N®. 126.
121® Jaargang.
1878.
W oensdag
29 Mei.
Op een eiland.
Uithoofde van den Hemel
vaartsdag zal deze courant
aanstaanden Donderdag niet
worden uitgegeven.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 28 Mei.
rFIETTIX-.iLIBTOISr.
van Miss THACKERAY.
II.
De aanteekeningen door ons gemaakt op het
adres van den heer H. Pierson, directeur der
Heldring-gestichten, aan de tweede kamer inzake
het schoolwetsontwerp, hebben ons het volgende
antwoord doen ontvangen:
„Conclusie van het artikel over mijn adres aan
de tweede kamer in de Middelburgsche courant
van 22 Mei
„Cijfers van 30jarige ondervinding bewijzen
niets. Machtspreuken van een minister bewijzen
alles, zoodat men er een natie aan mag wagen.
„De opinie van een man als Heldring, die zijn
leven lang zich op dit gebied heeft bewogen, is
niets waard.
„De opinie van een minister, die er zich nooit
meê bemoeid heeft,is afdoende.
„Het Mihi Constat is van het orthodoxe naar
het liberale kamp verhuisd. [Zie, „Leekedichtjes."]
„Zetten, 25 Mei '78." „H. Piekson."
Op dit spreukvormig antwoord zou de opmer
king toepasselijk zijn, door den minister van
financiën onlangs bij de beraadslaging over de
successie-wet aangehaaldla ow Vattaque est faite
avec un mot, il faut des pages pour se défendre.
Daar wij nu geen „pagina's" voor verdere polemiek
beschikbaar hebben, moeten wij ons tot enkele
opmerkingen bepalen.
Men zal zich gelieven te herinneren dat het
zwaartepunt onzer bedenkingen tegen het adres
van den heer Pierson gelegen was in het weinig
afdoende der aangevoerde cijfers. Andere tegen
werpingen, waartoe in overvloed stof voorhanden
was, lieten wij, tot beknoptheid gedwongen,
achterwege, dewijl het ons voldoende was, door
het aanwijzen eener hoofdfout in de redeneering
van het adres, ons gevoelen te wettigen dat niet
de bedoeling, maar wèl het oordeel van den heer
Pierson in deze zaak te wantrouwen was. Op de
cijfers van het asyl Steenbeek toch is zijn geheele
betoog gegrond. „Dat de zedeloosheid en onge
bondenheid, zoo lezen wij, daar waar de
intellectueele ontwikkeling het meest bevorderd
21
Naar het Engelsch
XIII.
En terwijl Bevis goedig in het vuur ging poken,
begon Emilie op zachten, sidderenden toon:
„O, Queenïe, zelfs nu kan ik het nauwelijks ge-
looven. Hij heeft mij alles er van verteld. Zijn
werk was vroeger af dan hij gedacht had. De
arme generaal met wien hij onderhandelde werd
doodgeschoten, en toen bleek het dat hij niets
meer te doen had en dat hij even goed passage
kon nemen op de eerstvertrekkende boot. Om
den tijd dien hij over had zoek te brengen ging
hij met die andere heeren een paar dagen op de
jacht en toen ontmoetten zij een drift booze koeien
op de rivier en konden niet in tijds uit den weg
komen, zoodat twee van hen verdronken," sta
melde Emilie; „maar toen Bevis tot zich zelf
kwam was hij een heel eind stroomafwaarts ge
dreven. Hij was bewusteloos geweest, maar had
al dien tijd stevig een riem vastgehouden
en toen klouterde hij aan wal en liep voort tot-
wordt, zouden zijn verminderd, wordt door de
annalen der gestichten, aan de leiding van onder-
geteekende toevertrouwdbepaald weer
sproken. Het is, om met het asyl Steenbeek
te beginnen, een treurig feit dat in onze
groote steden de zonde der ontucht steeds schijnt
toe te nemen en haar slachtoffers meer en meer
kiest onder kinderen." Hierop volgt dan het
tableau der Steenbeek-cijfers, welke dat treurige
feit heeten aan te toonen.
