N°. 106. 121° Jaargang. ■1878. Maandag, 6 Mei. Op een eiland. Middelburg, 4 MeL van Miss THACKERAY. v Staten-Generaal. B IJ Y 0 E G S E L VAN DE MIDDELBIIRGSCHE CODRAIMT. SOEÏXJTTEÏ^XJ-- IHSCHEÏJVÏWG, De burgemeester en wethouders van Middelburg gelet op art. 6 van Z. M. besluit van '21 Maart 1828 (Staatsblad no. 6); maken bekend: dat, ter voldoening aan art. 6 der wet van den llen April 1827, ten opzichte van de schut terij, van den 15en Mei aanstaande tot den 3len daaraanvolgende, dagelijks, (uitgezonderd zon en feestdagen), van des morgens te 10 tot des namiddags te 2 uren, ter gemeente-secretarie zal gereed liggen het register van inschrijving, welk register op den len Juni daaraanvolgende moet worden gesloten: weshalve alle ingezetenen dezer gemeente, zonder onderscheid, gehuwd of ongehuwd, welke op den len januari dezes jaars hun 25e jaar zijn inge treden en hun 31e jaar nog niet hebben volbracht, (hoedanigen zijn alle mannelijke ingezetenen, ge boren in het jaar 1853), worden opgeroepen en aangemaand, om zich op voorschreven plaats en uur, vóór den len Juni aanstaande, ter inschrijving in het register aan te melden, terwijl ter voorkoming van alle misvatting, welke zoude kunnen ontstaan met betrekking tot de verplich tingen, die bij voornoemde wet op de schutterijen worden voorgeschreven, aan de belanghebbende ingezetenen dezer gemeente wordt onder het oog gebracht a dat, behalve zij, die op den len Januari van dit jaar hun 25e jaar zijn ingetreden, zich mede ter inschrijving voor de schutterij moeten aangeven die personen, welke hun 34e jaar niet voleindigd hebbende, ofschoon in andere gemeenten inge schreven, sedert de laatste inschrijving in de gemeente zijn komen inwonen, alsmede de vreem delingen, die sedert de laatste inschrijving in de termen zijn gevallen om, op grond' van art. 2 der wet van den llen April 1827, als ingezetenen te worden beschouwd, met welke gelijk staan de uit den dienst ontslagen militairen, voor zoo verre deze in de jaren der schutterij verkeeren, weike zich alzoo mede ter inschrijving moeten aangeven; b dat de verplichting en bevoegdheid tot den schutterlijken dienst, en mitsdien tot de inschrijving en het domicilie van inschrijving, henevens de bij verzuim gestelde straffen zijn geregeld bij de artikelen 1, 2, 7, 8 en 9 der voorgeschreven wet. Hiervan is afkondiging geschied waar het be hoort, den Sen Mei 1878. De burgemeester en wethouders voornoemd, S C HO HER. De secretaris, G. N. DE STOfTELAAR. In de K'ólnische Zeitung van Woensdag (3e blad) kómt een opstel voor over Sumatra, waarop wij, ofschoon het ons niet mogelijk is de juistheid der medegedeelde zaken te constateerende aandacht meenen te moeten vestigen. Het is ons toch FEUIL.LE T 03S3T. 5 Naar het Engelsch VI. Bevis had altijd zijn schoonmoeder zeer ge prezen, maar freule Jeanne had de gewoonte van niet te luisteren naar hetgeen de menschen zeiden, en op haar eigen manier door te rammelen: en daar zij nu bij zichzelve uitgemaakt had welk soort van mensch mevrouw St. Julian zou wezen, voelde zij zich eenigszins teleurgesteld nu zij zag dat haar voorgevoel volstrekt niet bewaarheid werd. Zij volgde haar in huis, met haar hoogen hoed boven op haar groot hoofd, en stapte eenjgszins uitdagend voort. „Ik dacht dat Emilie thuis zou zijn om mij te ontvangen," sprak zij niet al te best geluimd. „Ik heb haar uitgezonden,'' zei de oude mevrouw. „Ik dacht gij zoudt er niet tegen hebben dat ik een uurtje uw gastvrouw was. Wilt gij in mijn kamer gaan?" Mevrouw St. Julian ging haar voor naar het meermalen gebleken, o. a. uit de juiste inlichtingen welke het Duitsche blad over de toestanden in Zuid-Afrika ontving, dat de in alle werelddeelen verspreide Duitsche zendelingen het goed op de hoogte houden van alles wat in hunne ver van de beschaafde wereld verwijderde woonplaatsen voorvalt. Het opstel dat wij bedoelen, handelt