N». 82. 121' Jaargang. 1878. Zaterdag 6 April. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. 'Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Adver.tentien: 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburgs 5 April. Tweede-kamer kout. mi xji i, x_, etojst. Wat het huis verliestbrengt het huis terecht. GEMFIENTËRAAD. De burgemeester van Middelburg maakt bekend, dat op Maandag- den 8" April 1878, dës nahui- dags te twee uren, een openbare zitting van den gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg den 4"" April 1878. De burgemeester voornoemd, SCHORER. {Vervolg.) De wet van 9 Juli 1842 (Stbl. n° 20) stelde als vereisehten om tot notaris benoemd te kunnen worden: 25jarigen leeftijd, goed zedelijk gedrag, te blijken uit eene verklaring van vier getuigen, en het voldoend afleggen van een examen. Het examen werd afgenomen door commissiën, be staande uit twee leden en een ambtenaar van het openbaar ministerie van de verschillende gerechts hoven, bijgestaan door twee notarissen. Omtrent de eischen voor het examen bepaalde de wet Biets anders dan dat het examen een uur duren moest voor m a. in de rechten en twee uren voor andere candidaten, welke tijd besteed moest worden aan een onderzoek, loopende over „de theoretische en practische kundigheden, welke in een notaris Worden gevorderd." Deze bepalingen, welke zoo uiterst weinig in hielden, waren ten eenemale onvoldoende gebleken. „Ten aanzien der examina, zeide de heer van Baar o. a. bestaat een geheel gemis van uniformiteit; hier wordt zus, daar wordt zoo gehandelder heerscht eene volkomen onbestemd heid zoowel omtrent de onderwerpen die bij het examen in aanmerking moeten komen, als omtrent de appreciatie voor de toelating der geëxami- neerden." Het gevolg van dezen toestand is geweest: eer stens dat er onder de notarissen zelve een aantal gekomen zijn, die de waarborgen van kunde en geschiktheid niet bezitten, welke vereischt worden voor dit gewichtig ambt, waarin hij', die het bekleedt, de vraagbaak en de vertrouwde man moet wezen voor het publiek, bij de regeling der gewichtigste en intiemste familie- en vermogens- beschikkingen. Tweedens dat er, het werd door den oud-notaris Geertsema geconstateerd, „een overgroot getal candidaat-notarissen rond- loopen, die het bewijs niet hebben kunnen geven Haat* het Italiaansch van Grazin l'ierantoni Mancini. VIJFDE HOOFDSTUK. MIJNHEER RAFAEL BET COVERT ZIJN GROOTVADER. De grijsaard kwam nog een stap nader. „Ik kwam om uw atelier, om uw werk te zien Maar Rafaël bleef zwijgen, alsof het hem niet aanging. „Ik heb veel over u hooren spreken maar wellicht zij t gij bezig dan zal ik terugkomen;" en de baron, geheel ontdaan door dat stilzwijgen, waaruit bleek dat zijn kleinzoon hem zeer goed herkende, wist niet hoe hij er zich uit zou redden en ging terug naar de deur Maar Andreas spreidde de armen uit, versperde hem den weg, en trok onderwijl door de ont roering allerlei gezichten, die op een ander oogen- jMijr peer komiek zouden geweest zijn. van hun geschiktheid." Er is dan ook periculum in morazeide deze spreker. „Verhooging van het peil der kunde in den notaris, juich ik tèn hoogste toe," voegde de notaris Schagen van Leeuwen er hij. Op welke wijze dit doel te bereiken? Het nu aangenomen wetsontwerp voegt bij de vereisehten voor de benoembaarheid tot notaris een bepaalden werktijd, nadat het examen als Candidaat is afgelegd, op een notaris-kantoor. De duur van dezen werktijd werd in het wetsontwerp gesteld op éen jaar, doch is op voorstel van den beer Patijn gebracht op twee jaren. Een voorstel van den heer Bredius Sr.om te bepalen dat deze twee jarige werktijd binnen de laatste vijf jaren vóór de benoeming moest vallen, mocht geen ondersteuning