162, aargang. 1878. Vrijdag Ütart JHffdtl 12 Juli. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 11 Juli, FEUILLETON. de Schrijfster van „Jennie" enz, O u Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G, L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. In het voormalig 4e district van Zeeland is eene circulaire rondgezonden, uitgegaan van een comité, dat zich ten doel gesteld heeft „de bewe ging, die allerwege in on3 vaderland zich openbaart tegen de nieuwe wet op het lager onderwijs, ook in dat district te leiden." Zij is onderteekend door de heeren: C. W. Pohlmann, te Groede; K. W. Hulstijn, te OostburgJ. Knottenbelt, te Sluis; J. S. van Rijn, te Breskens; W. deSmidt, te CadzandA. Risseeuw Pzn., te GroedeB. de Die, te Oostburg; D. E. Deuninck, te Retranehe- ment; W. J. Guillaume en P. van Bortel, te Schoondijke; J. Sanders, te Sluis; Jannis Kools en A. Ie Grand, te Zuidzande. Den inhoud van dat stuk kan men raden, nu wij het onderwerp, dat er in behandeld wordt, genoemd hebben. De onware bewering, dat de openbare school aan het Christendom vijandig is, wordt er in herhaald naast de onbewezene, door de werkelijkheid gelogenstrafte bewering, dat de formule: „eene school met den Bijbel", in staat zou zijn, in ons door zoovele godsdienstige mee ningen verdeeld land, allen voldoening te geven, en tevens een goed en degelijk volksonderwijs mogelijk te maken. Tastbare onwaarheden treft men er in aan, als b. v. de bewering dat in En geland, in Noord-Amerika, in Zweden, in Noor wegen, in Wurtemberg, in Saks enen notabene in Pruisen „een schoolstelsel is ingevoerd, dat alle partijen bevredigt." En ook de door en door revolutionaire leer wordt ér weder in ge predikt, dat een burger van den staat zich zou mogen verzetten tegen het mede-betalen aan lasten, door het wettig gezag opgelegd, omdat hij de wijze, waarop de gelden besteed worden, verder felijk acht. Over dit alles is reeds zoo herhaaldelijk ge sproken, dat men verlegen wordt met de nood zakelijkheid om het telkens, wanneer het weder voor den dag gebracht wordt door mannen, wier eerste roeping toch is aan het volk waarheid te prediken, andermaal te wederleggen. Wij zullen er dan ook geen moeite toe doen en aan het comité de treurige zelvoldoening laten van op het adres, zoo mogelijk, lange rijen van hand- teekeningen te krijgen van lieden, die zoo weinig op de hoogte zijn van hetgeen men van hen ver langt, dat het comité in zijne circulaire beginnen moet met hen uit te leggen: „wat eigenlijk het onderscheid is tusschen eene school m e t en eene school zonder den bijbel." Zóo weinig ver schrikkelijks heeft die school zonder den bijbel, doos HOOFDSTUK IX. GEBEURTENISSEN OP HANDEN. „Wat ziet die dame er zonderling uit!" fluisterde mijnheer Walton zijn buurman in. „Heeft ze de tering? Dat kan toch geen blanketsel zijn." „Ik heb haar nog niet kunnen aanzien," ant woordde Carlton; „zij zit te dicht bij mij om haar zonder lompheid goed op te kunnen nemen." Op dit zelfde oogenblik werd hij aan zijn arm gestooten. „Mag ik n even lastigvallen?" vroeg de dame aan zijn linkerhand; „mijn servet." Zij had het laten vallen en deed vergeefsche pogingen om het pp te rapen. Carlton gaf het haar met een buiging aan, zij boog het hoofd en toen zij het weer ophief zag zij voor de eerste maal op en keek hem vlak in de oogen. „Dank u", zei zij, op een toon als of hij haar een bijzonderen dienst gedaan had. voor de eenvoudige lieden, die men tot petition- neeren opzweepen wil, dat men hun eerst nog aan het verstand moet brengen waarom die school, waarop zij en hunne kinderen reeds onderwijs genoten hebben, dan eigenlijk zoo verderfelijk is. Want men verlieze niet uit het oog, de lezers, die maar een klein