N°. 112. 121® Jaargang. 1878. 13 Mei. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentien; 20 Cent per regel. Geboorte-1 Trouw-, Doodberichten enz,: van 17 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg 11 Mei. Schadelijke yver. Het recht van controle, in den parlementairen regeeringsvorm door de volksvertegenwoordi ging uitgeoefend, is bijna geheel van indirecten aard. Slechts bij het vaststellen der staatsbe- grooting kan zij, door het weigeren van uit gaven, regeeringsdaden rechtstreeks beletten; doch binnen het cijfer der door haar toegestane posten en binnen de grens der aan die posten gegeven omschrijving bezit het uitvoerend gezag weder, -en moet het noodwendig bezitten, eene groote vrijheid van handelen. Wordt deze vrijheid gebruikt op eene wijze, welke met de zienswijze der vertegenwoordiging in strijd is, dan heeft deze maar éen middel om daaraan voor 't vervolg, want aan 't verleden is in den regel niets te doen, paal en perk te stellen, namelijk: afstemming van het hoofd stuk der begrooting, waarvoor de minister die de afwijking begaan heeft, verantwoordelijk is. Dit is een middel van geweld, dwingt den minister of het kabinet tot aftreden, of roept de noodzakelijkheid tot kamer-ontbinding in het levenen is dus slechts te wettigen wan- tseer op het vreedzame veld der parlementaire beraadslaging eene oorlogsverklaring onvermij delijk is geworden. Dit middel van geweld uitgezonderd, bestaat er voor de vertegenwoordiging, wil zij haar gemeenschappelijk gevoelen over eene regee- ringsdaad doen kennen, slechts éen vorm die, ofschoon ook nog indirect van aardechter geacht wordt bindende kracht te bezitten. Wij bedoelen de gemotiveerde motie van orde. Wel kan de minister, wien zoodanige plechtige Uitspraak treft, daaraan voor 'toogenblik de beteekenis geven, welke hem goeddunkt. Hij Ikan het stuk naast zich nederleggen en er zich niet aan storen. Onze geschiedenis levert daar voorbeelden van op. Maar dan ook kan de parlementaire oorlog verklaard en bij de eerstvolgende behandeling der staatsbegrooting het aanwenden van het straks genoemde middel van geweld geoorloofd geacht worden. Het behoeft geen betoog, dat het wenschelijk is met deze motiën van orde omzichtig te werk te gaan. Wie maar éen wapen bezit, is in zijn belang verplicht er zuinig op te zijn. Wie zijn zwaard trekt als kinderen op hem afko men, of zijn zwaarst kanon lost wanneer een pleizierjacht hem nadert, maakt zichzelf be lachelijk en ernstiger vijanden overmoedig. Overigens is het er verre va,n daan dat de vertegenwoordiging, al ontbreekt het haar aan recht^treeksche wapenen, daarom machteloos zou z|jn. Haar macht is van zedelijken aard en grfoter naarmate zij zelve die hoog houdt. Het einkel ter sprake brengen van eenig onder werp,!'bij opzettelijke interpellatie of in't'voor bijgaan zelfs, kan aanleiding tot een raad of eenls waarschuwing geven, die een con stitutioneel gezind minister niet in den wind zal slain. Te minder zal hij dat, naarmate de daad* met meer gezag en waardigheid ver richt wondt. Zelfs de ministers van het tweede Fransche keizerrijk gingen gebukt onder de critiek, i velke een Ernest Picard over hun financieel beheer of een Thiers over hun Mexico- politiek i ütsprak, niettegenstaande noch de een, met zijn beroemde „vier" mede-opposanten, noch de ander met het kleine hoopje dat met hem had durven medestemmen, er aandenken kon om eene motie van afkeuring te doen aannemeii Evenmin had Thorbecke noodig pene motl ie voor te stellen, om zijne uitspraak