verwerven, zoodat het voldoende blijft indien de candidaat slechts eenmaal in zijn leven twee jaren op een kantoor is werkzaam gewees. Het examen wordt voortaan afgelegd voor éene staatscommissie, uit zeven leden bestaande, door den minister van justitie jaarlijks te benoemen, welke in Juli in eene vooraf aangewezen plaats vergaderen zal. De vereisehten voor dit mondeling en schriftelijk examen zijn in art. 12 der wet omschreven als volgt: „Grondige kennis van burgerlijk recht en van de wetten en besluiten op hetnotarisambt, alsmede die van het handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het zegelregistratie en successierecht, het ka daster en de hypothecaire boekhouding welke betrekking hebben op het notarisambt, benevens practische bedrevenheid in de toepassing van het recht en het ontwerpen van notarieele akten." Doctoren in de rechten zijn vrijgesteld van het theoretisch examen in het burgerlijk- en handels recht en in de burg. rechtsvordering. De pogingen om dit examen nog te verzwaren, zijn door de kamer niet ondersteund. Te vergeefs beproefde de heer van Naamen er „de grondige, later de voldoende, kennis der Nederland- sche taal en van de beginselen van het Fransch, Engelsch en Hoogduitsch" in te brengen. De kamer wees dit voorstel af en naar ons inzien terecht, daar bij eene voorbereiding, als welke volgens de nieuwe wet voor den candidaat-notaris gevorderd wordt, volgens onze Nederlandsche opvoedings methoden, bekendheid met vreemde talen reeds onvermijdelijk is. Het aannemen dier talen als examen-vakken zou dus in het wezen der zaak niet veel verandering brengen, doch daarentegen de examen-studie belangrijk verzwaren. Van meer belang en meer het beginsel der wet rakende, was het voorstel van den heer van Eek, om als vereischte voor de benoembaarheid te stellen„den graad van doctor in de rechten of in de rechtswetenschap, aan eene rijks- of daarmede - „O wat ik u bidden mag, baron, zie hem een oogenblik aan, ziet gij niet dat het mijnheer Julius in eigen persoon is, voelt gij niet dat hij uw bloedverwant is, o! hoe vreeselijk!" De oude man kon het niet langer uithouden, hij vergat de aristocratische gebruiken en de gal lons op zijn jas, vloog op de uitgestoken hand van Rafael toe en bedekte die met tranen, en kus sen. Van dat oogenblik af was de slag geklonken. „Grootvader!" riep Rafa 1 meteen stem, die een doode zou opgewekt hebben. De oude man opende de armen en daar stonden zij zoo vast omstrengeld alsof zij éen lichaam waren. Toen de eerste aandoening een weinig bedaard was, nam de jongeling den grijsaard in zijne armen, droeg hem naar een grooten stoel en liet zich naast hem op de knieën vallen. Toen eerst kon ik het gelaat van Rafaël zien, die mij tot nu toe den rug had toegekeerd. Wat was hij schoon! hij scheen geen sterveling meer, en een schilder zou hem tot model voor een engelenkop genomen hebben. Zijne oogen waren beneveld door tranen; zijne wangen, anders bol en blozend als twee appeltjes, waren nu bleek van aandoening; over zijn hoog open voorhoofd vielen zijne zwarte lokken neder; zijne bleeke lippen bewogen zich als prevelde hij een gebed, dat des te vuriger scheen omdat het niet gehoord werd; dat alles droeg er toe bij om het trotsche gemoed van den grijsaard te vermurwen, zoodat hij zich eindelijk over het schoone hoofd heen boog en er verscheiden kussen op drukte: gelijkgestelde Nederlandsche universiteit ver kregen." v - Nieuw was dit denkbeeld niet. Het was in 1867 door eene staats commissie voorgesteld en door den minister van Lijnden in het oorspronke lijke wetsontwerp opgenomen. Van dê gedachtenwisseling welke zich over dit voorstel ontspon, is het niet noodig een uitvoerig overzicht te geven, daar ieder zich