij een goede partij zou wezen en de mama's moedigden hare dochters aan niet al te onbeleefd of terughoudend tegen den „negermajoor" te zijn. De majoor bracht aanbevelingsbrieven mede, die hem eens den toegang in de huizen van eenige der eerste kooplieden verschaften;" maar hij werd er zelden ten tweede male genoodigd. Hij ontmoette er echter allerlei voor recht tegen onrecht, voor vrijheid tegen dwingelandij, niet zon kunnen pal staan Wil men echter weten waartoe de Standaard thans met haar betoog komt? Tot deze slot som. „Wat de koning kan en mag is: wei geren nieuw onrecht tot stand te brengen Alvorens een besluit te nemen, kan hij een behoorlijk onderzoek naar de feiten doen in stellen. Twijfelende of zijne ministers en de staten-generaal de volksbehoeften kennen, kan hij, teneinde daaromtrent zekerheid te heko men, eene onpartijdige commissie van onder zoek benoemen." Ziedaar dan het doel, waarheen het „volks petitionnement" van 3 Augustus gevoerd zal hebben. Men gaat met geheel een volk, wij vergissen ons, met eene samengeroepen menigte tot den koning, men verzoekt hem (zie het adres) „zulk eene regeling voor ons schoolwezen te verordenen dat voortaan, voor den armste zoo goed als voor den rijkste zijner onderdanen, de mogelijkheid besta om, desver- langd, voor zijne kinderen eene school te hebben met den bijbel." En nu het er op aankomt te zeggèn wat de koning daarvoor doen moet, nu heeft men niets dan het huis middeltje van besluitelooze en slecht geleide vergaderingen. Men raadt den koning de zaak commissoriaal te maken! Als het niet zoo treurig en het onderwerp niet zoo ernstig was, zou men er dan niet hartelijk om kunnen lachen? Wat ons betreft, wij zouden dit onderzoek alleen vreezen omdat de dringend noodige ver betering van ons volksonderwijs er weder door op de lange baan geschoven zou worden. De onpartijdigste commissie van de wereld toch kan niets anders uitmaken dan hetgeen reeds dertig jaren en langer aan ieder, die ten onzent ernstig over politiek en schoolwezen denkt, leest, of schrijft, duidelijk teworden is: dat namelijk eene oplossing der school-quaestie, waarhij niet een of ander gedeelte der natie zich bitter verongelijkt zal Wanen, in Neder land eene onmogelijkheid is, en daarom da oplossing, welke het dichtst aan de wensche- lijkheid nabij komt, is de neutrale, voor ieder' toegankelijke school, voldoende en over al van overheidswege ingericht, zooals de grond wet wil. Hoe weinig er nog te „onderzoeken" valt, heeft heden ook de eerste kamer bewezen, moeders met dochters en ongehuwde dames, die hem met beleefdheden en uitnoodigingen vervolg den; maar het was alles vergeefsche moeite; er was er geen enkele bij die hij de eer waardig keurde tot zijne echtgenoot uitverkoren te worden. Daarop bracht het noodlot hem in kennis met Sibylle Moreton en die ontmoeting was beslissend voor zijn leven: Woensdag (die lang verheide Woensdag) was eindelijk gekomen; Alckenzie kleedde zich met meer zorg dan gewoonlijk en voelde zich zeer ontroerd bij de gedachte dat hij over een uur weer onder den invloed dier betoovering zou zijn. Hij stelde zich voor hoe lief zij er uit zou zien zonder hoéd, en nam zich stellig voor dien avond de kleur barer oogen te zien. Zij moest nu die kuur afleeren om hare oogen neder te slaan, dat was ergerlijk en deed denken dat zij blind was. Hij had den raad van lady Carolina letterlijk opgevolgd en was niet eens een bezoek te Glen- ville House gaan brengen, maar hij had haar dagelijks gezien als zij met haar moeder langs het strand reed en hij had ook met genoegen opgemerkt hoe de dames in de donkergroene vic toria dealgemeene aandacht trokken. Hij bewon derde ook de bevallige achteloosheid waarmede Sibylle achterover leunde, en zich bijna niet verwaardigde den groet op te merken, waarmede hij zoo geëmpresseerd de vriendelijke buiging van mevrouw beantwoordde.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1