N». 166. 121e Jaargang. 1878. Woensdag 17 Juli. HEILIGSCHENNIS Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiens.20 Gent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de puhlicité étrangère G, L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg, 16 Juli. De bewegingtengevolge der schoolwets herziening kunstmatig opgewekt, bezorgt ons eene overstrooming van ingezonden stukken, aan welker opruiming wij heden een bijvoegsel bestedenonder opmerking aan toekomstige inzenders, dat evenmin als wij ons verplicht achten ons blad dienstbaar te maken aan de verkondiging van denkbeelden, met onze be ginselen in strijd, wij ook niet al onze ruimte aan een en hetzelfde onderwerp kunnen opof feren. 't Is al erg genoeg, dat wij zoo vaak niet kunnen nalaten er over te spreken. Dit aan bet adres van hen, die een te druk ge bruik mochten willen maken van eene speculatie op de „ruimte onzer begrippen." Onder het ingezondene komt een stuk voor van den heer J. H> Gunning, student te Utrecht, dat ons aanleiding geeft over een tot dusverre nog niet aangeroerd onderwerp een en ander in 't midden te brengen. In de kamerzitting van 25 Juli jl. heeft de minister Kappeyne het volgende gezegd: „De geachte spreker uit Goes (de heer Saaymans Vader) verwijst ons naar de be droevende ervaring in het asyl Steenbeek op gedaan en doet een beroep op den wijzen Salomo. Mag ik hem eene gewetensvraag doen Zou hij dien wijzen Salomo, ja zelfs den geloofsheld David, of sommige vrome aartsvaderen, met dergelijke sterk ontwikkelde zondaressen, als waarop bij het oog had, zoo bijzonder vertrouwd hebben geacht? Neen, vroomheid en braafheid zijn in de wereld niet altijd vereenigd." Wij hebben dit gedeelte van des ministers rede met weinig genoegen gelezen. Wanneer men het voorrecht heeft mr. J. Kappeyne van de Coppello te heeten, heeft men geestigheid van goed allooi genoeg tot zijn beschikking, en wanneer men eerste minister is moet men ernst en overtuiging genoeg bezitten, om niet tot flauwe aardigheden zijne toevlucht te nemen. Bovendien kon' de minister voorzien dat hij, tegenover een hoogbejaard en gemoedelijk man als de heer Vader, zulk een wapen gebrui kende, zichzelf altijd in het ongunstigste licht plaatsen zou. Hoe dikwijls wij zijne repliek hebben herlezen, het is ons niet mogelijk ge weest eenig verband te ontdekken tusschen ons lager onderwijs en de fout van Salomo's ouden dag, toen hij zich door zijne „300 vrouwen en 700 bijwijven" bekeeren liet tot „Astoreth, de godheid dei Sidoniërs en Milkom, het ver foeisel der Ammonieten,", en daardoor, volgens I Koningen IÏ, oorzaak werd dat onder zijn zoon zijn rijk in tweeën gescheurd werd. Het was dus slechts eene goedkoope grappenma kerij welke de minister plaatste tegenover hetgeen door den heer Vader als een, zij het dan ook slecht, argument tegen onze openbare school was aangevoerd. Wij nemen het daarom den minister kwalijk dat hij flauw is geweest en wij keuren het af dat hij, in eene ernstige beraadslaging, eene niets zeggende grap voor een antwoord heeft willen laten doorgaan. Van deze grap is echter door onze Sions- wachters een gebruik gemaakt waartoe zij zich, indien men aan goede trouw en eerlijk heid hecht, niet leenen kan. In het getokkel op het „klavier der volksconscientie" is zij een nieuw motief geworden, waar men, onder piild gebruik van Turksche trom en bazuin, het volk méde zoekt doof te maken en te ver bijsteren. „Het heiligste door onze regeering bespot!" „De eerwaardige mannen des bij- hels door een minister en zijne trawanten uit gelachen „Een