over „parasitische politiek" als een vonnis aan de ministertafel van van Hall vast te nagelen. Op grond dezer beschouwingen betreuren wij het, dat de heer van Kerkwijk zijne in ons nommer van 29 April jl, behandelde motie van afkeuring tegen den minister van water staat heeft voorgesteld en volgehouden. Dat voorstel heeft het lot gehad, dat wij er aan toewenschten. Slechts 7 leden der kamer lie ten zich, met den voorsteller, vinden om er hun stem aan te geven. Maar dat neemt het betreurenswaardige niet weg dat er in gelegen is, wanneer een lid der vertegenwoordiging lichtvaardig naar het éenige wapen grijpt, dat hem ten dienste staat tegenover een schuldig ministerom daarmede een bewindsman te treffen die zijn plicht gedaan en 's lands be lang behartigd heeft. Tot betoog van dit laatste is het noodig de aandacht te vestigen op hetgeen, in de zitting van den 6'-" dezer, is toegegeven door de twee eenige afgevaardigden die tot o n d er- steuning der motie het woord voerden. De heer Verniers van der Loeff begon met te verklaren dat het voorstellen der motie hem groot leed gedaan had. Hij zeide, dat wan neer de regeering uit eigen beweging aan de kamer medegedeeld had wat er gebeurd was, hij de eerste geweest zon zijn om hare han deling te verdedigen. Wilde zij zelfs nu nog een beroep doen op de b i 11 ij k h e i d der kamer, zeggen dat zij, op een oogenblik dat de kamers niet bijeen waren en terwijl er urgentie be stond om te handelen, iets gedaan had dat eigenlijk niet constitutioneel richtig was, dan zou hij „volgaarne met haar medegaan." Dit kon hem inderdaad niet moeielijk vallen, daar hij verder erkende, en op zich nam om tegenover ieder staande te houden, dat „de regeering, in het geldelijk belang van den staat, het nieuwe contract zoo voor dee lig mogelijk gemaakt had." Nog erkende hij dat het contract „met groote snelheid" gesloten had moeten worden, „omdat voor de aanneming der nieuwe werken de tijd toch reeds bijna te kort was," en de slotsom lag dus voor de hand, dat de regeering, „op grond der groote moeielijkheden, waarin zij verkeerde van 20 December tot 11 Maart jl., toen de kamers niet bijeen waren," een bill of indemnity ver diende, wanneer zij slechts goedvond die te vragen. De heer van Kerkwijk ging misschien nog iets verder. Wanneer de regeering slechts eene mededeeling aan de kamer had willen doen, dan „zou hij de laatste niet geweest zijn om te erkennen dat de regeering een goed werk gedaan en wellicht de financiën vai* het rijk bevoordeeld had." Voorts nam hij aan dat de minister zich, voor het loopende jaar, binnen de cijfers der staatsbegrooting' be wogen, dat hij zoo goed mogelijk de belangen der schatkist bevorderd heeft en verlangde hij slechts eene erkentenis van den minister, dat deze „op eene of andere wijze", eene mede deeling aan de kamer had moeten doen, om bereid te zijn zijne motie in te trekken. Houden wij, zonder in het fond der zaak te treden, wat ons voornemen niet is, even deze twee laatste concessiën vast. Wanneer de minister binnen de cijfers der toegestane staats begrooting over dit jaar gebleven is, dan kaD, ook door het nieuwe contract, wat de cijfers betreft bet budgetrecht der kamer niet geschonden zijn. En daar bij de eerstvolgende begrooting de uitgaven, uit het nieuwe contract voort vloeiende, noodwendig aan- de goedkeuring der kamer onderworpen moeten worden, zou in elk geval de mededeeling gevolgd zijn, welker gemis de voorsteller der motie als haar eenige reden van bestaan opgaf. Nemen wij nu nog op hetgeen