Telegraphische berichten. "BUITENLAND. Lord John Russell. Provinciale staten van Zeeland. Algemeen Overzicht. verwant, werd algemeen erkend. Ook het recht van verveelvoudiging van kunstwerken kan in sommige gevallen aanspraak maken op bescher ming door de wet. Lag het, vroeg men, in de bedoeling der regeering om in het vervolg ook wettelijke regeling van deze aangelegenheden voor- te dragen Zoo ja, dan meende men in een af deeling reeds thans de aandacht der regeering te moeten vestigen op de noodzakelijkheid van be scherming van de stempels van drukletters, die door middel der galvanoplastiek verveelvoudigd kunnen worden. Dit behoorde afzonderlijk ge regeld te worden, gelijk ook een gemeenschappe lijke regeling als hier voorgedragen is, voor het. recht van opvoering van tooneelstukken en vooral van muziekwerken groote practische bezwaren zal blijken op te leveren. Opvoeringsrecht. Naar het stelsel van vele leden was het onbillijk tegenover de schrijvers van stukken die niet voor opvoering vatbaar zijn, om aan de schrijvers van tooneelstukken en de componisten van muziekwerken een dubbel recht te geven. Maar andere leden waren het met de regeering eens, dat de verschillende soorten van reproductie van een letterkundig werk te zamen de materieele waarde van dat werk aan geven en dus ook gelijkelijk bescherming verdie nen. Bovendien zóu men zoodoende van de lectuur van tooneelwerken lang verstoken blijven en zou de uitgave van de zeer gewaardeerde tekstboekjes onmogelijk worden. Ook omtrent het verleenen van het auteursrecht voor mondelinge voordrachten bleek verschil van meening te bestaan. Vele leden waren het echter met de regeering in beginsel eens, dat ook aan mondelings voordrachten, van welken aard ook, wettelijke bescherming tegen reproductie toekomt. Vrij algemeen was men echter van oordeel, dat de termijnen, voor dit auteursrecht door de regee ring voorgesteld, te lang zijn. Men achtte het door de regeering voor het vertalingsrecht voorgestelde in 't algemeen beter dan de bestaande bepalingen van de wet van 1817 èn terwijl men het eens was, dat de vraagin hoever Nederlandsche auteurs te gen buitenlandsche vertalers en omgekeerd, be- hooren te worden gewaarborgd, tot den kring van het internationaal recht behoort en door conventiën moet worden beslist, kwam men ook hierin overeen, dat de regeering, behoudens de bepaling van art. 57 der grondwet, de bevoegdheid bezat om dergelijke internationale overeenkomsten te sluiten. Het door de regeering gehuldigde stelsel van een vasten termijn vond algemeene instemming. De meerderheid vond echter den termijn van 80 jaren te lang, en wilde dien met een grooter of kleiner aantal jaren verkort zien. De meerderheid was, in tegenoverstelling van de meening der regeering, van oordeel, dat de vervolging van de overtreding van deze wet af hankelijk moest worden gesteld van de klacht van de belanghebbende partij. Waar, bij het instellen van de strafactie van deze wet, het openbaar belang in den regel slechts in geringe mate be trokken is, bestaan er alle termen om die actie niet in te stellen, tenzij do benadeelde partij de vervolging wenscht. Enkele leden zouden de strafactie nog liever geheel zien verdwijnen. De burgerlijke eisch tot schadevergoeding was, meenden zij, voldoende. Andere leden meenden, dat de beste wijze van procedeeren, bij behoud van de strafactie, in dit speciale geval zou zijn om aan de benadeelde partij, behoudens haar recht tot het instellen van een afzonderlijke burgerlijke actie, de bevoegdheid te geven zich als civiele partij in het strafgeding te