daarvan vrij gemakkelijk een denkbeeld kan vormen. Moet de notaris vooral een wetenschappe lijk gevormd jurist zijn? Moet hij in de eerste plaats een man van de practijk zijn, toegerust met grondige kennis alleen van die vakken der rechtsgeleerdheid, welke hem in zijn ambt te pas komen? Uitstekende juristen, als de heeren Go- defroi, Lenting en de min. van justitie, beant woordden de eerste vraag ontkennend, de tweede toestemmend. De heer van Leeuwen siemde met hen in, de heer Geertsema daarentegen gaf aan wetenschappelijk rechtskundige opleiding de voor keur. Het argument, dat op ons nog den meesten indruk gemaakt heeft, is, dat door het eischen eener academische opleiding, ook het notariaat alweder gevoegd zou worden bij die vakken, welke onbereikbaar zijn voor personen beneden een zeker fortuin. Wat hiervan zij, en ondanks de van warme overtuiging getuigende verdediging van den heer van Eek, vereenigden slechts 8 van de 61 aan wezige leden zich met zijn voorstel. Behalve verzwaring der vereisehten voor de benoembaarheid, was verbetering van het toezicht op de handelingen der notarissen een der hoofd punten waarin de wet van 1842 herziening eischte. Art. 50 dier wet bepaalde dat indien een notaris zich aan wangedrag of aan inbreuk op de wetten schuldig maakte, het openbaar ministerie zulks ter kennis zou brengen van de arrondissements rechtbank. Deze zou daaropin raadkamer ver gaderd den opgeroepen notaris eene „enkele waarschuwing of berisping" toedienen. Na twee zulke berispingen, bracht eene derde overtreding voor de rechtbank de bevoegdheid, en eene vierde de verplichting van schorsing voor 3 tot 6 maan den met zich. Volgens de nieuwe wet legt reeds de tweede aanleiding tot eene berisping aan de rechtbank de verplichting op om schorsing voor 3 tot 6 maanden uit te spreken. De derde overtreding- brengt schorsing van 5 tot 9 maanden, of wel ontzetting uit de betrekking met zich. Bovendien wordt aan de rechtbanken, op requisitoir van het O. M., de bevoegdheid gegeven om in het vonnis, bevattende veroordeeling van een notaris tot cor- rectioneele gevangenisstraf, zijne ontzetting uit te spreken. Eindelijk wordt nog de rechtbank be- Julius, o.! mijn Julius!" hij meende misschien den zoon teruggevonden te hebben, dien hij sedert zooveel jaren verloren had. Langzamerhand kwam Rafaël tot bezinning, maar hij scheen weer tot zich zei ven te spreken toen hij de magere witte hand van zijn grootva der in de zijne nam, die zacht streelde en begon „Arme oude grootvader, wat moet gij uitgestaan v hebbenWat moet gij geleden hebben bij de gedachte aan uwen verstooten zoon, zoo jong, zoo verlaten, zonder uw zegen gestorven! Maai de hoogmoed, die gezegendehoogmoedIk be grijp u en vergeef u in naam van hen die in den hemel zijn en voor ons biddenWie kan u op het denkbeeld gebracht hebben van mij te komen opzoeken? Zou het de goede Beppo geweest zijn? Maar gij hadt gehoopt onbekend te blijven; o! gelukkig dat die brave oude „Andreas!" viel de dienaar.in, „die uw vader op den arm heeft gedragen „Maar ik had u ai zoo vaak gezien, weet gijIn mijn geheele leven heb ik geen andere liefkozingen gekend dan die mijner moeder, en die dierbare vrouw heeft mij al sedert zoovele jaren verlaten. En gij grootvader, zult gij nu en dan niet eens terugkomen op mijn atelier om mij aan te moedigen hij mijn werk? Tot gisteren toe meende ik dat ik u haatte, maur nut Ik weet niet hoe en waarom ik u liefheb; maar ik voel dat ook gij behoefte hebt aan liefde en dat mijn glimlach uw ouden dag een weinig zal kunnen opvroolijken voegd verklaard om, mede op requisitoir van het O. M., notarissen te ontzetten, die in staat van faillissement of kennelijk onvermogen verklaard, of wegens schulden gegijzeld