Onze tegenwerping dat de beperkte ondervin
ding, onder de vierendertig vrouwen opge
daan, welke gemiddeld jaarlijks te Steenbeek
worden opgenomen, niets bewijst voor het geheel,
wordt in het straks medegedeeld antwoord van
den heer Pierson met geen woord ontzenuwd.
Daarentegen krijgen wij een nieuw argument, dat
ook in zijn adres eene voorname plaats bekleedt
„de opinie van een man als Heldring."
De nagedachtenis van den heer Heldring staat
bij ons in hooge achting, als die van een der
edelste en werkzaamste menschenvrienden van on
zen tijd. Tegen zijn gevoelen dat in Christelijk
onderwijs het beste tegengif gelegen is voor de
kwaal, aan welker bestrijding hij zijn leven gewijd
had, zouden wij dus niet licht in het strijdperk
treden en evenmin zouden wij gaarne zien dat een
minister, „die er zich nooit mede bemoeid heeft,"
klakkeloos dien strijd aanvaardde. De minister
Kappeijne heeft zich echter noch in zijn wetsont
werp, noch in zijne memorie van toelichting aan
zulk een strijd gewaagd. Men vindt integendeel
de noodzakelijkheid van godsdienst-onderwijs in
het ontwerp erkend, door de uitdrukkelijke aan
wijzing van uren en lokalen, waarin de godsdienst
leeraars zich, des verkiezende, van hunne taak
zullen kunnen kwijten. De neutrale school moge,
ten onrechte en met kwade bedoeling, eene
école athée genoemd worden, op de regeering die
het schoolwetsontwerp van 1878 heeft te berde
gebracht, is stellig de naam van gouvernement
athée niet van toepassing.
De heer Heldring zou echter, dat weten
wij, met deze godsdienstlooze school en met
de daarnevens aangewezen gelegenheid tot het
geven van godsdienstig onderwijs niet tevreden
zijn geweest. Hij en zijn opvolger verlangen den
godsdienst op de school, het onderwijs onderwor
pen aan het toezicht en doortrokken van den
geest der officieele godsdienstleeraren, teneinde
langs dien weg zeker te zijn dat ook het opkomend
geslacht dien geest in zich opneme. Met dien
eiseh komen zij in strijd met het algemeen belang
der maatschappij, dat onderwijs en ontwikkeling
vordert voor alle kinderen zonder onderscheid
van godsdienstige belijdenis, en dus de volksschool
buiten het verschil der godsdienstige meeningen
dat hij aan een houten huisje kwam dat aan twee
jongelieden hoorde, die hem opnamen maar
hij had een slag tegen het hoofd gekregen en
was drie dagen lang erg ziek en toen hij te Eio
'terugkwam was de boot weg. Zoo is het
gegaan."
Toen zij ophield met spreken kreeg zjj den
kleinen Bevis in het oog, die naast haar speelde,
en drukte hem eensklaps aan haar hart.
Wat was zij gelukkig! nog een weinig zenuw
achtig zelfs bij haar groote vreugde, maar met
een lachend, stralend gelaat zelfs hare lokken
schenen te glinsteren zooals zij daar onder de
denneboomen zat, dan eens naar haar man ziende
of met moedertrots in de oogen de poezele ge
stalte van Bevy volgende, die zoo bedrijvig
heen en weder liep.
„Hier is Hexham toch ook nog," riep de groote
Bevis, van zijn hoog standpunt naar beneden
ziende, waar het hoofd van Hexham achter een
bank van mos en takken zichtbaar werd.
„Wel wat zoudt gij een prachtige Zigeunertroep
zijn om te photographeeren," riep Hexham vol
geestdrift uit. „Ik heb eenige brieven voor u
medegebracht. Hester komt straks met Willem
St. Julian, die zooeven aangekomen is."
„Ik geloof heusch niet dat ik voor u allemaal
kopjes heb," zet Helena, terwijl zij druk bezig
was met het water uit den ketel in den trekpot
te schenken. „Gij weet dat ik u niet verwachtte."
Bevis nam al de brieven en begon ze voor te
lezen:
'houden wil. In dien strijd nu, die op staatkundig
terrein zijne beslechting vinden moet, kennen wij
aan den minister Kappeijne, en in 't algemeen aan
ieder staatsman, grooter gezag toe dan aan den
heer Heldring of aan den heer Pierson, „die er
zich nooit mede bemoeid heeft."