voegen. Van de beperkende bepaling van art. 231 strafv., die deze voeging alleen toelaat wanneer de vordering niet meer dan f 150 bedraagt, zou evenwel voor dit geval moeten worden afgeweken. Ook het voornemen van de regeering om alleen den dolus strafbaar te stellen, vond veel tegen spraak. Bestond er hier, zoo werd door vele leden gevraagd, niet in ieder geval dolus? Men kon ten overvloede omtrent het bestaan van elk auteursrecht voor voldoende zekerheid en open baarheid zorg dragen, terwijl men dan nog voor enkele gevallen (op mondelinge voordracht had men hierbij 't oog) uitzonderingen zou kunnen toelaten. Dat de bepalingen omtrent in beslag neming noodzakelijk waren, werd niet ontkend. Er werd evenwel door vele leden beweerd dat het de voorkeur verdiende het rechtsgeding tot van- waarde-verklaring van dit beslag, geheel onafhan kelijk te laten van de strafvervolging. Men juichte algemeen het voornemen der regee ring toe, om dit ontwerp ook verbindend te maken voor Nederlandsch-Indië. Voor de West- Indiën kon, meende men, de regeling bij koninkl. besluit evenzeer worden ingevoerd. In een afdeeling werd te dezer gelegenheid gewezen op nog bestaande wetten, waarbij de vrijheid van drukpers verkort wordt, met name op de wet van 28 September 1816. Juist omdat die wetten niet meer worden toegepast, achtte men intrekking wenschehjk en stelde men er prijs op hieromtrent het oordeel der regeering te vernemen. De verschillende artikelen gaven nog tot tal van opmerkingen en bedenkingen aanleiding. Zitting van heden 31 Mei. Tegenwoordig de commissaris des konings, 33 leden en de griffier. Na de resumtie der notulen werden voor ken nisgeving aangenomen de mededeelingen des voorzitters a dat blijkens de ingekomen brieven tot voor zitters en ondervoorzitters der afdeelingen zijn benoemd in de eerste afdeeling de lieeren Sehorer en Hennequinin de tweede de hetren Mazure en Vaderin de derde de heeren Can en Moolenburgh. b dat de heer Eisseeuw nader is opgekomen en in de derde afdeeling heeft zitting genomen. Vervolgens werden de algemeene verslagen der afdeelingen uitgebracht: door den heer Snijder van het voorstel van gedeputeerde staten tot in williging van het verzoek van den Anna-Friso- polder om ealamiteusverklaringen door den heer van der Have over het voorstel van gede puteerde staten tot af wij zing van het verzoek van den Sophia- en den Thoornpolder om cala mi tens verklaring. Na beraadslaging werden beide voorstellen aan genomen, het eerste met 29 tegen 4 stemmen (tegen stemden de heeren Eisseeuw, de Smidt, Stevens en Mazure); het tweede met 30 tegen 3 stemmen (tegen stemden de heeren Fransen van de Putte, Vader en Bijbau.) Voorts werd het algemeen verslag der afdee lingen uitgebracht, bij monde van den heer Pompe van Meerdervoort, omtrent het voorstel van ge deputeerde staten tot wijziging van het reglement voor de calamiteuze polders of waterschappen, welk voorstel met 31 tegen 2 stemmen is aan genomen (tegen stemden de heeren Vader en Pompe van Meerdervoort), nadat vooraf het voor stel in dien geest gewijzigd was, dat de benoeming van een derden deskundigen voor de schatting der pachtwaarde geschiedt door de arrondisse- ments-rechtbank „op aanvraag van gedeputeerde staten." Eindelijk bracht de heer Sprenger het algemeen verslag der afdeelingen uit aangaande het voor stel van gedeputeerde staten, tot wijziging van het bijzonder reglement voor het bestuur en be heer der waterkeering n van den caiamiteuzen Suzannapolder. Ook dit voorstel werd aangenomen, en wel met algemeene stv-mmen. De heer Fransen van de Putte