BUITENLAND. Telegraphische berichten. Ingezonden Stukken. Tentoonstellings-Kroniek. Verkoopingen en aanbestedingen. Thermometerstand. Provinciale staten van Zeeland, Algemeen Overzicht. Nieuwe coiiclusiën. dellijk ingeroepen werd, constateerde, dat de man inwendig hevig gebrand was. Het bier zal schei kundig onderzocht worden. H. verkeert in zorgwek- kenden toestand. Te Padang zal een gedenkteeken geplaatst worden ter eere van den op 22 Oct. 1872 op noodlottige wijze verdronken, zeer verdienstelijken ingenieur W. H. de Greve. Dit monument is te 's Gravenhage vervaardigd uit Carrara-marmer en Escauzijnschen steen, deels gepolijst en deels in de natuurlijke steenkleur. Op een zware onderlij st verheffen zich twee pilasters, waarop de bogen van de voor- en achterzijde rusten, die eindigen in een gebeeldhouwd topstuk. Dit ge heel omvat de marmeren inscriptieplaten, die en haut-relief zijn uitgebeiteldop het voetstuk leest men: „Aan de nagedachtenis van W. H. de Greve( ingenieur le kl. der mijnen"; op het achterstuk: „geboren te Franeker 15 April 1810, noodlottig omgekomen op een wetenschappelijken tocht te Dorian-Gadang 22 Oct. 1872." Ter weerszijden van deze inscriptiën ziet men twee nederhangende flambouwen; daarboven, en medaillonhet geslachtswapen, omgeven door een klimoptak en sterren, en er onder de attributen van het ingenieurswezen, een gekruiste hamer en houweel. Een en ander rust op een onderstuk van gepolijst zwart marmer en zal geplaatst worden op een hardsteenen voetstuk. Het geheel is 6 M. hoog en 2 M. breed. Een vreeselijk ongeluk heeft plaats gehad op de Engelsche kust bij Tolkestone. Drie Duitsche pantserschepen, de Preusseu, Wilhelm en Kurfürst waren Dover gepasseerd, toen door eene onbe kende oorzaak de Kurfürst door de Wilhelm werd aangevaren en binnen vier minuten gezonken was. De eerste berichten luidden, dat van eene bemanning van 400 koppen slechts 18 personen gered waren. Een later telegram luidt gelukkig iets gunstiger. De equipage zou volgens dat be richt uit 500 koppen bestaan en 23 officieren en 160 man zouden gered zijn. Onder het afzenden van dit bericht wendde men nog pogingen tot redding aan. Dadelijk na de ramp zijn een aantal stoombooten naar de plaats des onheils gestoomd. binnenland. Eerste kamer. Weder zijn ingekomen 22 adressen tegen de successiewet, welke Dinsdag in behandeling zullen komen. Aangenomen werden eenige kleine wetsontwer pen, waaronder dat tot afstand van grond aan de gemeente Middelburg, en dat tot aanvulling der ijkwet. buitenland. Londen. Volgens Daily News zal lord Bea- consfield zelf Engeland 's eerste gevolmachtigde op het congres wezen. Volgens de bladen is de gedachtenwisseling over de bijeenkomst van het congres afgeloopen. Op 31 dezer is door het hervormd diaconie armbestuur te Zierikzee aanbesteed het bouwen van een nieuw armengesticht. De minste inschrij ver bleek te zijn de heer M. van den Ende aldaar voor f 20,350. Het armbestuur heeft zich nog niet verklaard omtrent de gunning. 31 Mei. 's av. 11 u. 51 gr. 1 Jun. 's morg. 8 u. 50 gr. 's midd. 1 u. 54 gr. 's av. 6 u. 53 gr. In ons bericht omtrent de zitting van gisteren is eene vergissing ingeslopen. De voorzitter gaf aan den heer Fransen van de Putte op zijne vraag betreffende het waterschap Nol van Ouwelek niet de toezegging dat gedeputeerde staten in de zomervergadering een voorstel daar omtrent zouden doenmaar alleen de verzekering, dat zijne vraag bij gedeputeerde staten een punt van overweging zou uitmaken. De verklaringen door graaf Andrassy, in de Oostenrijksche delegatie Woensdag afgelegd, zijn Donderdag gevolgd door andere in de Hongaar- sche delegatie, waaruit wij de gewichtigste ver melden. Er is wel omtrent het bijeenkomen van het congres nog geene definitieve beslissing geno men, doch men kan de vaststelling van den datum binnen zeer korten tijd verwachten. Den kanselier is nog geen mededeeling