Zoo ongepast als wij het dus zouden vinden
indien de minister op zedelijk of godsdienstig
gebied een mihi constat („bij mij staat het vast")
had doen hooren en zoo afkeerig als wij zijn van
„orakeltaal" (zie „Leekedichtjes" in het zelfde
nommer) in 't algemeen, zoo stellig meenen wij,
voor de beoordeeling van staatkundige vraag
stukken, hooger waarde te moeten hechten aan
de voordracht van een staatsman dan aan het
gevoelen van „een man als Heldring." En wat
het oordeel van den heer Pierson aangaat, de
onjuiste slotsom, door hem uit de Steenbeek-statis
tiek getrokken, maakt ons omtrent zijn staat
kundig doorzicht niet minder wantrouwend.
Niet de minister van waterstaat, zooals gisteren
door ons uit het kamer-telegram werd gelezen,
maar de minister van binnenlandsche zaken is
door den heer de Jonge geïnterpelleerd over de
kosten van het in aanbouw zijnde rijks-museum
te Amsterdam.
Ter herinnering diene dat de post voor het
gebouw door de kamer in 1876 toegestaan is,
doch dat nog onder het ministerie-Heemskerk in
het oorspronkelijke plan veranderingen gebracht
zijn, het gevolg deels van het ongunstige terrein,
deels van later opgekomen „verbeteringen en
verdraaiingen."
In plaats van éen millioen, zooals de eerste
raming was, worden de kosten van het werk, dat
men in 1883 voltooid hoopt te zien, nu op twee
millioen begroot.
Zal deze begrooting juister blijken dan de
andere Wij betwijfelen het. Dergelijke werken
vallen altijd tegen, niet slechts hier te lande,
maar, men denke aan het paleis van justitie
te Brussel, ook elders. Het eenige dat de
kamer tegen dergelijke kostbare teleurstellingen
doen kan, is voorzichtig te zijn met het toestaan
van zulke ondernemingen en, staat zij eenmaal voor
het fait accompli der crediet-overschrijding, er
hare afkeuring over uitspreken, gelijk zij gis
teren bij monde van de heeren de Jong en de
Jonge gedaan heeft.
De eerste kamer heeft gisteren avond hare
werkzaamheden hervat. De verschillende door
de tweede kamer aangenomen wetsontwerpen,
waaronder de suppletoire Indische begrooting, de
leening van 43 millioen en de heffing der successie-
I.
„Lord Mountmore, aan den Weledelen
Heer Bevis Beverley.
„Vrijdag.
„Mijn beste jongen. Het bericht van uw
veiligen terugkeer uit Eio heeft ons uit een staat
van groote ongerustheid verlost, Gij zijt als door
een wonder aan het gevaar ontkomen, waarmede
wij u hartelijk geluk wenschen. Wat betreft het
onderwerp van uw brief, wil ik gaarne uw ver
zoek inwilligen en u opnieuw dezelfde som toe
wijzen, welke gij tot nogtoe gehad hebt. Ik zal
u ook helpen om dien wissel te betalen, als gij
mij plechtig wilt beloven u nooit meer met joden
in te laten. Jeanne heeft zoo goed voor u ge
pleit dat ik het haar niet weigeren kan.
„Mijn vrouw laat u groeten.
„Uw liefhebbende vader
M
„Jeanne schrijft u zelve, dus zeg ik niets van
haar. Zij kwam Donderdag zeer terneergeslagen
hier aan, het arme kind. Ik hoop dat wij u
binnen kort met uw vrouw hier zullen zien."
„Een onbekende vriend, uit Cambridge,
aan George Hexham,
op het eiland Tarmouth.
„Mijn waarde George. Ik heb dezen brief
verwacht sedert ik uw laatsten, waaraan tusschen
twee haakjes epn pagina ontbrak, ontving.
belasting in de rechte lijn, zijn naar de afdeelingen
verzonden.
r1 -
Het winst-saldo der maatschappij tot exploi
tatie van staatsspoorwegen over 1877 bedraagt
f 675,468,33). Een dividend van f 12.50 per aan
deel, gelijkstaande met 5 pet. van het kapitaal,
kan daardoor worden uitgekeerd.