ontving op zijn verzoek van den voorzitter de toezegging, dat gedeputeerde staten in de zomervergadering een voorstel zullen doen tot opheffing van het water schap de Nol van Ouwelek. Daar verder geene werkzaamheden aan de orde waren, werd de resumtie der notulen en de uit voering der genomen besluiten aan gedeputeerde staten opgedragen, en deze buitengewone verga dering door den voorzitter in naam des konings gesloten. BINNENLAND. Eerste kamer. Ingekomen zijn 33 adressen met talrijke handteekeningen tegen de successie belasting in de rechte lijn. Morgen afdoening van eenige kleinere ontwerpen Maandag is de suppletoire Indische begrooting en de leeningwet aan de orde. Uit het seetiever- slag over de leeningwet blijkt dat nagenoeg algemeen de noodzakelijkheid der leening erkend werd, doch over het bedrag verschil van meening bestond. Onderscheidene leden konden echter het bedrag van 43 millioen goedkeuren. BUITENLAND. lionden. De Globe meldt dat tot de bijeen roeping van een congres definitief besloten is. ïusscben Eusland en Engeland moet overeenge komen zijn dat ten Noorden van den Balkan een afzonderlijk vorstendom en ten zuiden daarvan eene provincie onder een gouverneur opgericht wordt. Engeland verzet zich niet tegen den afstand van Bessarabië. Eusland behoudt Batoem en belooft zijne grenzen in Klein-Azië niet verder uit te breiden. Bajazid wordt aan Turkije teruggegeven. Eusland's aanspraak op geldelijke schadevergoe ding zal niet door afstand van grondgebied vervan gen worden. Het congres zal de organisatie van Epirns, Thessalië en andere Grieksehe provinciën voorbe reiden, en omtrent de reorganisatie van Bulgarije en de bezetting dier provincie door Eussische troepen beslissen. Voor de doorvaart van de Dardanellen en den Bosporus wordt de status quo behouden. Eene verwisseling van ministers is in Turkije nog minder dan elders eene zeldzaamheid. Toch trekt die, welke ons Woensdag avond geseind werd, meer dan gewoonlijk de aandacht, om den persoon die Sadyk-pacha als minister president opgevolgd heeft. Mehemet-lïnehdi-pacha is geen onbekende. Vóór Midhat pacha was hij reeds grootvizier en het was om voor dezen en zijne naar Westersch model geknipte constitutie plaats te maken, dat hij aftrad. Nu de sultan hem weder aan het bestuur roept in een besluit, waarin gezegd wordt dat zijn optreden noodig is „om het aanzien en de privi legiën van de kroon te handhaven en de openbare rust en het vertrouwen te herstellen", rijst de vraag of de sultan van zijn constitutioneel kei zerschap alweder genoeg heeft en de schepping van Midhat door diens vroegeren tegenstander wil laten afbreken'? Wel wordt de grootvizier in het keizerlijk besluit tevens uitgenoodigd om „de constitutioneele hervormingen tot stand te bren gen," doch dat werk schijnt, indien men het ern stig meent, toch beter toevertrouwd aan een vriend, dan aan een bestrijder der constitutioneele instel lingen. Gelukkig zal de Engelsche invloed zich hier wel niet onbetuigd laten. De Britsche regeering, hare verplichting voelende om, nu zij de geheele ver nietiging van den 'Turk door den Eussischen kolos belet, ook te zorgen dat in de binnenlandsche aangelegenheden van Turkije die hervormingen gebracht worden, welke de geheele beschaafde wereld verlangt, heeft al hare consuls aangeschre ven om op het nauwkeurigst te letten op en verslag te geven van al wat in de verschillende provinciën voorvalt. Er zal dus een feitelijk patronaat over de Porte uitgeoefend worden, dat wat minder gevaarlijk misschien, maarzeker even bindend wezen zal als het Eussische waarmede