gedaan omtrent den stand der EngelschRussische onderhande lingen; dit is echter zeker, dat die nimmer tot een resultaat zullen leiden, dat schadelijk is voor de belangen der Oostenrijksch—Hongaarsche monarchie. De opnoeming van de punten, waarin het verdrag van San Stephano voor Oostenrijk onaannemelijk zou zijn, Woensdag door den mi nister gedaan, was volgens zijne mededeeling van den volgenden dag verre van volledig. Had hij niet gesproken van de vrijheid van den Donau en van Oostenrijks handelsbelangen in het Oosten, dan was dat slechts omdat het belang van die punten voor de monarchie zoo duidelijk in het oog loopt, dat het van zelf spreekt, dat de regee ring van plan is daarin hare rechten te laten gelden. Wat het bezetten van Adakaleh betreft, deelde de minister mede, dat het slechts een voorloopige maatregel was, genomen met het medeweten en de goedkeuring der Porte. Een gedeelte van het aangevraagde crediet zal in elk geval moeten gebruikt worden, omdat wellicht de uitvoering van de besluiten van het congres in de onmiddellijke nabijheid der monarchie de ontwikkeling van eenige militaire macht zal vorderen. Doelt dit wellicht ep eene bezetting van Bosnië en Herzegowina? De verklaring van den Oostenrijkschen premier dat nog niets definitief is beslist aangaande het bijeenroepen van het congres, is in lijnrechten strijd met een uitvoerig bericht in de Londensche Globe, waaruit wij gisteren reeds per telegraaf een uittreksel ontvingen en mededeelden. Dit blad, dat voor deze tijding een extranommer uitgaf, vermeldt uitvoerig de tien punten, waarop het reden meent te hebben te gelooven, dat het RussischEngelsch vergelijk gegrond is. Welke waarde dit bericht heeft is thans nog moeilijk uit te maken. Het zou niet beleefd zijn, als de Engelsche regeering aan een dagblad mededeelde, wat zij voor Andrassy nog verborgen houdt. Over het algemeen zijn de dagbladen in de laatste week nog al aan het borduren geweest. Zij hebben de gunstige tijdingen omtrent den goeden uitslag van Schouwaloff's reis, al waren ze nog zoo vaag, met eene door het lange wach ten zeer begrijpelijke gretigheid aangevat, om er aanstonds, behalve eene zeer rechtmatige hoop op vreedzame oplossing, ook een aantal bijzon derheden uit af te leiden, waarvoor meestal slechts weinig reden was. Nu echter in eene week die tijdingen niet officieel bevestigd zijn en men de reeds dagen gehoopte tijding van het rondzenden der oproepingsbrieven nog niet leest, begint de publieke opinie wat te bekoelen in hare verwach tingen. Daarvoor is echter nog geen reden. Hoe gunstig ook Schouwaloff's bemiddeling moge zijn uitgevallen, is het toch zeer mogelijk, ja waarschijnlijk, dat na zijne terugkomst in Lon den en na de mededeeling van de concessies, die zijne regeering bereid was te doen, nog enkele punten nadere verklaring behoefden, al was men het ook over hoofdzaken eens. Men wil dit is duidelijk gebleken elkander verstaan en volkomen verstaan, vóór men zich naar het con gres begeeft; is het dan te verwonderen, dat bij eene zoo veelzijdige quaestie daarmede eenige tijd heengaat? IntUsschen worden te Berlijn in het huis van Bismarck en in de verschillende ambassade-hotels groote toebereidselen gemaakt om gasten te ontvangendat is een goed teeken, daar die heeren de kosten wel niet zouden doen, als ze overtuigd waren, dat er niets van het congres kwam. In Rumenië ziet het er nog steeds treurig uit. Het gansche land is bezet door Russische troepen, die bij duizenden door de hoofdstad trekken, spoorwegen en telegraaflijnen in gebruik nemen en in vollen zin doen, alsof ze thuis zijn. Prins Kareidie zijne hoofdstad verlaten heeft en zich bij het leger bevindt, heeft wederom geprotesteerd bij de Russische regeering en daarbij levendig het schandelijk gedrag der bezettingstroepen doen uitkomen. Ook ditmaal zal het hem wel niet veel helpen. Hij neemt echter eene zooveel moge