regeering en eene volks vertegenwoordiging van spotters en heidenen zoo klinkt dag aan dag het wanluidende koor. En dat dit rumoer niet zonder uitwerking blijft, zelfs op hen wier kennis en meer geoefend verstand hen voor overrompeling moesten vrij waren, blijkt hieruit dat een wetenschappelijk gevormd jongmensch, als de beer Gunning, die voor sommige hedendaagsclie predikanten „van achter den ploeg of uit den klompenwin kel afkomstig", eene zeer aristocratische min achting aan den dag legt, kennelijk met het oog op het voorgevallene in de tweede kamer zijne verontwaardiging uitspreekt, dewijl „de Christengemeente bare dierbaarste waarheden bespot ziet." Tegen deze beschouwing van de daad des ministers komen wij op. Wanneer men haar beziet door een anderen bril dan dien der berekenende partijzucht, kan men er deze be- teekenis niet aan hechten. Wij Nederlanders zijn een bijbelvast en een kerksch volk. De eerlijke geschiedschrijver Scblosser merkt in zijne Alyemeene geschiedenis (Deel XV, Hoofdstuk IX) niet onaardig op, dat een Hollander der XVIIe eeuw met dezelfde hartstocht en belangstelling een preek van een dominé aanhoorde en beoordeelde, als een Italiaan een geliefd opera-zanger. Zoo is ook de bijbel ten onzent even populair als eenig volksboek of volksdichter bij andere natiën. Onze taal draagt daarvan de sporen. Wij spreken van een „kalf Mozes", van „Job 's mesthoop", van „Salomo 's kat"wij noemen iemand „een Piet", naaf den vurigsten dei- apostelen wij maken, naar Lucas 23, vs. 31, vergelijkingen tusschen bet „groene hout" en het „dorre", wij laten de „apostelen wandelen", wij gebruiken onze „apostelpaarden", wij ge troosten ons, zoo weinig mogelijk trou wens, ,^rr nu en dan „ons vleesch te kruisi gen", wij gebruiken de bergrede ironisch, door de „bezitters zalig" te spreken, wij noemen eene afschuwelijke plaats „een Nazareth" en wij zenden iemand „van Pontius (Herodes) naar Pilatus". Men merke op: eerstens dat in al deze zegswijzen, die tot in 't oneindige te vermeer deren zijneene eerbiedwaardige bijbelsche figuur min of meer belachelijk, eene verhevene waarheid, eene aandoenlijke épisode triviaal voorgesteld wordt. Tweedens dat ze, zonder uitzondering, afkomstig zijn uit den tijd onzer „vrome vaderen," in wier schatting dus aan den eerbied voor het heilige niet te kort scheen gedaan te worden, al nam men met den bijbel eens een loopje. Wat in hun geest leefde, drong zich in hun woorden naar buiten en, gelijk bij de afwisselende gemoedsstemming der menschen niet anders wezen kon, nu eens in ernstigen, dan weder in boertenden vorm. De minister Kappeijne heeft zich dus slechts een zoon van zijn volk getoond toen hij, zoo- dra men hem Salomo als wetgever en zede- leeraar voor oogen stelde, onmiddellijk, als tegenstelling, het beeld van den ouden koning te midden zijner bijwijven en afgodsbeelden voor ziju oog zag verrijzen. Dat hij uiting aan dat beeld gaf hebben wij afgekeurd, doch niet omdat hij daarmede heiligschennis pleegde. Voor iemand, met onzen volksraad vertrouwd, had zijne uiting niets bnitengewoons. Zij zou het ook niet hebben voor onze ker kelijke drijvers, indien zij te goeder trouw waren en niet ieder wapen, dat maar rumoer genoeg maken kan, als van hunne gading aangrepen. Zij zeiven zijn, bij het voortdurend gebruik dat zij van de tale Kanaans maken, lang niet afkeerig van bijbelsche toespelingen en aanhalingen, welke het tegenovergestelde van waren eerbied verraden. Nog onlangs is (fe opmerking gemaakt, dat op zendingsfeesten en andere bijeenkomsten van onverdacht recht zinnig