zij bedreigd werd. Niemand twijfelt meer aan de bijeenkomst van het congres, doch zoowel omtrent den datum als omtrent den staat der onderhandelingen heerscht nog groote onzekerheid. Een Londensch corres pondent der Indépendance gaat zoo ver van alle berichten, in den laatsten tijd verspreid over het verzenden der uitnoodigingen voor het congres, te verklaren voor vruchten der beurs-speculatie. Nu, in dat geval moet erkend worden dat de 7wime-speculanten hun doel vrij wel bereikt hebben. Dat er echter inderdaad tusschen den beker (het congres) en den mond (de bijeenkomst daarvan) nog wel 't een en ander in den weg ligt, blijkt uit de verklaringen van graaf Andrassy, gisteren in de Hongaarsche delegatie afgelegd. Nu tusschen Eus land en Engeland iets tot stand gebracht is dat op overeenstemming lijkt, komt de Oostenrijksche minister met zijne bezwaren, die wel is waar reeds vóór lang aan de Eussische regeering schijnen medegedeeld te zijn, doch nu voor het eerst, in het openbaar uitgesproken, als officieel programma wereldkundig zijn gemaakt. Ten opzichte der bedenkingen tegen de onmatige ontzetting van het nieuwe vorstendom Bulgarije, komen de Oos tenrijksche grieven met de Engelsche overeen. Hetzelfde is het geval waar graaf Andrassy be toogt dat men, Turkije in leven willende laten, het ook de middelen niet onthouden mag om te bestaan, waarmede waarschijnlijk het eischen eener overdreven oorlogschatting en het in 't leven roepen eener onhoudbare grensregeling bedoeld worden. Maar speciaal-Oostenrijksch is het be zwaar tegen de uitbreiding van Servië en Mon tenegro, welke de spoorwegverbinding tusschen de Oostenrijksche grens en de haven van Salonika aan de Aegcïsche zeekust, van den toestand en de gezindheid dier vorstendommen afhankelijk zou maken. Hier komt Oostenrijk tegen op, dewijl het de spoorweglijn liefst alleen over Turksch grondgebied wil zien loopen en de Mon- tenegrijnen óf van de Adriatische Zee verwijderd, óf hunne haven onder Oostenrijksch toezicht houden wil. Deze verklaringen zijn door graaf Andrassy afgelegd bij de verdediging van het budget van buitenlandsche zaken, waaronder een buitengewoon crediet van 60 millioen begrepen was. Het cre- diet is hem toegestaan en hoewel de minister op de vredelievende strekking zijner woorden drukte en verzekeide dat het geld slechts dienen moest tot voorbereiding vooreen mogelijk, geenszins voor een voorzien geval, liet hij toch ook niet na er hij te voegen dat van de Eussische regeering, na de mededeeling der Oostenrijksche bezwaren, wel verschillende brieven waren ont vangen, maar nog geen antwoord dat de bestaande moeilijkheden geheel oploste." Het congres nadert ons dus, met een Oostenrijksch en een Ergebch oorlogscrediet in zijn sleep verborgen. De vredelievende manifestatiën te Parijs volgen elkander op. Ook de scherpst tegenover elkander staande partijen schijnen onder den indruk van het vredefeest. Zónder eenige moeite heeft de regeering gedaan gekregen dat het gelijktijdige herinneringsfeest van Jeanne Dare, de bezielde dochter der kerk, en van Voltaire, haar felle be strijder, zonder opziensbarende beweging plaats zou hebben. Aan den voet van het standbeeld der maagd van Orleans, op de place des Pyramides, waren eenige kransen nedergelegd, die de politie kalm heeft laten wegnemen en daarna niet vervan gen werden. Alles heeft zich verder bepaald tot eene kerkelijke herdenking in de Notre Dame. Wat Voltaire betreft, men heeft in 't paardenspel van Mijers op de place du Chateau-d'eau eene bijeen komst gehouden, waar Victor Hugo, Spulier en andere