weinig op de hoogte der zaak zijn, mogen ons de herhaling van de oudbakken waarheid vergeven, men verlieze niet uit het oog dat deze school zonder den bijbel reeds sedert 1857 wettelijk overal en sinds veel langer tijd feitelijk op vele plaatsen bestaat. Het nieuwe wetsontwerp voert daaromtrent niets nieuws in. Op leiding tot Christelijke en maatschappelijke deugden blijft, nu als in 1857, het wettelijk uitgesproken doel van het openbaar onderwijs. Zelfs gaat de nieuwe wet, in erkenning der noodzakelijkheid van godsdienstig onderwijs, een belangrijken stap verder, door uitdrukkelijk te bepalen dat er in het leerplan der scholen uren voor de catechisatie vastgesteld en dat de openbare schoollokalen, behoorlijk verwarmd en verlicht, daartoe beschik baar gesteld moeten worden. Als het dus den heeren geestelijken niet te veel moeite is, kunnen zij in die Uren zooveel uit den bijbel leeren, als kinderen van 6 tot 12 jaren bij mogelijkheid er uit kunnen opnemen en verwerken. Daarvan willen echter de leiders der beweging niet gediénd zijn. Niet de dominé of de pastoor, maar de onderwijzer, moet den kinderen godsdienst leeren. Dat is wèl zoo gemakkelijk voor de geeste lijken en maakt tevens hunne macht zooveel te grooter. Want deze schoolmeester-godsdienst onderwijzer zal geheel onder den invloed der geestelijken moeten staan. „De openbare school, durft het comité in zijne circulaire sehrij ven, wil eerbiediging van elks godsdienstige begrippen, en dat is in onzen tijd onmogelijk." Op hun scholen zal men zich dus niet om ver draagzaamheid hekommeren. Op hun scholen zal men reeds de kinderen sleepen in den onzaligen strijd om den godsdienst, die reeds zoo naamloos veel wee over de wereld gebracht heeft. De onschuld van den kinderlijken leeftijd zullen zij bezoedelen, om dwepers, om haters hunner medemenschen van hen te maken Dit is eene kostelijke bekentenis voor ons allen die, ondanks al het misbaar dat men maakt en al de bandteekeningen die men leurt, overtuigd blijven dat door de aanhangige wet niemand onrecht gedaan en de groote zaak der volksontwikkeling, ongelukkig genoeg nog lang niet op voldoende wijze, gediend wordt. Voor ons allen, die in deze dubbele overtuiging versterkt worden dooi de woorden, welke de minister Kappeyne in de kamerzitting van den 4en Juli sprak, toen hij de nieuwe bepaling omtrent het vaststellen van uren „Brussel is nu zeer vol," begon de weduwe, zich voorover buigende om Calton aan te spreken. „Het spijt ons erg dat wij weg moeten, het is wezenlijk een lieve stad." „Zoo, waarlijk?" vroeg Carlton. „Ikken Brussel volstrekt niet; wij zijn zooeven aangekomen en vertrekken morgen ochtend weer." „Naar Engeland?" „Neen; naar Hamburg." „Ik geloof dat ik uw vriend ken," vervolgde de dame; „dat wil zeggen, van aanzien. Het is mijnheer Walton van Walton en Wise, niet waar? Hij heeft eens een grooten dienst bewezen aan mevrouw Hoileg van Hoilegdown, een groote vriendin van mij." „Mag ik hem dit zeggen? Hij zal zich zeer gevleid voelen," zei Carlton, een blik op zijn vriend werpende, die verdiept was in zijn diner. „Neen stoor hem niet. Ik zal mij na tafel zelve aan hem voorstellenmaar ik wil u nu wel zeggen dat mijn naam Moreton is, en dit mijn dochter Sibylle." Nu het ijs eenmaal gebroken was, vlotte de conversatie gemakkelijk genoeg. Mevrouw praatte aardig en Sibylle wierp er nu en dan op haar loome, doch wegsleepende manier een woordje tusschen. Mijnheer Walton wijdde zoo veel be langstelling aan de fijne schotels, die hem voor gezet werden, dat hij geen lust gevoelde om te spreken en dit was heel gelukkig, want de aandacht van Carlton werd geheel in beslag genomen door zijne buurdames en hij had geen tijd voor zijn ouden vriend. en het