over de onlusten, welke sedert korten tijd onder de ten zuiden van Atjeh, op de hooge bergvlakten van Sumatra wonende Batta-stammen zijn uitgebarsten. Deze Batta's vertoonen het zonderlinge ethnolo- gische verschijnsel van sporen eener vroegere, nietonheteekenende beschaving, o. a.eene eigen schrijftaal en eenige boekwerken, gepaard aan het afschuwelijkste kenmerk der wildste barbaarsch- heid: het measchen-eten. Ondanks de gevaren, welke de zeden dezer half-wilden opleverden, hebben de zendelingen van het Bheinische Missions- Gesellschaft sedert ruim 15 jaren niet geschroomd zich ouder hen te begeven. Hun arbeid, voor welken zij van niemand ondersteuningmaar alleen vrijheid van beweging verlangen, is niet zonder vrucht geweest. Elf zendelingen-stations zijn in het Batta-land opgericht en ettelijk duizen den inboorlingen hebben zich laten doopen, waar onder eenige van de machtigste hoofden. Aan vankelijk vooral werkzaam in het sterk bevolkte en vruchtbaar Silindong-dal, hebben dc zendelingen zich iu de laatste jaren nog meer Noordwaarts, naar de oevers van het prachtige Toba-meer ge wend. Ook hier begon hun arbeid, onder groote gevaren aangevangen, door hun grondige kennis van de Batta taal en gewoonten vergemakkelijkt, reeds vruchten te dragen, toen hij in den aanvang dezes jaars plotseling d.001* politieke gebeurtenissen verstoord werd. Bij een der oorlogen, welke de woeste Batta- stammen bijna onophoudelijk onder elkander voeren, besloot een der partijen de hulp hunner naburen, de Atjehers, in te roepen. In Atjeh, waar het tegenwoordig natuurlijk wemelt van krijgshaftige en goed gewapende leegloopers, bleef die roepstem niet onverhoord. Een aantal „voor vechters", dweepzuchtige Mohamedanen en bittere vijanden der Hollanders, kwamen over, verwierven zich in korten tijd grooten invloed en sloegen aan hun nieuwe bondgenooten spoedig voor om de meer zuidelijk gelegen stammen te overvallen, de zende ling-stations uit te roeien en daarna ook de Ned. bezittingen aan te tasten. Van deze plannen ge waarschuwd heeft de Ned. Indische regeering, gelijk ons reeds gedeeltelijk uit de jongste mail berichten bekend is, eenige soldaten tot onder steuning der christen-bevolking in Silindong gezonden, welke laatste zich trouwens zelve wak ker weerde en onze troejjen hij het afslaan der salon waar freule Jeanne op een stoel neerviel, haar voeten over elkaar zette en hare rokken uitspreidde. „Ik vrees dat er een vergissing heeft plaats gehad met het afhalen," zei de gastvrouw; „het rijtuig is gezonden, maar het bracht alleen den heer Ilexham mede en de boodschap dat gij niet aangekomen waart." „Ik heb gelukkig aan boord een vriend van mij gevonden," sprak freule Jeanne schielijk, „die heeft mij een rijtuig bezorgd; het deed er niets toe." Zij was er niet opgesteld om in bijzonderheden te treden en toen mevrouw St. Julian verder vroeg hoe het kwam dat zij zoo lang had moeten wachten, zei de jonge dame kortaf iets over thee drinken, en vroeg toen om haar kamer te mogen zien en iets aan haar kamenier te zeggen. „Komt gij weer bij mij als gij uwe bevelen gegeven hebt vroeg mevr. St. Julian. „Mijn nichtje, mevr. Campbell, zal u den weg wijzen." Freule Jeanne zag de arme mevr. Campbell uit de hoogte aan en volgde haar de houten trap op, langs de galerij met de vreemde vensters en nis sen, met porselein en ornamenten versierd. „Dit is uw kamer; ik hoop dat zij naar uw zin zal wezen," sprak de huishoudster, een deur openende, waardoor een stroom van licht viel. „Is deze voor mijn kamenier?" vroeg freule Jeanne en wees op een groote, zeer goed gemeu belde kamer vlak tegenover de hare. „Dit is de kamer van mijnheer Hexham," zei Noordelijke Batta's en der Atjehers trouw bijstond. Tegen den len Maart jl. zou echter eene grootere troepenmacht uit Sibogha oprukken, teneinde een tegen dien tijd verwachten algemeenen aanval