door den heer Stieltjes werd aangevoerd. In 1869, betoogde deze, heeft men voor Rotterdam twee rivier armen geschapen. Uit een rivierkundig oog punt achtte hij dit eene fout, doch bij die font werd een administratieve misslag begaan door den nieuwen arm, de Koningshaven, in banden der gemeente Rotterdam te geven. Dit noemde hij even ongerijmd als het zijn zou om aan de gemeente Wemeldinge het onderhoud van het kanaal door Znid-Bevelaud op te dragen. Even als het rijk, de Ooster Schelde afdam mende, de zorg voor het daarvoor in de plaats komende kanaal op zich genomen heeft, had het te Rotterdam, toen de Maas als vaarwater voor groote schepen onbruikbaar werd, het onderhond der voor die rivier in de plaats komende Koningshaven op zich moeten nemen. „Staande voor een foutieven toestand, door vorige besturen in 't leven geroepen, heeft de regeering daarvan, door de nieuwe regeling, zooveel mogelijk iets bruikbaars gemaakt". Niettemin was de heer Stieltjes van gevoelen dat het de regeering niet aan tijd ontbroken zou hebben om aan de kamer goedkeuring te vragen van hetgeen terecht, maar buiten den vorm, geschied was. Over deze vraag, of de zaak al dan niet in den vorm was, bleef het verschil van gevoelen onopgelost. De minister van waterstaat gaf het niet toe ën de heer Godefroi kwam hem te hulp met het betoog dat de wet van 4 April 1869 (Stbl. no. 37) houdende goedkeuring der herziene Rijnvaart-akte, de wettelijke grondslag is voor de uitgaven, uit het onderhoud der Koningshaven voortvloeiende. „Zoodra wij een gedeelte van het vaarwater, dat een integree rend deel van den weg langs den Rijn naar zee uitmaakt, afsluiten, zijn wij, volgens de Rijnvaart-akte, gehouden daarvoor een ander even bruikbaar vaarwater in de plaats te stel len. Worden de daarvoor noodige uitgaven op de begrooting gebracht, dan hebben wij alleen het recht het bedrag te betwisten, maar niet het beginsel van de uitgaaf zelve." In dit geschilpunt van parlementair recht zullen wij ons nu niet verdiepen. Uit het medegedeelde blijkt naar ons inzien ten dui delijkste dat de beer van Kerkwijk, overtuigd of toegevende dat de regeering in eene gege ven omstandigheid 's lands belang behar tigd en de schatkist bevoordeeld heeft, aan de vertegenwoordiging heeft voorgesteld die handeling plechtig, bij een votum, af te keuren omdat daarmede eene, in deoogenvan bevoegde beoordeelaars twijfelachtige, schen ding van den vorm begaan was. Dit betreuren wij, omdat daardoor de waarde der uitspraken van de kamer, tegenover latere, misschien schuldiger handelingen van het uit voerend gezag, verzwakt wordt. Wil de con stitutioneel monarchie blijven, wat zij volgens Thorbecke is, „de rijkst georganiseerde aller staatsvormen, het gelukkigst samenstel om de harmonie van algemeene en bijzondere belan gen te vinden," dan moet alles vermeden wor den wat aan het gezag der volksvertegenwoor diging schade kan doen. Dit laatste geschiedt, wanneer het recht van controle wordt toege past op eene wijze als of het te doen is om elkander, zooals men 't noemt, „vliegen af te vangen". Ook wanneer het debat over's lands zaken ontaardt in een onvruchtbaar dispuut over twijfelachtige quaestiën van vorm. Ook wanneer de ijver voor 't algemeen belang den schijn aanneemt van Rechthabereien de waak zaamheid voor „de eer en de waardigheid dér kamer", naar argumenten grijpen doet, welke aan die eer en waardigheid op het ernstigst afbreuk zouden doen. Op deze gronden kunnen wij, naar andere beweegredenen voor het voorstel van den heer