lijk imposante houding aan en heeft weer eene lichting van 24,000 man uitgeschreven, terwijl dagelijks groote bezendingen wapenen aankomen. Deze tijd van machtelooze woede zal in Rumenië een haat doen ontstaan tegen zijn. machtigen buurman, die niet licht vergeten zal worden; vooral als een groote schuldenlast, welken het land zich thans noodzakelijk op den hals moet halen, zijn voortdurenden druk uitoefenen zal, en de Rumenen bedenken, dat zij dien druk te danken hebben aan den vroegeren bondgenoot, dien ze met groote opofferingen de overwinning hebben helpen behalen. De Turksche commissarissen, die getracht hebben de opstandelingen in het Rhodopisch gebergte tot rust te brengen, zijn onverrichter zake teruggekeerd. De Pomaks hebben geantwoord dat zij besloten waren te blijven vechten voor hun land, hunne goederen en de eer hunner vrouwen en dochters. Dierbare zaken genoeg voorwaar om voor te strijden Eene der meest merkwaardige en aantrekkelijke inzendingen is de verzameling voorwerpen van kunst en nijverheid, die de prins van Wales heeft meegebracht van zijne reis naar Indië. Zulk een reiziger had slechts de hand uit te strekken om de beste exemplaren van alles machtig te worden. Daarenboven is hij zelf een man van smaak, zoodat zijne verzameling een schoon geheel uitmaakt. Het schitterendst zijn wel de producten van Kashmier. De voorwerpen van gedreven goud en zilver, vazen van velerlei vorm, die deinland- sche hoofden zelfs tot huiselijk gebruik bestem men, zijn fijn bewerkt en vermoeien haast het oog door hunnen glans. Ook de Kashmieren shawls zijn bewonderenswaardig. Deze worden in vierkante stukjes gemaakt en later aan elk ander genaaid. De ervaren werklieden doen dit echter zoo netjes, dat het meest geoefende oog geen spoor van naaisel ontdekt. Ook in pijpen is een groote luxe. Ze zijn versierd met de prach tigste steenen, met diamanten, robijnen, smaragden. Geen valsche steen wordt hierbij gevonden. In het slijpen der steenen hebben de Hindoesche werklieden echter niet de vaardigheid van de Europeesche. Nog veel meer merkwaardigs levert de industrie der inboorlingen van Engelsch Indië op. Sandelhouten doozen, ingelegde schaakborden, gesneden wandelstokken, wapenen van allerlei aard, prachtige rijtuigen, koperwerk en wat niet al meer. De gansche verzameling geeft een gun- stigen indruk van den rijkdom van het gezegende land en van de kunstvaardigheid zijner arbeiders. Het eenige wat men zou kunnen aanmerken is, dat de collectie haast wat eentonig is door pracht en glans. In den tuin, die op het Champ de Mars de overgebleven ruimten tusschen de gebouwen beslaat, is een lange laan, Avenue des Nations genaamd. Tegenover de galerij, waar de voortbrengselen der schoone kunsten eene plaats gevonden hebben, strekt zich daar eene lange rij gevels uit, die, hoe verschillend van stijl en kleur, toch een voor het oog aangenaam geheel vormen. Iedere natie, die aan de tentoonstelling heeft deelgenomen, heeft daar eene plaats ter harer beschikking gekregen, waarvan zij mocht gebruik maken om een gevel te plaatsen in nationalen bouwstijl. Geen enkele beperking werd door het bestuur der tentoonstelling gemaakt, dan de lijn waarin gebouwd moet worden en het aantal strekkende meters, waarover ieder beschikken mocht. Dit gelukkige denkbeeld heeft ten gevolge gehad, dat men daar in kort be3tek de mee3t verschillende bouwstijlen, de verst uiteenloopende ornamentatiën bij elkander ziet en dat men in korten tijd eene aan schouwelijke les in de vergelijkende architectuur kan nemen, die wellicht voor menig man van het vak eene zeer welkome aanvulling zijner boekenstudie zal zijn. Engeland heeft in deze laan, die helaas wat smal is om hooge gevels goed te zien, vijf kleine ge bouwtjes neergezetdie niet zeer uitmunten door smaakvollen stijl; het grootste dient tot paviljoen voor den prins van Wales en is tot in kleinigheden toe door