af te weren. In het vertrouwen dat deze versterking inmid dels haar doel bereikt moge hebben, dringt de schrijver er op aan dat onze regeering zoo spoe dig mogelijk tot inlijving van het Batta-land overga, en wel niet alleen tot die van Silindong, maar ook van de Noordelijker streken. Doet zij dat niet, dan, meent hij, zullen de daar thans reeds doorgedrongen Atjehers de inboorlingen binnen korten tijd tot fanatieke Muzelmannen en tot bittere en gevaarlijke vijanden der Neder landers maken, zooveel te gevaarlijker omdat zij zich naar alle kanten over het geheele eiland verspreiden kunnen. Daarentegen beweert hij dat de zuidelijke Batta's, onder den invloed der Duitsche zendelingen, voor de Nederlandsehe regeering vriendschappelijk gezind zijn en onwaar deerbare bondgenooten kunnen worden. Er bestaat, naar ons inzien, geen reden om deze laatste bewering in twijfel te trekken. Over de voortreffelijke eigenschappen der volkstammen in het binnen- en hoogland van Sumatra verneemt men, bij allen die hen kennen, maar éen stem. En de Duitsche zendelingen, kunnen geen ander belang hebben dan dat van eene goede verstandhou ding te bewaren met de eenige Europeesche macht, welke in hun nabijheid is. De raad van vollstandiqe Annectirung der Batta-landen kan dus, ook in het belang van de Ned. Indische regeering, wel goed gezien en zijne opvolging, op den duur, onver mijdelijk wezen. Het is alleen maar de vraag of wij er de macht toe hebben, en hierover kan een zendeling in het binnenland van Sumatra minder gemakkelijk oordeelen dan de N. I. regeering. Herziening schoolwet. Het voorloopig veralag is een zeer uitvoerig stuk, met de nota's 63 folio bladzijden groot. De hoofdpunten moeten dus noodwendig zeer kort worden samengetrokken. "De algemeene beschouwingen liepen uitsluitend over den ouden strijd betrekkelijk de verhouding van openhaar en hijzonder onderwijs en over den waren ziu der grondwettige voorschriften te dezer zake. Verscheidene leden gaven te kennen, dat, was het ontwerp-Heemskerk voor 'hen, die aan de vrijheid van het bijzonder onderwijs hechtten, een hittere teleurstelling geweest, de tegenwoordige voordracht een nog veel wijdere, meer afkeurens- mevr. Campbell; „de kamer van uw kamenier komt iu uw kleedkamer uit." Die schikking was vrij duidelijk, maar freule Jeanne scheen niet in een stemming om licht voldaan te wezen. „Is dat u gemakkelijk, Pritchard? Zult ge daar kunnen zitten naaien? Als het niet naar uw zin is, zal ik er over spreken." Pritchard was iemand die bang was zich aan koud water te branden. Zij wilde niet klagen, maar ze had liever dat de freule zelf oordeelde het paste haar niet om iets te zeggen. Zij keek zoo geheimzinnig dat freule Jeanue het wentel trapje opliep, dat naar het torentje leidde en een net kamertje met witte gordijnen en een vriende lijk ruim uitzicht over land en zee, vond. „Wel, dat is een allerliefst kamertje, Pritchard," zei freule Jeanne. „Ik zou het zelf wel willen hebben; het is zeer gezellig." „Ja freule, ik vond het ook zeer lief en gezel lig," zei Pritchard, „maar het stond niet aan mij dit te zeggen." Freule Jeanne was een beetje bang voor de vragen van mevrouw St. Julian. Om de waarheid te zeggen, voelde zij dat zij een weinig onvoor zichtig was geweest; en ofschoon zij iemand van rijperen leeftijd en onafhankelijk was, begeerde zij toch niet alle aanspraken op jeugdige afhan kelijkheid te laten vareó, en dus had zij besloten, als het mogelijk was den naam van Sigourney hier aan huis niet te noemgn. Nadat zij met be hulp van juffr. Pritchard hare lokken een weinig opgekruld, hare rokken neergelaten, eenige bra- waardige strekking heeft, in zoover zij de mededin ging der bijzondere school geheel onmogelijk zou maken, de staatsschool begunstigt, st»at3school- dwang voorbereidt. Geheel het samenstel harer bepalingen achtte men strijdig met de bij de grondwet