geven van lokalen voor het godsdienstig onderwijs te verdedigen had tegen de miskenning Sev 'elericale partijen „De regeering voelt zich verplicht om in een land als het onze, waar wèl scheiding van kerk en staat een grondbeginsel uitmaakt van staatsrecht, maar waarin volstrekt niet als grond beginsel van dat staatsrecht is aangenomen v ij andschap tusschen kerk en staat en voort durende s t r ij d tusschen beiden, in de wet te erkennen dat het onderwijs, zoodanig als het door de ouders in het algemeen voor hun kinde ren begeerd wordt, niet alleen een onderwijs is, dat gegeven moet worden door den wereldlijken onderwijzer, maar ook een onderwijs, dat geno ten moet worden van de godsdienstleeraren. Zij erkent dat de opvoeding, die bet kind krijgt, niet alleen moet zijn opvoeding in de school, maar ook opvoeding in den godsdienst door godsdienst-onderwijzers; zij komt daaraan te gemoet op zoodanige wijze, dat door haar geen partij getrokken wordt tusschen de verschillende gezindten, maar dat zij ze allen gelijkelijk poogt te beschermen en, voor zoover van haar afhangt, ze allen gelijkelijk oproept om mede te werken tot wat ieder voor zich behoort te begeeren." Met zulke beginselen tot grondslag onzer over tuiging, durven wij liberalen ons nog altijd de partij te blijven noemen, die „Recht voor allen" in hare vaan schrijft, en laten wij ons door geen geschreeuw en geen petitionnement de overtuiging van ons goed recht rooven. De commissie voor het afnemen alhier van de examens van leerling-apotheker heeft heden aan ■zesvcanöidaten eene akte van bevoegdheid uitge reikt zijnde aanmejuffrouwen P. van der Hulst, geb. te AmsterdamC. L. Rompelman, geb. te Amsterdam J. H. C. Aukes, geb. te Amsterdam J. C. Keijser, geb. te TexelA. C. van der Pluijm, geb. te Amsterdam en H. de Holl, geb. te Hooge- veen. Het examen wordt voortgezet. In de Staats-courant wordt vermeld het pro gramma der lessen, welke gedurende het jaar 18781879 aan de polytechnische school zullen gegeven worden. De lessen vangen aan den 2en September a. "1 De Staats-courant van heden bevat eene wet tot onteigening ten algemeene nutte van 15 per- ceelen in de gemeente Winschoten, ten behoeve van den aanleg van een kanaal ten noorden van Winschoten. De provinciale staten van Limburg hebben, op voorstel van den heer van Wintershoven, met algemeene stemmen op 2 na, aan gedep. staten Een tijd lang werden er slechts algemeene onderwerpen behandeld. Daarop bracht mevrouw Moreton, nu en dan bijgestaan door een bevestigend gebaar van haar dochter, meer personeele onder werpen op het tapijt. „Wij hebben nu drie jaar in Brussel gewoond," zei zij „maar ons leven was aan tucht en plicht gewijd en onze uitspan ningen waren zeer gering. Ik moet dankbaar erkennen dat mijne lieve Sibylle veel goede vrienden heeft, bij wie zij aangename dagen doorbracht en eenig genoegen smaakte; maar ik voor mij ben bijna voortdurend verdiept in de zorgen voor den dag van morgen. En zelfs nu wij ons huis verkocht hebben," vervolgde zij na een poosje „en in dit hotel gekomen zijn in de hoop van eenige rust en uitspanning te genieten, vinden wij niets dan teleurstelling. Een vriend van ons, de heer Mandiake Marmazon, die ons hier hoopte te ontmoeten, is plotseling ziek geworden; treurig niet waar? Daar zitten we dus alleen en de dames kunnen zich hier niet zoo vrij alleen bewegen, als in Engeland. Van avond hadden wij plan gehad naar de opera te gaan; maar nu de heer Mandiake er niet is „Is het niet afschuwelijk?" zei Sibylle, „ikhad er mij zoo op verheugd." „Indien ik u in iets van dienst ban zijn, zal het mij zeer aangenaam zijn," riep Carlton uit. „Om u de waarheid te zeggen," voegde hij er bij, vreezende dat hij al te stoutmoedig zou