De Staats-courant van heden bevat de nume
rieke staten, aanduidende de sterkte van den
,len ban der schutterijen op 1 Januari van dit
jaar. De sterkte van den eersten ban der dienst
doende schutterijen, met inbegrip van de reserven
op 1 Januari jl. was 41,387 man.
Yan dit getal manschappen hebben 10,241,
derhalve bijna j van het geheel, vroeger, hetzij
als onderofficier of korporaal, hetzij als soldaat
of milicien, bij het leger gediend.
De sterkte op 1 Januari jl. van den eersten
ban der rustende schutterijen in de onderscheidene
provinciën bedroeg, met inbegrip der .réserve,
75,551 man. Yan dezen hebben 17,519 man, dus
ruim 2/9 van het geheel, vroeger als onderofficier,
korporaal, soldaat of milicien bij het leger
gediend.
De geheele sterkte van de beide categorieën
van den eersten ban der dienstdoende en rustende
schutterijen te zamen bedroeg 116,938 man op
1 Januari 1878, tegen 118,123 op 1 Januari 1877.
In het tijdperk van vier weken, 21 April tot
18 Mei 1878, zijn, blijkens ingekomen ambtsbe
richten, door longziekte aangetast: in Noord-
Brabant 1 rundin Zuid-Holland 76in Fries
land 7, totaal 84 runderen.
In het vorige tijdperk van vier weken waren
88 runderen door die ziekte aangetast (Staats
courant van 1 Mei 1878, no. 102).
Volgens het door burg. en weth. van Amster
dam ingediende plan tot reorganisatie der politie,
worden de jaarlijksche kosten daarvan geraamd
op f 506,875, zijnde bijna twee ton meer dan
tegenwoordig. De stad wordt verdeeld in 25
bewakingskringen, en in 5 sectiën, met 2 hoofd
commissarissen (f 4000 's jaars), 5 commissarissen
3000), 36 inspecteurs 1500f 1200), 17 bri
gadiers 750) en 600 agenten (f 650f 550).
Politie te paard, welke vroeger is voorgesteld,
wordt niet noodig geachtdaar de onderscheidene
deelen der stad door telegraafdraden zijn verbon
den en men, in geval van nood, altijd cavalerie
beschikbaar heeft. De afzonderlijke nachtwacht
dienst wordt opgeheven. Yoor de agenten wordt
een cursus ingesteld, waarop zij onderricht zullen
„Vaarwel, gij mijn jonggezellen vriend! Ik
verlang in ernst u te zien en er alles van te
hooren en ik verzoek u ook de aanstaande
mevrouw Hexham geluk te wenschen dat zij zich
de liefde van den besten, trouwsten aller mannen
heeft weten te verzekeren. Ik twijfel volstrekt
niet of zij is ten volle haar geluk waard.
„Geloof mij steeds, beste vriend,
Uw.
4
III.
„Mevrouw Margaretha St. Julian,
Kensingtonplein, aan mevrouw St. Julian.
Tarmouth.
„Lieve Mama. - Ik zend dezen brief door
Willem, die geen rust heeft voordat hij u allen
gezien en u gezegd heeft hoe innig wij in alles
deelen en u geluk wenschen. Hoe weinig dachten
wij, toen wij Maandag wegreden, wat u te wach
ten stond. Het lijkt zoo ongevoelig als ik er
aan terugdenk. Ik zal zeer zenuwachtig zijn
totdat Willem terug komt, maar hij heeft mij
beloofd dat hij een retonrbiljet zou nemen. Ik
ben zeer verrast door het nieuws dat gij mij
heden van Hester schrijft. Ik heb altijd mijn
eigen idéés gehad, ofschoon ik er niet over ge
sproken heb (wij stille menschen zien veel meer
dan de menschen denken) en ik had stellig ge
dacht dat freule Jeanne zijn uitverkorene zou zijn.
Het is evenwel veel beter zooals het is en mijn
heer Hexham is ongetijfeld alles wat ge voor de
lieve Hester wenschen kunt.