gehalte, vaak eene beeldspraak gebruikt wordt, welke door hare platheid en onkiesch- keid aan vrijer denkenden aanstoot geeft. En ook, wien het soms gegeven was onze „kerk- heeren", Roomsche of Protestantsche, in hun intimiteit gade te slaan, heeft dezelfde opmerking kunnen maken. Wanneer de auguren- glimlach, die in het publiek vaak met moeite onderdrukt wordt, zich vrijuit ontwikkelen kan tot een schaterlach, worden wel eens bijbel- aardigheden gedebiteerd, bij welke vergeleken die van den minister Kappeijne inderdaad eene zeer onschuldige genoemd mag worden. Maar dat geschiedt entrè nouswordt er gedacht, en ziedaar, nevens de partij-bedoeling, eene andere reden hunner verbolgenheid. Hen moet men op hun terrein meester laten. Wij „Belialskinderen" mogen heerschappij voeren zooveel wij willen, mits wij maar niet raken aan den Bijbel, de kerk, de opvoeding, de school, en nog zoo'n paar kleinigheden, die, naar mate van de behoefte, naar verkiezing voor uitbreiding vatbaar zijn. Steken wij daar onze handen naar uit, blazen wij maar even op de wolk, in welke al deze dingen voor 't gezicht der geloovigen gehuld worden, dan klinkt op alle tonen en wijzen het geroep over heiligschennis. Daarom kan het den minister Kappeijne niet vergeven worden dat hij zich verstoutte te erkennen dat de wijze Salomo op zijn ouden dag een alles behalve achtenswaar dige figuur geweest isdaarom heeft de meer derheid der tweede kamer zich aan de onver- gefelijkste aller zonden schuldig gemaakt, toen zij om de grap van den minister lachte, zooals ieder Hollander geneigd is te doen, wanneer hem eene niet al te slecht gelukte Bijbel-aardigheid wordt opgedischt. Wat ons betreft, wij laten ons door deze opgeschroefde verontwaardiging niet van de wijs brengen. Zoo krachtig beeft wel de wind der vrije gedachte sinds meer dan eene eeuw door de wereld gewaaid, dat wij ook door de scheuren van den heiligen mantel, waarmede men zich thans omhangt, de huichelarij en het eigen belang zien heenschemeren, Dat verschijnsel is zoo oud als de wereld. In den 73en Psalm, die ons door een onzer inzenders in herinne ring gebracht wordt, lezen wij reeds deze woorden „Zij mergelen de lieden uit en spreken boosaardiglijk van verdrukkingzij spreken uit de hoogtezij zetten hunnen mond tegen den hemel en hunne tong wandelt op aarde." Eenige dhizend jaren later schreef Molière van de Tartufe's van zijn tijd: D'antant plus dangereux dans leur apre colère Qu'ils prennent contre nous des armes qu'on révère, Et que leur passion, dont on leur sait bon gré, Veut nous assassiner avec un fer sacré. „En dat is alzoö gebleven tot op dezen dag", zegt Multatuli. De commissie voor het afnemen alhier van de examens van leerling-apotheker heeft in hare zitting van heden zes candidaten geëxamineerd en daarvan aan vijf eene akte van bevoegdheid uitgereikt, zijnde: de heeren R. van Eek, geb. te TielM. P. M. Moesman, geb. te Makasser; K. Wolven Jr., geb. te AmsterdamF. Zalm Kok, geb. te EnkhuizenW. _L. van den Broek, geb. te Rotterdam. Een candidaat werd afgewezen. Het examen wordt voortgezet. Even als vorige jaren geven wij, na afloop der loting om staanplaatsen, mededeeling van 't geen de kermis dit jaar alhier zal opleveren. In 't Schuttershof zal het concert- en operetten gezelschap van den heer van der Heem optreden. In den schouwburg zal Judels trachten het publiek aangenaam bezig te houden. Het getal en gehalte der kramen, die op markt en beurs zullen uitstallen, zal ongeveer hetzelfde als in andere jaren zijn. Th. Damar belooft equilibristische toeren en