toegekende vrijheid van onderwijs. Anti-liberaal was uit dien hoofde de voordracht- De meerderheid wordt aan de minderheid opge offerd, zonder dat van de beweerde ondubbel zinnige gehechtheid van de natie aan de staats school was gebleken tegenover de offervaardigheid die voor het bijzonder onderwijs bestaat. Naar het oordeel van verscheidene dezer leden zou dan alleen aan het grondwettig voorschrift der eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen bij de regeling van het openbaar onderwijs vol komen worden voldaan, wanneer de neutrale school als aanvulling werd beschouwd, zoodat zij, die aan zulk een school de voorkeur geven, daarop hun kinderen konden doen onderwijzen, maar daarnevens confessioneele staatsscholen bestonden, gelijk men die in Pruisen heeft gekend. Waar echter de confessioneele staatsschool niet te verkrijgen is, zou als surrogaat eenigermate kunnen dienen het stelsel van verplicht subsidie aan de bijzondere scholen, naar algemeene rege len bij de wet vast te stellen. De laatste denkbeelden zijn nader ontvouwd in de reeds vroeger bekend geworden nota van den heer van Nispen, met welker strekking twee andere leden zich, wat de hoofdzaak betreft, verklaarden te kunnen vereenigen. Een andere nota of liever zegt het verslag een in levendige bewoordingen gesteld protest tegen het wetsontwerp werd van antirevolutionaire zijde ter tafel gebracht. Ook de inhoud van dat stuk is reeds bekend. Het onderscheidt zich daar door zegt het verslag van de eerstbedoelde nota, dat het 't door de regeering ingenomen standpunt ten eenemale ongrondwettig noemt. In sommige afdeelingen werd al dadelijk ernstige critiek uitgesproken over den toon der anti-revo lutionaire nota. Deze gaf al zeer weinig blijk van waardeering van het gevoelen van anders denkenden. „Was het te verwonderen - vroeg men dat de voorstander der openbare neutrale school en de onderwijzer dier school, door zooveel verguizing (als in deze nota voorkomt) geprik keld, met felheid antwoordden en elke poging tot toenadering reeds bij voorbaat vruchteloos aehtten?" Uitdrukkelijk verklaarden deze bestrijders der nota, dat zij hun tegenstanders ter zijde zouden staan, waar overtuigend werd aangewezen, dat de grondwettige vrijheid van onderwijs bij dit wets ontwerp in eenig opzicht was verkort. Dit was ...■I.-Ml .11 celetten meer en een medaillon met een kroon aangedaan, en haar ceintuur iets stij ver toegehaald had maakte zij zich gereed om tot haar gastvrouw en het theeblad terug te keeren. Zij voelde zich vreeselijk beleedigd door de afwezigheid van Emilie; maar zij durfde er niet over klagen uit vrees voor meerdere vragen betreffende de oor zaak van haar oponthoud. Langs den geheelen gang hingen allerlei voor werpen, schilderijen, platen en schetsen in lijsten en er stonden een paar kasten vol met porselein. Zij had te veel van de wereld gezien om de reeële waarde van deze uiteenloopende voorwerpen niet te begrijpenmaar zij veronderstelde dat kunste naars die dingen verzamelden en ze misschien later weer met winst verkochten, en dat zij wel dra zou merken wat dat alles beteekende. Het meeste ontzag voor de bewoners van het huis boe zemde haar een groote Schotsche hond in, die haar langzaam tegemoet kwam, en toen al snuf felende en met zijn staart kwispelende doorliep. De deur van mevrouw's kamertje, zooals dit genoemd werd, stond open; en toen freule Jeanne haar geleidster daarheen volgde vond zij de namiddag-thee ten tweeden male klaargezet en een gedekte tafel met broodjes, versche boter en eigen gebakken koekjes. Het licht der avondzon stroomde door de kamer op de galerij, waar de oude majoliea-horden glinsterden in dien helderen glans. Mevrouw zelf stond met den rug naar haar toe, keek door het venster op de zee, en trachtte eenigszins tot bedaren te komen alvorens

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 5