ingezonden Stukken. Zeeuwsch zaai-zaad, r tweede school 88, openbare eerste school 87, openbare meisjesschool 59, avondschool voor jongens 55, avondschool voor meisjes 36, bijzon dere zangschool 32, zangschool van de afd. Zierikzee der »M. van toonkunst 22, gyinnastiek- school 210. De schoolbevolking was op de verschillende dagscholen op 15 October: 586 jongens, 557 meisjes; te samen 1143. Bewaarscholen. In het begin van November werd een bewaarschool voor Roomsch katholieke kinderen geopend, die gehouden wordt in het nieuw opgerichte Sint-Cornelia-Liefdehuis (naar de nog levende schenkster) op de Oude Haven. Bij het einde van het jaar werd die school bezocht door 78 leerlingen en waren daarbij als onderwij zeressen werkzaam twee geestelijke zusters. De overige bewaarscholen waren: de burger bewaarschool met 60 leerlingèn, de armenbewaar- school met 180 leerlingen, de christelijke bewaar school met 60 leerlingen. Brei- en naaischolen. Het getal leerlingen bedroeg op: lo. De openbare brei- en naaischool 45; 2o. de breischool van J. Tuijtel 503o. de naaischool van H. A. Jansen 15; 4o.de Roomsch katholieke brei- en naaischool 70. Bovendien zijn er nog ontdekt 2 brei- en zitscholen, een met 13 en een met 21 leerlingen. Er ontbreekt nog een christelijke naai- en breischool. Overigens zijn de gelegenheden om den kinderen het naaien en den godsdienst te leeren compleet. Middelbaar onderwijs. De hoogere bur gerschool telde bij den aanvang van 1877, 68 leerlingen, waarvan 48 het volledig onderwijs en 20 leerlingen dat in enkele vakken bijwoonden. Voorts is nog te vermelden dat wij een geheel nieuw reglement van politie in bewerking hebben en een plan aangeboden is tot overdekking van de opene straatgoten. Mijnheer de Redacteur. Op vereerende uitnoodiging van eenige mijner vrienden om opnieuw een inspectiereis door de Zeeuwsche eilanden te maken, om naar vertrouwde en daarbij zuivere zaaigranen op het veld uit te zien, waag ik het u te verzoeken de volgende opmerking in uw geacht blad te willen opnemen. Sedert jaren zijn er in het noorden van Neder land gunstige resultaten bekend van verkregen zaai-zaad uit Zeeland en niettegenstaande er soms door verschillende oorzaken twee, drie of meel soorten in een zak geleverd worden, blijft de vraag, altijd om vertrouwd en zuiver zaaigraan uit Zeeland, steeds aanhouden. Het is dan ook daarom dat ik deze opmerking onder de aandacht van uwe lezers breng, om zoo mogelijk van de landbouwers te vernemen, wie in het bezit zijn van: tarwe, rogge, gerst, erwten, boonen, enz., die door zuiverheid 'tin gewas en hooge op brengst boven de andere soorten uitmunten. Ik twijfel niet of de gewenschte medewerking van de Zeeuwsche landbouwers, om den landbouw in 't algemeen te bevorderen, zal hierop volgen en wanneer ik maar enkele aanbiedingen ontvang, dan zal ik tegen het eind van deze maand de gewassen zoover mogelijk in oogenschouw nemen. In de hoop dat bovenstaand voor genoegzame medewerking voldoende zal zijn, betuig ik u enz Noordhorn, (prov. Groningen), den lOen Juli 1878. W. Dijkstra. levendigeü kleinen professor geluisterd want ofschoon hij traag van geest was en gewoon aan een prozaïsch leven zonder andere eerzucht dan geld verdienen, was hij toch wel in staat talent op prijs te stellen en te buigen voor die groote hemelsche gave, het genie, en misschien ook niet afkeerig van de gedachte dat hij met zijn geld het werk kon koopen, dat groote geesten ontworpen en bedreven handen uitgevoerd hadden. Hij wist ook dat de professor, met al zijn eigenaardigheden, een bevoegd beoordeelaar over kunst was en