zijn. Deze bepalingen werden onveranderd aangeno men niettegenstaande het verzet van den heer Schagen van Leeuwen, wiens zeer net pleidooi voor de belangen van zijn stand, - tevens zijn maidenspeech, - opnieuw de waarheid bevestigde dat „welsprekend" te zijn, ook zonder oratorische voorbereidingslechts is het uitspreken zijner gedachten over onderwerpen, waarmede men nauwkeurig bekend is en omtrent welke men, als gevolg daarvan, eene wél gevestigde overtui ging bezit. Natuurlijk nam hij den notaris-stand in bescherming tegen de beschuldigingen waaraan deze bloot staat en de groote notaris-verslinder in ons parlement, de heer Gratama, kon menige Seitenhiéb van den notaris-afgevaardigde over „het drijven van sommigen" en over „tijdelijk heer- schende meeningen" in zijn zak steken. Het tafe reel, door den heer van Leeuwen over het ongeluk kig lot van een Nederlandsch notaris opgehangen was waarlijk om er deernis mede te krijgen. Maar hoe dan de vraag te beantwoorden, die de minister van justitie deed„Hoe is het mogelijk, als de toestand zoo erg is, dat er op dit oogenblik, voor een niet zeer winstgevend notariaat, ruim tachtig sollicitanten zich aangemeld hebben Reden genoeg om ons mededoogen met het lot der „broederschap" binnen redelijke perken te begrenzen. De wet werd eergisteren aangenomen met 68 stemmen tegen een. Die een was de heer van Eek. Overtuigd dat slechts het doctoraat in de rechten den notaris maken kan tot hetgeen hij wezen moet, meende hij aan eene wet, die de ongedoctoreerde notarissen in het leven houdt, zijn stem te moeten onthouden, indachtig aan het woord van de Genestet: Gelukkig hij en vrij en vroed, Die neen durft zeggen, neen, Neen, sclioon alleen. Ondanks dit verzet, en ondanks zelfs zijn door ons ten volle gedeeld bezwaar tegen stuksgewijze wetsherziening, zal toch de heer van Eek wel, even als wij, tevreden .zijn dewijl de „partieele' verbetering der wet van 1842 nu, behoudens goedkeuring door de eerste kamer aan welke niet te twijfelen valt, tot stand is gebracht. In het parlementaire leven toch, de heer Gratama zeide het in den aanvang der discussie, om zich te troosten dewijl noch het „vrije notariaat", noch de door hem gewenschte voorziening tegen het opdrij ven van declaratiën, noch de „unificatie van het ressort dat is de bevoegdheid voor notarissen Ik stond onderwijl te schreien als een kind en dacht: jammer dat mijn vrouw niet hier is! - „Rafaël! gij moet met mij mede gaan!" zei de oude man, die, nu alle strijd overwonnen was, geheel veranderd en verjongd scheen. „Gij moet met mij medegaan, ik erken u als mijn kleinzoon en erfgenaam en wij zullen elkaar nooit weer verlaten!" Maar grootvader had buiten den waard gere kend, de jongeling was zelfs na dit tooneel nog niet van gevoelen veranderd. Hij hield vol, en verklaarde geen rijkdommen noch titels te be- geeren en met een weinig liefde tevreden te zijn, dat hij hem altijd zou achten en eerbiedigen, maar dat hij het versmaadde om beter behandeld te worden dan zijn vader. Hierdoor raakte de baron geheel van streek; want het scheen hem ongeloofelij k dat hij te vergeefs iets aanbood, dat hij tot van morgen toe nog zoo vast besloten was geweest niet te geven En ik? ik stond in mijn hoekje met ge balde vuisten van boosheid. „Stijfkop, o gij stijfkop!" bromde ik hij moge het mij nu vergeven als hij wilmaar ik beken dat ik mijn heer Rafaël op dat oogenblik meer uitschold dan mij betaamde. Eensklaps keerde ik mij om en zag wien denkt gij ik geef het u in tienen te ra den den anderen kleinzoon en erfgenaam van den baron, de beau van Argia. Bij zijn verschijnen had Rafaël zich opgericht; en onderwijl kwam hij huppelend en fatterig naar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1