republikeinsche redenaars welsprekend het woord gevoerd hebben. Daarna heeft men het standbeeld onthuld, de leelijke, magere tronie van Voltaire bewonderd en daverend toegejuicht en vervolgens luidkeels de Marseillaise gezongen. Hiermede was alles uit. De Pruisische minister van eeredienst, Falk, is ongeveer op hetzelfde oogenblik het voorwerp eener ovatie geweest, niet minder warm dan die aan den patriarch van Ferney gebraeht werd. Zeker om hem schadeloos te stellen voor de kans, die hij geloopen heeft om zijne portefeuille te verliezen, heeft ir®i hem te Goslar met gejuich ingehaald en bezworen zijn post niet te verlaten De minister heeft beloofd dat hij daarvoor zijn best zou doen. 't Is echter minder twijfelachtig dat hij daartoe bereid is, dan wel of zijn bestrij ders 't hem veroorloven zullen. Van de 86 jaren welke little John, zooals Punch hem schertsend noemde, op de wereld heeft door gebracht, zijn er niet veel minder dan 65 aan den dienst van zijn land gewijd geweest. Ofschoon hij zich reeds sedert eenige jaren aaa een werk zaam aandeel in de politiek onttrokken had en zijne laatste levensdagen in afzondering sleet op een landgoed, dat de koningin tot zijne beschikking gesteld had, nam hij tot vóór weinige maanden, toen eene sleepende ongesteldheid hem op het ziekbed wierp, door geschrift en daad aan de algemeene belangen van zijn land deel. Derde zoon van den hertog van Bedford, af stammeling van dien William Russell, wiens hoold tijdens de regeering van Karei II om politieke redenen onder den bijl viel, behoorde hij tot een dier Engelsche aristocratische geslachten, voor wie de publieke zaak plicht en familie overlevering tevens is. Den 18en Augustus 1792 te Londen geboren, ontving hij zijne academische opleiding aan de hoogeschool te Edinburgh, de eenige waar de vrijzinnige staatkundige beginselen toen in eer waren en door den beroemden Dugald Stewart verkondigd werden. Aan de lessen van dien meester is lord John zijn leven lang getrouw gebleven. Nauwelijks meerderjarig, nam hij, overeenkom stig de gewoonte der jonge leden van de Engel sche aristocratie, in 1813 in 't parlement zitting als afgevaardigde voor Tavistock. Eeeds vijf jaren later diende hij voor het eerst zijn ontwerp tot hervorming der kieswet in, dat hij voortaan ieder jaar opnieuw te berde zou brengen om er eindelijk, in 1830, als minister zijn naam aan te verbinden. De reform-act van 1831 lijkt nu, in vergelijking met de uitbreiding welke het kiesrecht na dien tijd in Engeland en elders verkregen heeft, eene kleinigheid. Destijds was zij een reuzenstap. Het afbreken der rotten-boroughs, (microscopisch kleine kiesdistrictjes, geheel onder den invloed van de eene of andere machtige familie) de intrekking der belemmerende bepalingen welke op de katholieken en andere dissenters drukten, en de bescheidene uitbreiding van kiesbevoegdheid, welke men zich destijds durfde veroorloven, dat alles vorderde een inspanning, voor welke de krachten van man nen als Eussell, Granville, Grey, Holland, Graham en nog zooveel anderen nauwelijks voldoende waren. De persoonlijke tusschenkomst des konings was zelfs noodig om den wederstand van het Hoogerhuis te breken, dat tot tweemaal toe den bill verwierp. Van die zegepraal af was lord Russell de er kende leider der ichit/s in het huis der gemeenten. Minister, of wel strijdende in de gelederen van Her majesty's loyal opposition, steunde of ontwierp hij alle maatregelen, die Engeland op de baan van het vrijhandelsstelsel en der vrijzinnige beginselen in 't algemeen vooruit voerden. Afschaffing der graanwetten, herziening