N". 134. 121° Jaargang. 1878. 8 Juni. Uithoofde va» het Pink sterfeest zal deze courant aanstaanden laandag niet uitgegeven worden. De quaestie van den Eed. Hl Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/in. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentien: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs SCHUTTER IJ. Gemeente-belasting. Middelburg, 7 Juni, Loting voor het jaar 1878. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op art. 11 van Zr. Ms. besluit van den 21en Maart 1828, maken bekend: 1G. dat de alphabetische naamlijst van al de personen, die aan de loting van dit jaar moeten deelnemen, ter inzage van een ieder zal liggen op het raadhuis dezer gemeente van lieden tot en met den löden Juni a., des Zondags uitgezonderd, des voormiddags van 10 tot 12 uren 2". dat de voorschreven loting zal plaats heb ben op Dinsdag den 18en Juni a., des voormid dags te 10 uren, op het raadhuis dezer gemeente 3°. dat almede bij de loting zullen moeten tegenwoordig zijn, teneinde tot eene naloting te worden toegelaten, alle personen vallende in de termen van schutterplichtigheid, welke uit andere gemeenten sedert de laatste inschrijving in deze gemeente zijn komen inwonen en tot dusver buiten oproeping zijn gebleven; 4°. dat niemand tot de loting zal worden toe gelaten dan de ingeschrevenen zelve of hunne ge volmachtigden en dat ten blijke daarvan zal moeten worden vertoond een oproepings-biljet, dat aan ieder ingeschrevene vanwege het ge meentebestuur zal worden te huis bezorgd. Middelburg, den 7en Juni 1878. De burgemeester en wethouders voornoemd, S C H O R E R. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAE. Kohier voor de plaatselijke directe belasting op de honden voor 1878. De burgemeester en wethouders van Middelburg, maken bekend: dat het kohier -voor de plaatselijke directe be lasting op de honden voor het jaar 1878, waar van de heffing is goedgekeurd bij kon. besluit van 8 Maart 1873 no. 17, door den raad in zijne zitting van 5 Juni 11. vastgesteld, ingevolge art. 265 der gemeentewet, gedurende 8 dagen, aan vangende Zaterdag 8 dezer, voor een ieder op de gemeente-secretarie ter lezing zal zijn nedergelegd. Hiervan is heden afkondiging geschied waar het behoort. Middelburg, den 7 Juni 1878. De burgemeester en wethouders voornoemd, SCHOEEE. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAE. Vrij onverhoeds en op zeer onhandige wijze is sedert korten tijd de vraag van den eed ten onzent ter sprake gebracht en de omstan digheden, waaronder dat geschied is, zijn van dien aard dat het ons dringend noodzakelijk voorkomt dat de publieke opinie zich uitspreke en de wetgevende macht, niettegenstaande dringender werk anders haar tijd in beslag zou moeten nemen, binnen niet al te langen tijd zich aan de oplossing van dit vraagstuk zette. Een herinnering aan den loop der zaak ga vooraf. In onze meeste wetten, waar van het afleggen van een eed sprake is, wordt die aflegging voor ieder voorgeschreven „op de wijze zijner godsdienstige gezindheid." Die zelfde uitdrukking wordt mede, overal waar geen bepaalde eeds-formule wordt voorgeschre ven, in de grondwet gebruikt. Ofschoon nu de hooge raad heslist heeft dat onder dit woord gezindheid, in wetten, ouder dan de grondwet van 1848, verstaan moet worden gezindte, en dus dat de wetgever, in die wetten, aanneemt dat ieder behoort tot een of ander kerkgenootschap, heeft de wet gevende macht echter, na 1848, steeds aan genomen dat „gezindheid" niets anders betee- kent dan „gevoelen", of „begrip." Men achtte het dus niet in strijd met de door de grond wet gewaarborgde gewetensvrijheid, in nieuwe wetten de grondwettelijke omschrijving van den eed te blijven gebruiken. Nu en dan heeft men echterhetzij uit achteloosheid, hetzij met bedoeling, alleen van „eed of belofte", zonder bijvoeging der „gods dienstige gezindheid", gewag gemaakt. Daar door leggen o. a. de leden van plaatselijke schoolcommissiën, de schoolopzieners, de in specteurs van het onderwijs, de advocaten en procureurs, de politie-ambtenaren en rijks veldwachters, de geneeskundigen en apothekers, de geneeskundige inspeeteurs en leden dei- geneeskundige raden, de districts-veeartsen enz. slechts een ambts- „eed of gelofte" af, zonder meer. Zuiverder werd de zaak door deze weglating, naar ons inzien, niet. Het woord „eed" of „belofte" toch is geen vaststaand begrip, doch wisselt, naar tijden en omstandigheden, van beteekenis. Door in eene bijzondere wet dus de omschrijving weg te laten, bracht men de interpretatie terug tot den „eed of de belofte naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid", welke in de grondwet genoemd en dus in ons staatsrecht aangenomen is. Desniettemin bleek het in de zitting der tweede kamer van 