hij geloofde hem stellig als hij zeide dat het werk van Morel een meesterstuk was. Volgens zijn gewoonte vatte hij op eens de practische zijde der quaestie op en vroeg: „Is die schilderij te koop? Wat is het onder werp? Wat is de prijs?" Het gelaat van den professor betrok, want hij verfoeide geldelijke aangelegenheden in verband met kunst. „Het onderwerp is naar Shakespeare," zei hij droog „voor het overige weet ik er niets van. Spreek zelf met hem, mijnheer Steinmann, hij is altijd beleefd tegen een ieder, zelfs als er sprake is van geld en verkoopen." Uit dit karakteristiek antwoord ziet men dat de oude professor een excentriek man was. Hij stopte opnieuw zijn pijp en wendde zich naar een andere groep waar een levendig gesprek gevoerd werd. Het hinderde hem dat de prozaïsche heer Steinmann zoo weinig op zijn plaats was onder geletterden. Het was een misgreep van hem om Mijnheer de redacteur! In uwe courant van heden heb ik met verwonde ring, in een ingezonden stukje, gelezen dat iemand, als godsdienstleeraar geroepen om vrede, vriend schap en verdraagzaamheid te prediken, zooals naar de leer van het Christendom behoort, door secte-haat en dweepzucht gedreven, zich heeft durven verstouten om van den kansel en dus in het openbaar onzen minister van binnenlandsche zaken, den heer Kappeijne van de Coppello, wegens het voorstellen en verdedigen van de thans bij de 2e kamer in behandeling zijnde wet op het lager onderwijs te betitelen met den scheldnaam van Baaisdienaar. Dat zoo iets behoort tegengegaan te worden, teneinde verder kwaad te voorkomen, dat door de steeds heviger wordende opruiing van de cle- ricale drijvers zou kunnen ontstaan, ben ik met den inzender van boven bedoeld stukje eens, maar ik vereenig mij met u in het gevoelen dat men daartoe tot geene Pruisische maatregelen zijne toevlucht behoeft te nemen, daar ik meen, dat men in art. 201 van bet alsnog heerschende wet boek van strafrecht het gereede middel vindt om het aangewezen kwaad te straffen, luidende dat artikel, vertaald, aldus: „Kerkleeraren, die bij de uitoefening van hun dienst en in eene openbare vereenigiug eene rede zullen uitspreken, bevattende eene bestraffing of berisping van de regeering, eene wet, een keizer lijk (koninklijk) besluit of ieder andere daad of geschrift van de openbare macht, zullen gestraft worden met eene gevangenisstraf van drie maan den tot twee jaren." Wil zoo goed zijn aan het vorenstaande een plaatsje in uw geacht blad te willen verleenen. Kanton Oostburg, 13 Juli 1878. N. Mijnheer de Redacteur. Een kort woord s.v.p. over een treurige zaak. Ze is niet nieuw meer, maar ze wordt in uw blad van heden gememoreerd op een wijze, die wel eenige tegenspraak wekken kan. Denkende aan lief „audi et alteram partem''' waag ik het ook een bescheiden woord te spreken. Ik ben het met den heer H., schrijver van het ingezonden stuk in uw nommer van Zaterdag, volkomen eens dat het niet goed is politieke zaken op den kansel te behandelen, laat staan „de gestelde machten te beleedigen"maar ik betwijfel het dat dit geschiedt, wanneer een predi kant zegt dat de bespotting van den godsdienst tot aan de ministertafel plaats vindt, en dat een achtbare vergadering daarom lacht. Wanneer een predikant dat zegt, spreekt hij geene „liefe lijkheden" maar zeer treurige waarheden uit. Men vergete niet dat het hier zaken geldt, die een groot deel van ons volk (volstrekt niet de „min ontwikkelden") heilig en dierbaar zijn. Wanneer een Christengemeente zich in hare ver zameling hoort verhalen hoe hare heiligste rechten vertrapt en hare dierbaarste waarheden