der armenwet, vrijverkla ring der slaven, afkoop der tienden, verzachting der strafwetten, het vestigen der handelsbetrek kingen met Frankrijk op den grondslag van het vrijzinnige tractaat van I860, de erkenning van het koninkrijk Italië, bij al deze handelingen ontmoet men den naam en voelt men de hand van lord John Eussell. Reeds in 1830 nam hij, in ondergeschikte betrekkingdoch die hem niet belette in de be werking der reform-bill het werkzaamste deel op zich te nemen, zitting in het ministerie-Grey. In 1835 was hij echter minister van binnenlandsche zaken, in 1846 trad hij, na den val van Eobert Peel, als minister-president op, in 1852 was hij minister van buitenlandsche zaken, later nog eens van koloniën, in 1860, na zich met lord Palmers- ton eerst gebrouilleerd en vervolgens verzoend te hebben, andermaal minister van buitenlandsche zaken en tot 1866, na Palmerston's dood, weder president van den ministerraad. Na dien tijd heeft hij geene portefeuille meer aanvaard. Sedert 1861 was hij lid van het hoogerhuis, waar hij tot zijn dood, ondanks zijne zwakke stem, welke zijne tóch niet schitterende welsprekendheid nog meer van haren indruk beroofde, de erkende ver tegenwoordiger van de Whigs bleef. Lord John was in het debat scherp, handig, gevat en bondig. Met fraaie vormen hield hij zich niet op. Zijne kracht lag in zijn karakter en in zijne beginselenaan welke hij zijn leven lang met de warmte eener vurige overtuiging vasthield. Zijne opbruisende, onstuimige natuur deed hem in de diplomatieke loopbaan vaak geweldige blunders begaan. Onzacht werden hem die door de dagbladenzoowel zijner eigen partij als der oppositie, verweten; maar toch, ondanks zijne gebreken, hield men van lord John met nog meer dan achting, met ware genegenheid. Hij was in 't bezit van dat moeilijk te verkrijgen voorrecht, dat Palmerston met hem deelde en Gladstone nooit verkrijgen zal: populariteit. Het Engelsche volk waardeerde in lord John eenige echt nationale eigenschappen, onder welke zijn pluck, zijn onstuimigen moed, de rondheid waar mede hij, alle eigenbelang of nevenbedenkingen ver smadende, steeds voor zijne gevoelen uitkwam, misschien wel de meest in 't oog vallende was. Lord Russell had ook dit met de grootste Engelsche staatslieden van zijn tijd gemeen, dat hij een zeer veelzijdig man was. In zijne jeugd, op eene reis door Europa, schreef hij een treurspel, Don Carlos, dat in 1822 opgevoerd werd. Als letterkundige gaf hij verder de gedenkschriften van Thomas Moore en van Charles Fox uit. Als geschiedschrijver en staatkundige deed hij zich kennen door eene levensbeschrijving van zijn voorzaat William Eussell door beschouwingen over de Engelsche constitutie, over de oorzaken der Fransche omwenteling, over den politieken toestand van Europa sedert den vrede van Utrecht en over de vestiging der Turken in Europa. Op geheel ander gebied bewoog hij zich door zijn in 1872 uitgegeven werk over den voor uitgang van het Christendom in het Westen, gedurende het tijdvak van Tiberius tot aan het concilie van Trente. Lord John is tweemaal gehuwd geweest. Uit zijn tweede huwelijk, met eene dochter van lord Minto, laat hij een zoon na, de burggraaf John Amberley, die hem in het pairschap opvolgt. De dood van lord John Eussell moge voor 't oogenblik geen merkbare beteekenis op het woelige terrein der Europeesche gebeurtenissen bezitten, met zijn verscheiden is eene loopbaan afgesloten, die op de geschiedenis van zijn machtig vaderland een beslissenden invloed heeft uitge oefend.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 2