3 April jl. dat de meerder heid voor den eed of de belofte sans phrases eene bepaalde voorliefde koesterde. In het wetsontwerp, bevattende bepalingen betreffende de .beëedigde vertalers, was, waarschijnlijk hij vergissing, het woord gezindte we der gebezigd in plaats van het sinds 30 jaren gebruikelijke gezindheid. De heer van der Kaay stelde hij amendement voor, de omschrij ving te laten vervallen en alleen den „eed of belofte" te behouden, zonder meer. Ofschoon niet op het amend, voorbereid, nam de minister van justitie het echter, als eene wijziging van ondergeschikt belang, die in overeenstemming was met hetgeen reeds in verschillende andere wetten voorkwam, over. Tot zoo ver ging alles goed en indien de wet zonder tegenspraak ware aangenomen, zou er eene dood eenvoudige zaak gebeurd zijn, waarin niemand de „onverwachte beslissing van een allergewichtigst beginsel van staats beleid", zooals de heer Wintgens het qua- lificeerde, had kunnen zien. Maar zoo gebeurde het niet. De voorsteller had reeds den misslag begaan van, bij de schriftelijke toelichting van zijn amend., de bedoeling uit te spreken om „de keus tusschen eed en belofte onafhankelijk te maken van het lidmaatschap van een kerkgenootschap en den strijd te ontgaan met de in art. 164 der grond wet verzekerde vrijheid van geweten." Hiertegen kwamen niet alleen de heeren Mackay en Teding. van Berkhout, van hun anti-revolutionair standpuntopmaar tra den de heeren Wintgens en Godefroi op staatsrechtelijke gronden, alsmede de geheele phalanx der katholieke woordvoerders in 't ge lid. De verdediging van den heer van Houten, die zijn standpunt omschreef„alslideener kerkelijke (Doopsgezinde) gezindte, waartoe ik nog behoor, daar zij ons eene groote vrijheid van overtuiging laat," gaf aan het debat eene nog verder reikende beteekenis. De heer Mackay toonde zich conciliant. Hij stelde voor, eenvoudig het woord „gezindte" te veranderen in „gezindheid." Hier had de meerderheid, naar het ons voorkomt, in moeten toestemmen. Alles ware dan gebleven zooals het was en de nieuwe wet in overeenstemming gebracht met tal van reeds bestaande. De meerderheid deed dit echter niet, dewijl fle be,er Mackay zijn voorstel vergezeld deed gaan van eene toelichting, welke, en dit kon van zijn standpunt niet wel anders, in strijd was met de opvatting der meerderheid. Men had echter, naaf ons inzien, die toelich ting zeer goed kunnen neutraliseeren, door eene uitdrukkelijke verklaring dat men zich daar mede niet vereenigde, maar het woord gezind heid alleen toeliet om voor het oogenblik de sedert 1848 geldende wetsuitlegging te besten digen. Het amendement-Mackay werd met 41 tegen 33 stemmen verworpen. Slechts de heeren Godefroi en Rutgers stemden met de minder heid, die voor het overige uit de bekende coalitie van conservatieven, anti-revolutionairen en katholieken samengesteld was. De gevolgen zouden niet uitblijven. Reeds had de heer Wintgens gewaarschuwd dat het beginsel, dat men nu aannam, bij de in aan tocht zijnde wijziging der successie wet weder te berde zou komen. In die wet, de wet van 13 Mei 1859, Stbl. no. 36, komt in art. 28 weder de omschrijving voor van den eed of de verklaring, door de aangevers af te leggen, „elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid." Door de uitbreiding van het successierecht tot de rechte lijn zou deze om schrijving zich voortaan over een veel grooter aantal aangevers gaan uitstrekken. Wij schromen niet de houding, door de liberale meerderheid hij de beraadslaging over dit onderwerp op 'den 23en Mei aangenomen, erbarmelijk te noemen. Op de vraag dei- tegenpartij, bij monde van de heeren van dei- Hoeven, Heydenrijck, MackayWaarom neemt gij nu ook niet uit deze wet de „godsdienstige gezindheid" weg?, moest men zich in allerlei bochten wringen, teneinde zich aan de conse quentie der daad van 3 April te onttrekken. Te vergeefs waagde de heer van der Kaay het, te beweren dat hij „indien in de verta- lerswet van „gezindheid" en niet van „gezindte" gesproken ware, geen verandering voorgesteld zou hebben"want de tegenpartij wierp hem zegevierend zijne stem tegen het „ge zindheids-amendement" van den heer Mackay voor de voeten. Te vergeefs betoogde de heer van Houten dat de meerderheid, op den 3en April te kiezen hebbende tusschen een eed met en een zonder omschrijving, aan de laatste de voorkeur had gegeven, zonder daarom nu verplicht te wezen bij de successiewet in de voordracht der regeering verandering te bren gen. Want sarrend voegde de heer Haffmans hem toe: „Moeten dan de beginselen zwichten voor het belang der schatkist Dient de libe rale partij niet Gode, maar den mammon?" Verwijtend vermaande de heer Heydenrijck: „Trekt niet bij eene onbeduidende gelegenheid te velde tegen