bespot i worden, geschiedt er niets dan wat recht en billijk 'is, en dan doet de heer H. m. i. verkeerd dit „uitbarstingen" te noemen, die slechts „een schouderophalen waardig zijn". Toch vind ik het met hem „een treurige zaak" dat een uitdrukking als „de Baiilsdienaar Kap peijne" van den kansel kan gehoord worden. Het bewijst voor de duizendste maal hoe broodnoodig voor vele hedendaagsche predikanten een eenigs- zins fatsoenlijker opleiding is, dan ze achter den ploeg of op de klompenwinkels, vanwaar ze voor korten tijd naar de Academie verhuizen, hebben genoten. Maar wanneer men bestrijdt moet men hoofdzakelijk de beginselen bestrijden waaruit de verkeerde zaken voortvloeienen dan geloof ik zijn die uitingen van droefheid en te trachten, een echt Hamburgseh koopman te ontwikkelen door hem in beschaafde kringen in te leiden. Felix was een knappe, veel belovende jongen; maar zijn dierbare vader bah.! Die brave man Was op zijn beurt ooK bezig over den kleinen professor te oordeelen met een soort van medelijden, dewijl die arme man niet in staat was iets van de practische zijde te beschou wen, en al voortwandelende kwam hij aan de portière, schoof haar op zijde, stapte regelrecht op Morel toe en stelde zich aan hem voor als iemand, die zeer begeerig was zijn kennis te maken. Claud had, ofschoon hij de dertig reeds te boven was, een zeer jeugdig uiterlijk, dat meestal gepaard gaat met een goed humeur, een kalm geweten en een goede digestie. Bahn de beeldhouwer had den senator vroeger gekend en de drie heereu praatten over allerlei onderwerpen samen. Voordat zij afscheid namen hadden de jongeren beloofd den volgenden Zondag „aan de Alster" te komen eten en had de heer Steinmann verlof gekregen den volgenden morgen het tijdelijk atelier van Morel te bezoeken. „Wilt gij Zondag mede van de partij zijn, professor?" zeï de senator toen hij hem een paar uur later goeden nacht zeï, „mijnheer Morel en mijnheer Bahn komen ook, heel familaar, natuurlijk," „Neen, neen dank u. Diners op Zondag zijn heel goed voor jongelui, maar niet voor ons oude schoolmeesters. Op dien rustdag onthalen wij onzen geest. In de week moeten wij ploeteren en werken voor de jongere denkbeelden, 't geen verontwaardiging zeer degelijk gegrond en wèl- begrijpelijk, U dankende enz. J. H. Gunning. stud. (De geachte schrijver vindt in ons hoofdartikel van heden eenige beschouwingen, op het door hem aangevoerde betrekking hebbende. Red.) Mijnheer de Redacteur In het slotwoord van het hoofdartikel der Midd. Courant van 12 Juli heb ik tot mijne niet geringe verbazing gelezen, dat de liberalen zich nog al tijd de partij blijven noemen, die Recht voor allenin hare vaan schrijft. Dit schenkt mij de vrijmoedigheid om u eene plaats te vragen voor eenige gedachten, die bedoeld artikel in mij op wekte. Het comité voor het petitionnement in het 4e distiict van Zeeland zou, volgens uw blad, tast bare onwaarheden gezegd hebben. Daar ik nu niet behoor tot het denkend deel der natie, ben ik zeker niet fijn genoeg van gevoel om die on waarheden te tasten. Ik schrijf het althans daaraan toe, dat ik niet laten kan U dringend te ver zoeken, om die onwaarheden wat beter in het Jicht te stellen, en zóo welsprekend te worden, dat de domme hoop er ook een beetje van be- grijpe. Het comité deed m. i. zeer verstandig, door uit te leggen wat het onderscheid is tusschen eene Christelijke en een neutrale school. Dan wist men immers wat men teekende. ïk heb hier ten minste al de vraag hooren doen: „of er op de Chr. school ook boeken werden gebruikt". Eene vrouw vraagde, „of het waar was, dat er