Engelsche inzenders gemeubeld. Dit practi- sche denkbeeld om door vereeniging van inzenders een geheel te vormen, vindt men slechts verwe zenlijkt in twee af deelingen: de Engelsche en de Oostenrijksche. Inderdaad is het aangenamer tapijten en meubelen en lampen en kachels te bewonderen wanneer ze in eene kamer ieder op hunne plaats staan, dan wanneer tientallen mo dellen van ieder voorwerp hier en daar verspreid zijn. We kunnen hier niet alle gevels beschrijven. Amerika zond een gebouw, waarvan een criticus zegt, dat de architekt vergeten heeft zich de vraag te stellen: Sera-t-il dieu, table oit cuvette? Zweden en Noorwegen steken met hunne sobere, bescheidene en smaakvolle dennenhouten gebouw tjes zeer gunstig af tegen de opzichtige, overladen en eenigszins ploertige portiek, waarop Italië, de bakermat der kunsten, den tentoonstellingsbe zoeker yergast. Ook China en Japan bouwden portieken, waarbij het eigenaardig verschil tus schen de beide Oostersche volken weer uitkomt. Japan bouwde in voor ons oog wel vreemde vormen, daar wij ze aan geen enkelen historischen Europeeschen stjjl kunnen vastknoopen; doch er is toch in constructie en ornamentatie iets oor spronkelijks en lang niet onbevalligs. De versie ring echter van de Chineesche portiek, die zeer kolossaal is, is hard en stootend voor het oog. De monsters met roode oogen, de vuurspuwende draken en de misvormde mannen- en vrouwen figuren maken een onaangenamen indruk. Van de laatsten mogen wij wel niet te veel zeggen: hoe menige Hollandsche huisvrouw toch toont ons een blaadje, trommeltje of kastje, dat over laden is met menschen, die geen menschen zijn, boomen, die Linnaeus zelf niet zou herkennen, en vogels, wier gansche geslacht vrij is gebleven van den Darwinistischen schoonheidsdrang, als een „mooi stuk" in haar huishouden? Men durft dan niet zeggen, dat men ze leelijk vindt, maar kan toch niet nalaten de hoop te koesteren, dat de ontwikkeling van den smaak die overblijfsels uit onze ploertige 18e eeuw langzamerhand moge doen verdwijnen. De Belgische gevel is het glanspunt van deze eigenaardige verzameling. De rijke Vlaamsche stijl der 15e eeuw, waarvan het Antwerpsche stadhuis een zoo zuiver model is, werd door den architect Ianlez op allergelukkigste wijze toege past. Hij maakte enkel gebruik van materialen, die België zelf oplevert. De rij der gevels wordt zeer waardig gesloten door Nederland. De karak tervolle bouwtrant van het laatst der 17e eeuw leverde den Hollandschen bouwmeester de stof voor een kleinen stadhuisgevel, die genoemd wordt onder het sierlijkste, dat in dit opzicht door bijna de gansche wereld te Parijs geleverd is. Het bezoek der tentoonstelling bedraagt thans in de weekdagen 50 a 60,000, des Zondags over de 100,000 personen. Sluiten wij voor ditmaal onze kroniek met een gesprek, door den chroniqueur van de Temps op het terrein der tentoonstelling afgeluisterd. Er zijn daar zeer nette gebouwtjes, waar men zich voor 25 centimes eenige oogenblikken aan stille overpeinzingen kan overgeven. Een heer, die dagelijks van die nuttige inrichting had ge profiteerd, werd door de juffrouw, die de entrée- kaartjes daar verkoopt, bij het heengaan begroet met de vraagVous verra-t-on demain, Monsieur PardonMadame, pas avant après-demain„En voila, un qui suit son temps f zei de jolige Fran- gaise tot eene vriendin. Ds Middelburgsche courant, dit erken ik dank baar, is eerlijk in het opnemen mijner conclusion. Ieder die doordenkt, zal daarom terstond inzien, dat mijn opmerkingen niet weêrlegd zijn. Ik heb niet tegenover den politiseerenden maar tegenover den moraliseerenden minister den moraliseerenden Heldring ge steld. De minister heeft niet gezegd: ik kan niet anders dan een neutrale school geven, maar ik w i 1 niet anders, want het behoeft niet anders. Daardoor ging hij buiten zijn boekje en had ik vat op hem. Ik heb mij op zijn terrein niet gewaagd, dan