pantomimes; S. Schui tenvoerder hoopt een druk bezoek voor zijn „rond nationaal paardenspel" Xhafelaire zal den kermis- gangers gelegenheid geven om met een echten tramway kennis te maken H. Hart komt met een Theatre gymnastique en „de vliegende man" W. Overmeer stelt een cosmorama en F. Genochi een panorama ten toon de liefhebbers van schie ten zullen daartoe door O. Mess met zijne Schiess- halle in de gelegenheid gesteld wordenH. E. Bos zal een dwerg laten zien - Kinsbergen stelt spiegels ten toon en Ludewicb komt met een Spiegel cler Lie/de, terwijl de jeugd zich dit jaar met vier draaimolens zal moeten te vreden stellen Bij het mededeelen van eenige bijzonderheden uit het leven van wijlen jhr. mr. L. F. van Pan- huijs, heeft het Haagsche Dagblad eene vergissing begaan, welke door ons, met het gebeele bericht, werd overgenomen, met opzicht tot de voornamen en den leeftijd van den overledene, door hem te verwarren met zijn broeder, jhr. mr. W. E. van Panhuys, referendaris aan het ministerie van koloniën. De ontslapen raadsheer was niet 45, maar 48 jaren oud. Door de regeering is de heer mr. D. van Eek, lid der tweede kamer, benoemd om haar op het a. letterkundig congres te Kampen te vertegen woordigen. Vad De heer Kuyper gaat weder naar het buiten land. Wie zal nu alle ingewikkelde quaestiën be slissen omtrent het volkspetitionnement? Zoo is o, a. de zeer diepzinnige vraag gerezen, wat een ouder doen moet als zijn mede-ouder het adres niet wil teekenen? De Standaard verkondigt, dat de rangorde be slist: de man staat boven de vrouw, tenzij de man de beschikking ten deze aan de vrouw over laat. In dit laatste geval, dunkt ons, dat de op lossing te eenvoudig was om ze aan de redactie van den Standaard te vragen. Een andere netelige quaestie is, wat er gebeuren moet als een oude van dagen, die niet schrijven kan, toch mêe wil petitionneeren Van onzen kant zouden wij antwoorden, dat iemand die niet schrijven kan, zich onthouden moet met den koning te adviseeren in zaken het onderwijs. Ook SaXomo-Standaard raadt het af, ofschoon zonder motief, maar voegt er bij als de man toch voltrekt wil petitionneeren, dat dan een ander per order voor hem teekene, mits die order gegeven zij in het bijzijn van getuigen. Dezelfde volmacht kan worden verstrekt door iemand die ziek ligt, uit logeeren is, van huis moet enz. De tijd is wel wat kort, anders zouden wij den Standaard in overweging geven een handboek of gids voor petitionnarissen in bet licht te geven.' (Arnh. Ct.) De Standaard troost zich over bet verzet van den heer van Weede van DijkTcld (zie ons nom- mer van Maandag) tegen het volkspetitionnement, omdat daaruit blijkt dat als de schoolwet aan genomen en ingevoerd zal zijn, en men komt aan de vrienden der bijzondere school opnieuw om geld vragen, „men niet te vergeefs bij den heer van Weede zal aankloppen." „Eene gave, zelfs dubbel zoo groot als vroeger, ligt dan zeker gereed," roept de Standaard blijde uit. Zoo ziet men hoeveel er, behalve arbeid alleen, door het lieve geld verzoet wordt Een Haagsch medewerker van het Rott. Nieuws blad valt op grappige manier, zoo als men 'twel eens noemt, „uit de koets", door de Arnhemsche courant hard te vallen dewijl zij het officieel verslag van de handelingen der staten- generaal kortweg het Bijblad noemt. De Bijbladen der Staatscourant beweert hij, zijn vervallen, sedert het stenographisch Verslag afzonderlijk uitgegeven wordt. Daar men nu op ieder vel van bet kamerverslag met groote letters gedrukt kan zienBijblad van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1