in de Chr. school een beschot stond, waardoor Roomsehen van Protestanten werden-gescheiden". Ik beweer, dat de schoolquaestie reeds veel nader tot hare oplossing zijn zou, indien de liberalen de kalmte en het fatsoen gehad hadden, om dan althans eens ten einde toe te hooren naar de voorstanders der Chr. school, om te weten wat zij begeeren en wat zij thans aan hun koning gaan vragen. Noem mij toch eens eene Chr. school, waar dwepers worden gevormd. Ga die scholen eens bezoeken en hoor dan eens of daar geleerd wordt, dat de mensch zóo bedorven en slecht is, dat hij maar het best doet met zich op te hangen. De geestelijken zien niet tegen de moeite op om uit den bijbel te onderwijzen; zij vinden het héél gul, heel gastvrij zelfs, dat zij in goed ver lichte en verwarmde lokalen dat onderwijs kunnen geven, maar al dat licht en die warmte vinden zij vruchteloos, wanneer men het licht van dien bijbel, „het licht der wereld" buiten het overige onderwijs sluit. Dan wordt dat onderwijs zoo vaal, zoo grauw, zoo donker; dan worden wel knappe menschen, maar knappe zondaren gevormd. Daarenboven, onderwijs is uitnemend, maar het is geen hoofdzaak. Onderwijs is slechts middel, opvoeding is doel. En nu de openbare school steeds meer de leer van Christus wil vasthouden, wordt de persoon van Christus meer geweerd, en wordt Hij op éene lijn geplaats met Socrates, Buddha, Confucius enz. Zulk eene voorstelling is strijdig met den eerbied verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Al behoudt nu ook Kappeijne's wetvoorstel het uithangbord van Christelijke deugden, toch blijf ik volhouden, dat men van een appelboom geen perziken kan plukken. Gaarne zou ik nog eenige vragen tot u richten, om mij duidelijk te doen worden, hoe de liberalen dat Recht voor allenopvatten en verklaren. Ik zou hun wel verzoeken„als dat recht is, wat zij in het onderwijs thans doordrijven, och be handel ons dan maar liever onrechtvaardig." Mijn schrijven, M. de R! had volstrekt nietten in zekeren zin inspanning vereischt. Ja, Felix, mijn jongen, gij moogt met open oogen en ooren luisteren, maar uw mond dicht, heel dicht, hoort ge? Neem de woorden der wijsheid van uw ouden professor ter harte; maar praat niet praten is dwaasheid." Daar de geheele avond gewijd was geweest aan eindeloos gepraat 'over allerlei onderwerpen, kwam Felix eenigszins tot het besluit dat de heeren om hem heen groote dwazen moesten zijn, of dat de professor onderscheid maakte tusschen de personen tot wie hij sprak. HOOFDSTUK XI. ÏN HET ATELIER. Den anderen morgen bezocht de heer Steinmann het atelier van Morel en was zoo verrukt, dat hij vergunning vroeg om zijne „dames" mede te mogen brengen, een voorstel waarin de artist hoffelijk toestemde. „Als zij Zondag mochten komen, konden we allen te zamen terug wandelen," zeï de senator. „Ik weet dat het de beide dames zal interesseeren, want zij doen allebei iets aan het schilderen en het zijn knappe meisjes. De een is mijn dochter en de andere een Engelsch meisje, haar vriendin.' Ofschoon Morel uit beleefdheid toegestemd had in die visite, beviel hem die stoornis eigenlijk slechts half. „Van mijn heerlijk heiligdom» een uitstalling te doel de verdediging der circulaire van het comité. Slechts wenschte ik uwen lezers te doen weten, dat er in het 4e district van Zeeland ook nog zeer velen zijn, die de pogingen van dat comité ten hoogste waardeeren, in nog veel ruimer mate dan de openbare onderwijzers die van den heer Moens, en dat er geleden en gewerkt zal worden voor het behoud der bijzondere school. Met onze beginselen tot grondslag, of