hoofdbeginselenwaarop de maat schappij is gebouwd, om terug te treden waar gij een gehavend en geplukhaard wetsontwerp quand menie redden wilt." En zoetsappig brand merkte de heer Oorver Hooft de meerderheid „Het komt mij voor dat men zich thans een weinig schaamt over de behaalde overwinning. Dat doet mij genoegen en geeft mij het ver trouwen terug op velen mijner geachte mede leden, die ik meende met eenigen argwaan te moeten gadeslaan." De verdere bijzonderheden van het debat laten wij rusten. Ook de dubbelzinnigheden en duisterheden, waartoe de minister van financiën zich veroordeeld zag tegenover het aandringen der oppositie, om eene duidelijke omschrijving van wat men, in zake het suc cessierecht, eigenlijk onder den „eed" of de „belofte" te verstaan zou hebben. De geheele houding der liberale partij in de kamer was zwak en dubbelzinnig. Nog treuriger misschien is hetdat deze houding reeds buiten de muren van het Binnenhof haar invloed heeft doen gelden en uit het liberale kamp beloogen en beschouwingen heeft doen opgaanvoor welke wij als wij geen vrijheid vonden ze voor ondoordacht en zonder gezag te houden, ons diep zouden schamen. Daarop komen wij terug. De Staats-courant bevat de wet van den 5en dezer, no. 87, betreffende eene geldleening van hoogstens 43 millioen, ten laste van den staat. Men schrijft ons uit Ylissingen De heeren van Doeselaar en den Breeder, on dernemers van de exploitatie van het badhuis alhier, hebben hunne inrichting Woensdag voor het publiek opengesteld. Zij hadden aan die open stelling eenig feestelijk karakter gegeven door daaraan eene zanguitvoering te verbinden van het Ylissingsch mannenkoor, dat bereidwillig zijne medewerking toegezegd had. Een groot aantal bezoekers maakte van deze gelegenheid gebruik om met de verbeterde inrichting kennis te maken en betoonde zich zeer tevreden. Het is te hopen dat genoemde heeren blijken zullen geven het middel te kennen om door eene nette, voorkomende bediening, een aanzienlijk aantal bezoekers te lokken, waarvoor deze aangename plaats zich zoo bijzonder aanbeveelt, wat voor Ylissingen van groot voordeel kan worden. Het kan wellicht zijn nut hebben de aandacht van deskundigen en belanghebbenden te vestigen op het 4e stuk van dl. 41 van het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, waarin de heer A. J. van Eyndhoven, controleur der Haarlemsche gas fabriek, eene grondige studie geeft over de ver gelijking der photometrische eenheden. Wij maken van die studie daarom gewag, omdat zij tal van nuttige wenken aan gemeentebesturen bevat, zoowel bij het aangaan of vernieuwen der con tracten met particuliere gasfabrikanten als wat de quaestie van den onderlingen afstand der lantarens, de minimum licbtkracht op den groot sten afstand der gasfabriek en andere dergelijke practische vraagstukken aangaat, die van niet geringen invloed zijn op openbare verlichting. Des te sterker doet zich het gemis van controle, of m. a. w. het gebrek aan een wettig gewaar borgde lichteenheid, gevoelen. ArnhCt Uit Hellevoetsluis schreef men Woensdag het volgende aan de N. Eott. Ct. „Heden avond lagen drie groote stoomschepen „Syracuse", „Hecla" en „Pallas", alsmede de Engelsche bark „Galathea"' voor de sluizen van het kanaal. Zoo iets herinnert aan vroeger dagen vóór het succes van den Waterweg. „De drie stoomschepen (2 Engelsche en 1 Ne- derlandsch) zijn alle te lang voor de gewone schutting en de buitengewone schutting eischt veel tijd, zoodat de „Pallas", van de Koninklijke Maatschappij, die het laatst aan de beurt is, eerst Zaterdag voor de stad kan zijn. „Moge dit medewerken om de aandaeht te ves tigen op het nut van eene dezer dagen weder ter sprake gebrachte spoorwegverbinding, of, wat nog meer afdoende zou zijn, op den hoog noo- digen bouw van een stel nieuwe sluizen met lange sehutkolken." Nieuwe sluizen en sehutkolken, alsmede eene spoor wegverbinding, zijn zeker doeltreffende middelen om de lading van uit zee komende schepen naar hare bestemming te brengen. Zou er echter voor de scheepvaart in Neder land geen andere weg open zijn? 'tls alsof men niet weten wil dat Vlissingen bestaat Naar men verneemt, vertegenwoordigen de gelden, welke bij de hoofdcommissie voor de stichting van een gedenkteeken ter eere van wijlen H. M. de koningin zijn ingekomen, niet een zoo; danig bedrag, dat daarvoor een kinderziekenhuis op groote schaal kan worden gebouwd en geëx ploiteerd. De hoofdcommissie stelt zich echter voor, aan het strand bij Scheveningen een gebouw te doen verrijzen, bestemd tot opneming van zieke kinderen van minvermogenden uit alle oorden van ons vaderland, die de zeelucht en het zeebad behoeven, pit kinderziekenhuis zal jaarlijks eenige

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1