alleen met de vraag of een minister recht heeft op onbewezen machtspreuken een wet te bouwen. Indien nu de M. Ct. de eerlijkheid ten top wil drijven, zal zij gewis mijn adres in zijn geheel opnemen, waardoor van zelf de meerdere of mindere juistheid van haar referaat aan het licht zal treden. Zetten 30 Mei 78. H. Pierson. De heer Pierson verschuift steeds het terrein der discussie. Na eerst zijne cijfers der Steen beek-statistiek, die den grondslag van zijn adres aan de tweede kamer uitmaken, onverde digd gelaten te hebben, laat hij nu de bedenkin gen onbestreden, welke wij hebben ingebracht tegen zijne bevoegdheid om zich op staat kundig gebied tegenover den minister van binncn- landsche zaken te plaatsen en trekt zich in het fort der moraal terug. Om hem daar te volgen zouden wij moeten beginnen met zijn adres op te nemen, dat in de Standaard van 21 Mei jl. 2| kolom druks vult en dat met de commentaar welke wij verplicht zouden zijn er op te leveren, misschien nog eens zooveel van onze ruimte in zou nemen. Dat willen wij niet en is bovendien onnoo- dig. Wanneer uit onze polemiek voortvloeit dat 1° zijne cijfers ten onrechte als argument gebezigd zijn, 2:' de „opinie van een man als Heldring" ten onrechte tegen het school wetsontwerp wordt aan gevoerd, dan kunnen wij het oordeel over de waarde, welke nog aan het adres van den heer Pierson mag worden toegekend als bewijsstuk in de discussie over het staatkundige vraagstuk van de regeling der openbare school, gerust aan het publiek overlaten. De „Nieuwe conclusiën" van den heer Pierson be vatten bovendien eene petitio principii, welke aan de verdere discussie in den weg staat. Wij geven namelijk niet toe dat de minister moraliseert. In de memorie van toelichting op het schoolwets- ontwerp wordt eenvoudig een bestaande toestand geconstateerd. „Gevaar voor den godsdienstzin der natie, zoo lezen wij, heeft de grond wetgever van de gemengde school niet gevreesd en de ervaring heeft hem niet gelo genstraft." Uit dien bestaanden toestand wordt dan verder het gevolg getrokken dat de wetgever zich niet, uit ongegronde vrees voor afneming van den godsdienstzin, mag laten weer houden van zijn grondwettigen plicht om de openbare gemengde school in stand te houden en te verbeteren. Er is dus geen spraak van moraliseeren, maar van constateeren. Is die constateering juist De heer Pierson betwist het; volgens hem is de godsdienstzin sedert 1848, in de groote steden vooral, wèl afgenomen, doch, voegt hij er in zijn adres bij„dat deze toestand uitsluitend het gevolg zou zijn van de schoolwet van 1857, mag men veilig eene dwaze bewering noemen.' De gemengde school heeft dus geen schuld aan de vermindering van den godsdienstzin, indien zij werkelijk bestaat. Wat er dan wél schuld van is Wij gelooven dat zij niet in de school, maar wel in de kerk te zoeken is, die zelve hare kracht voelt verminderen en haren invloed op de maat schappij te loor ziet gaan. Daardoor ziet zij niet alleen, gelijk door de anti-revolutionaire orga nen erkend wordt, in de meest ontwikkelde en gegoede kringen het aantal harer belijders steeds afnemen, maar wordt het ook al meer en meer bezwaarlijk om onder de 10,000 onderwijzers en onderwijzeressen der openbare school er te vinden, die niet meer of minder besmet zijn met den zuurdeesem van wat zij „ongeloofnoemt. In dien toestand verlangt zij, als laatste redmid del, dat op de scholen een kunstmatige kweek van geloovigen plaats zal vinden. En de staats man, die in strijd met dit verlangen, den gods dienst van de school gescheiden wil houden, is in haar oog iemand die „op onbewezen machtspreu ken een wet wil bouwen." Naar onze meening echter berust de voordracht van den minister Kappeijne op vrij wat vaster grondslag dan de hersenschimmige verwachting der voorstanders van de bijzondere kerkelijke scholen. Red»

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 2