van Kerkwijk niet zoekende, voor zijne han deling geen andere qualificatie vinden dan de woorden, welke wij aan het hoofd van dit opstel schreven. Met den sneltrein dienvolgens de zomerdienst regeling, van Ylissingen naar Roosendaal loopt, om 3 uur uit Ylissingen en om 3.13 uit Middel burg vertrekkende, is men te Breda om 5.30, te 's Bosch om 7.12, te Rotterdam (Beurs) 6.30, te 's Hage 7.17. te Amsterdam (over den Holl. spoor) 8,33, over Utrecht (Rijnspoor) 7.55, over Utrecht (Oosterspoor) 7.57. Uit Brussel vertrekkende te 5.39, uit Antwerpen te 6.42, uit Amsterdam (Holl. sp.) te 4.45, uit 's Hage te 5.58, uit Rotterdam (Beurs) te 6.40, is men te 9.1 te Middelburg en te 9.10 te Ylissingen. De Staats courant van heden bevat de wet van den 7en dezer, Staatsbl. no. 41, houdende aanvulling van art. 16 der wet van 17 November 1876 (Staatsblad no 227), tot regeling der coöpe ratieve vereenigingen. Aan het slot van art. 16 der genoemde wet van 17 November 1876 (Staatsblad no. 227), wordt als nieuwe alinea toegevoegd: „De rekening en verantwoording, voorzien van het bewijs der goedkeuringis vrij van zegel- en registratie recht." *-Z. M'. de keizer van Rusland heeft de heeren Lippmann Rosenthal en May, chefs van het bekende bankiershuis Lippmann Rosenthal, te Amsterdam, benoemd tot ridders der St. Anna- orde lie klasse, als erkenning hunner verdiensten jegens Rusland in zake de plaatsing van opvol gende Russische leeningen. In de heden te Amsterdam gehouden algemeene vergadering van de stoomvaart-maatschappij „Java" is het dividend bepaald op 4§ pet. Naar wij vernemen zal met 1 Juni a. de dienst op den spoorweg Ter NeuzenGent gewij zigd worden en wel zoo, dat vier treinen van Ter Neuzen naar Gent zullen rijden en men in éen dag van Gent naar Vlissingen en terug zal kunnen kee'ren. (T. N. Ct.) Op de lijsten der hoogst aangeslagenen in 's rijks directe belastingen in Nederland zijn de hoogst en de laagst daarop voorkomenden in de onder scheiden provinciën de volgende Groningen. N® 1 W. A. Scholten, te Gro ningen, f 2678.64|n° 75 W. J. Scholtens, te Uithuizermeeden, f 590.02 Zeeland. N° 1 mr. C. van der Lek de Clereq, te Noordgbuwe, f 3878.28n° 59 mr. N. C. Lam» brechtsen van Ritthem, te Middelburg, f 675.99. Utrecht. N° 1 mr. W. J. Roijaards van den Ham, te Utrecht, 5408.561n° 57 J. Oortman, te Utrecht, f 1013.47. Over ij se 1. N" 1 A. F. graaf van Regteren Limpurg, te Ambt-Almelo, f 3093.95n° 84 H. van Kessel jr., te Zwolle, f 470.70. Zuid-Holland. N° 1 Z. K. H. prins Frede- rik der Nederlanden, te 's Hage, f 20,202.55! n° 2 jhr. J. N. J. Jantzon van Erffrenten van Babyloniënhroek, te Dordrecht, f 17,187.541 n° 229 C. Rneb jr., te Rotterdam, f 878.54. Noord-Brabant. N° 1 dr. J. A. de Ram, te Bergen op Zoom, f 2746.55!n° 143 L. H. R. van der Voort, te 's Bosch, f 399.52!. Limburg. N° 1 0. graaf de Marchant d'An- sembourg, te Gulpen, f 4896.20; n° 74 C. J. Pijls, te Schinnen, f 329.76. Drenthe. N° 1 A. W. Westra van Holthe, te Dwingelo, f 1081.67n° 35 J. Blom, te Mep- pel, f 294.62. Noord-Holland. N® 1 Jhr. J. B. van Merlen, te Heemstede, f 5299.571n° 192 mr. M. J. Pijnappel, te Amsterdam, f 788,52. Gelderland. N° 1 H.W. baron van Aylva van Pallandt van Waardenburg en Neerijnen, te Waardenburg, f 6116.55; n° 144 H. J. Oetgens van Waveren Pancras Cliffort, te Neerbosch, f 591.41. F r i e s 1 am d. N° 1 jhr. mr. P. B. J. Yegelin van Claerbergen, te Joure, f 9100.73n° 97 J. Y, Bootsma, te Scharnegouturn, f 695.50.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1