liever, met de Rots der Eeuwen tot fondament, durven wij ons nog altijd de partij blijven noemen, die „Recht voor allenin hare vaan schrijft, en laten wij ons door geen geschreeuw, door geen spot, door geen geld, door geen bedreiging, van ons goed recht berooven. Dwingen dan de liberalen ons om hun te vragen, of de scholen, door ons eigen geld opgericht, wel mooi genoeg en naar hun zin zijn wij weten dat men ons kan verdrukken, maar dooddrukken nooit, en dat, zoo niet de naaste, dan toch de laatste toekomst de onze is. Behalve de debatten in de tweede kamer lezen wij tegenwoordig ook den drie en zeventigsten psalm. Zou er ruimte zijn, M. de R! ruimte in uw blad en ruimte in uwe begrippen, om aan dit schrijven eene plaats te geven Sluis, 13 Juli V. Een paar woorden tot antwoord. Wie eenigszins op de hoogte der schoolquaestie is, weet dat het eene onwaarheid is te zeggen, gelijk het comité gedaan heeft, dat de re geling van het schoolwezen in Pruisen alle par ty en (dus ook de liberalen en de katholieken) bevredigt. Hij weet ook dat het volksonderwijs in Engeland, tot voor korten tijd aan de kerk en aan particulieren toevertrouwd, zoo weinig bevredigend was, dat men genoodzaakt is geweest de staatsbemoeiing uit te breiden, welke daar zoo min al3 elders tot bevrediging der ker kelijke partijen plaats heeft. Hij weet eindelijk dat ook in Amerika de leerplicht, met staatssub- sidiën aan de scholen, onder voorwaarde van volstrekte neutraliteit in het godsdienstige, in eene der laatste boodschappen van president Grant op den voorgrond gesteld is. Om dit te erkennen is zooveel „denken" niet noodig, maar slecht3 een weinig kennis en goede trouw. Wat den liberalen ook ten laste gelegd moet worden, de beschuldiging dat zij de voorstanders der openbare school niet „ten einde toe hooren" is zeker onverdiend. Gansche kamerzittingen worden met de predicatien der anti-revolutionaire volksvertegenwoordigers gevuld, om niet te spreken van de seriën hoofdartikelen (de laatste over „Ons program" liep tot inde twintig!) in de Stan daard, het Noorden, het Zuiden en de andere anti-revolutionaire windstreken. Is 't echter onze schuld dat al dat molengeklepper wel veel ge raas, maar onzichtbaar weinig meel Voortbrengt? Wat Psalm 73 betreft, ook ons is die niet geheel onbekend. De geachte schrijver heeft ons opgewekt in ons hoofdartikel van heden een proefje onzer kennis te geven. (Red). moeten maken! O, als de menschen eens wisten hoe wij hun ijdele nieuwsgierigheid en hunne domme vragen verfoeien!" zeï hij tot Bahn, die Zondag morgen een sigaar bij hem kwam rooken. „Gij zult er niet tegen hebben dat Lotta Stein mann komt, dat is zulk een lief meisje en ik geloof ook heel verstandig," zei Bahn. „Best mogelijk," antwoordde Morel, „ik heb ook niets tegen haar. Maar Wat behoeft zij hier te komen en dan nog een pedante gouvernan te mede te brengen, om haar te helpen wauwelen over kunst? Ik ken die soort maar al te goed. Die kunstlievende dames vervolgen u de heele wereld door. Zij willen u overtuigen van haar kennis, van haar talent en haar bekendheid met kunsttermen, die zij gedurig verkeerd te pas brengen." „Ik moet bekennen dat ik benieuwd ben, die kleine Lotta te hooren spreken," zeï Bahn, „zij is nog zoo frisch en ik zou denken gehèel Onbe dorven." „Waarom gaat gij niet met hèn naar uw werkplaats," zeï Morel lachend en vervolgde daarna met schrik: „Welk een akelige nauwge zetheid! Daar slaat de klok, daar gaat de bel, daar zijn zij {Wordt vervolgd.) GEDRUKT BIJ de GEBROEDERS ABRAHAMS TE MipDEDBURG,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 6