gevonden worden, „hadden mijnheer Walton en ik ook plan van avond naar de komedie te gaan. De opgedragen om, bij eventueele aanneming van de onderwijswet door de tweede kamer, een adres tot de eerste kamer te richten om de bezwaren uiteen te zetten, welke de staten hebben zoowel ter zake der vrijheid van onderwijs, als ten aan zien der opdrijving van de kosten voor het open baar onderwijs. Te Haarlem is in een bijeenkomst van anti revolutionaire kiezers, opgeroepen door dr. A. W Bronsveld, predikant bij de Ned. Herv. gemeente besloten tot oprichting van een kiezersvereeniging rustende op de christelijk-historische beginselen. In de vergadering der provinciale staten van Friesland is eene vraag ter sprake gekomen, welke door de Zeeuwsche staten reeds lang in gelijken zin beslist is. Het gold namelijk een Waterschaps reglement, waarin een bepaling opgenomen was: „vrouwen worden in de vergaderingen van inge landen niet toegelaten." In de afdeeling was men op dat verbod gestuit. De natuurlijke bescheidenheid der vrouw, meende men, zou haar van zelve van het bezoeken der vergaderingen terughouden. Haar uitdrukke lijk den toegang daartoe te verbieden, werd eenigszins kwetsend geacht. De groote meerder heid der commissie stelde daarom voor, die zin snede te laten vervallen. Met 30 tegen 12 stemmen is die zinsnede ge- roieerd en alzoo de vrouwen toegang verleend. De Haagsche kiezers hebben de telfout van het stembureau goed gemaakt, door bij de her stemming van een lid van den gemeenteraad gis teren 980 stemmen op den heer Rose en 473 op den heer Lans uit te brengen. De geldigheid der eerste stemming behoeft dus nu bij het onderzoek der geloofsbrieven van den benoemde geen punt van onderzoek uit te maken. Den lsten Juni jl. is door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen zijn honderdjarig bestaan gevierd. Het Zeeuwsch ge nootschap der wetenschappendat in vroeger jaren in nauwe en vriendschappelijke betrekking tot de Indische zuster-vereeniging gestaan heeft, had zich door den heer H. J. Bool te Batavia bij deze feestelijkheid doen vertegenwoordigen. De provinciale staten van Groningen hebben in hunne vergadering van Dinsdag besloten gedeputeerde staten te verzoeken, dat eene com missie uit hnn midden bij den minister van water staat aandringe op eene spoedige regeling der waterstaatsbelangen tusschen Groningen en Drente en om tevens met genoemden minister te bespre- opera is hier vrij goed niet waar? en teneinde u eenigszins met uw geleide hekend te maken, ben ik zoo vrij u mijn kaartje te geven." „Lieve hemel, hoe zonderling!" zei de weduwe. „Dan zijt gij zeker familie van die lady Carolina Carlton, die te Hastings woont." „Dat is mijn moeder," zei Hubert op veranderden toon. „Kent gij haar?" „Nog niet; maar ik hoop spoedig het genoegen te hebben. Wij hebben eenige wederzijdsche vrienden en ik hoop lady Carolina een visite te maken zoodra wij te Hastings gevestigd zijn." „Gaat gij daar ook wonen?" vroeg Carlton aan Sibylle. „Ja; ik vrees er voor. Ik weet zeker dat het zeer vervelend en eentonig zal zijnmaar mama heeft er een huis genomen. „Misschien zullen wij elkaar later dan nog wel eens ontmoeten," riep hij vol geestdrift uit. „Dat is niet onmogelijk," zei zij zeer onver schillig. Toen de dames opstonden, nog vóór een der overige gasten de tafel verlaten had, zei mevrouw Moreton „Het blijft dus bij onze afspraak? Wij zullen kwartier voor achten gaan als gij dat goed vindt. Zal ik het rijtuig bestellen of wilt gij dat doen, mijnheer Carltoü „Ik zal natuurlijk voor alles zorgen, als gij mij de eer wilt aandoen met mij te gaan," zei hij galant en bracht de dames tot aan de deur van de zaal.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1