N°. 81. 121e Jaargang. 1878. 5 April. Dit blad verschijnt dagelijks, mét uitzondering van Zon- en Féést dagen. Prijs per 3/m. franco 3,50,] Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentien: 20 Gerit per regel. Geboorte- Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 4 April. Tweede-kamerkout. Benoemingen en besluiten. 0 n d e r w ij s. Het grootste gedeelte der werkzaamheden van de tweede kamer is sedert de vier weken dat zij weder vergaderd is, gewijd geweest aan voorbe reidenden arbeid, die tot geen opzettelijke be spreking aanleiding gaf. Door de leden ver sterkt, welke vijf nieuwe of vergroote kies districten haar toezonden, ving zij het sifdee- lingsonderzoek van eenige wetsontwerpen aan. Met het vernietigen van verkiezingen heeft onze kamer zich, gelukkig, minder bezig te houden dan haar zuster in Frankrijk en wanneer ditmaal, pour la rareté du faitvan de niet-toelating van den heer Diepen gewag gemaakt moet worden, dan was hier nog niet eens sprake van de ver nietiging, maar van de mislukking eener verkie zing, die door het stembureau te Zevenbergen zelf reeds geconstateerd was. Éen zegel meer op de stembus van Meeuwen, en men had waar schijnlijk den heer van de Werk in de kamer zien verschijnen. Hu hangt alles opnieuw van de op komst der Zevenbergsche kiezers af. Laat ons hopen dat dan niet een der heeren stemopnemers zijn zegel vergeten zal. Voor nog de kamer de kennismaking met den heer Diepen was misgeloopen, had zij eene zeer oude bekende vrij onbeleefd de deur gewezen Het was de Indische begrootings-rekening van het jaar 1867. Haar cijfers waren niet te vertrouwen en haar eind-saldo hing in de lucht, - dat erken de ieder. Zóo iets met haar votum te bekrach tigen, was meer dan de kamer van hare waardig heid verkrijgen kon. Daar het nu mede in con'esso is, dat al de volgende Indische rekeningen, tot het jaar 1874 toe, aan dezelfde kwalen mank gaan, staat dezelfde vertooning' ons misschien nog herhaaldelijk te wachten. Na dat jaar heeft men in Indië beter cijferen geleerd, verzekert de directeur der Indische financiën. Wat echter nog te bewijzen staat. Indien de mensch met een bijzonder orgaan voor rekenplichtigheid begaafd is, d(an mag men, op getuigenis van allen die Indië kennen, aannemen dat dit orgaan niet achter alle schrijflessenaars op Celebes en op Borneo, op Timor en Banka, in de binnenlanden van Java en op de hoogten van Sumatra zeer sterk ver tegenwoordigd is. Voegt men daarbij de van ouds vermaarde Oost-Indische doofheid, dan staat te vreezen dat, zelfs na het jaar van de finaneieele wedergeboorte der Indische ambtenaren, nog wel eens eene begrootings-rekening uit de Oost voor het verteringsvermogen der heeren cijferaars in onze tweede kamer te zwaar zal blijken. Nadat de kamer alzoo dit stuk werk niet af gedaan had, voerde de heer de Casembroot een zeer belangwekkend gesprek met den minister van koloniën, waarvan de korte zin deze was: dat de toestand in Suriname slecht is en slecht blijft; dat de negers niet werken willen, de koelie- aanvoer weinig beteekent en de plantages met den dag achteruit gaandat het moederland geen geld te missen heeft en de bewoners der kolonie, uit gebrek aan geestkracht of aan middelen, niet bij machte zijn daarin verbetering te brengen. Dit waren de dingen die de heer de Casembroot, met den minister van Bosse en de koloniale speciali teit, den heer van der Hoeven, op den 28eu Maart gezamenlijk uitmaakten. Dienzelfden dag werd de enquête over de long ziekte eerst met bloemen bekranst en daarna met gepaste plechtigheid ter aarde besteld. De com missie had zich hoogst verdienstelijk gemaakt, daarover was men het eens. Haar arbeid had veel wetenswaardige zaken aan 't licht gebracht, - ook dat was buiten twijfel. Bijzonder was gebleken dat met de wet van 20'Juli 1870, wat de besmettelijke longziekte betreft, op meer dan éen wijs betreurenswaardig de hand wordt gelicht. Over de belangrijkste punten, waar de mannen van het vak het meest benieuwd naar waren, was echter geen beslissend licht opgegaan en de heer Rombach had de zelfvoldoening van te kunnen zeggen dat zijne voorspelling „de enquête zal pQt geen afdpende slotsom voeren", was uitgeko men. Het is evenwel eene erkende waarheid que la plus belle fitte ne peut donner que ce qu elle a Zoo kan ook eene enquête-commissie, al is zij 18 dagen ijverig aan t werk om 48 deskundigen tp fiooren, waarvan er maar éen, „op grond van zijn ambtseed", niet verkoos te antwoorden, en al heeft zij 304 bladzijden gevuld met „meer dan de Grieksche wijsheid der oudheid" (de vergelijking is van den heer Rombach), niet meer verklaren dan hetgeen hare getuigen haar geleerd hebben. Voegen wij daarom onze hulde, als die er nog bij kan, bij al de complimenten welke de com missie op den 28 n Maart op haar arbeid verkre gen heeft, en gaan wij verder. Moet de staat voortaan nog beter dan tot dus verre op de longzieke koeien letten, van de zorg voor de voortreffelijkheid der Hollandsche harin gen werd hij den volgenden dag voor een deel bevrijd. De vaatjes zulien in 't vervolg geen rijks-stempel meer dragen, onder welks waarborg zich in de laatste jaren allerlei bocht, misbaksels van haringen, als het van ouds beroemde „zee banket" op de markt wisten te dringen, die de reputatie van den eerlijken Hollandschen haring op straat brachten. Toch blijven de rijks-keur meesters, die den haring bij eerste aankomst uit zee examen moeten afnemen, behouden. Hun afschaffing scheen noch het college voor de zee- visscherijen, noch den minister van waterstaat wenscheïijk. Alleen om aan de Ireetraders-nspiisi- tiën van den heer Idzerda eenige voldoening te geven, beloofde de minister „zijn oog gevestigd te houden" op eene latere volledige haring- émancipatie. Na de haringen kwamen denzelfden dag nog de notarissen ter tafel. Bij hen gold het hu weder niet eene losmaking van verouderde boeien, maar evenals straks bij het vee, - uitbreiding van staats-bemoeiing en verscherping van toezicht. Slaan wij de wet van 9 Juli 1842 (Stbl. n° 20), de twee wetsontwerpen van de ministers van Lijnden en Smidt, de verdere gewisselde stukken en het kamer-verslag op, om te weten waarom het te doen was. De wet van 1842, welke bestemd was om de toen bestaande „organisatie van het notarisambt", afkomstig uit den tijd der Fran che overheersching, te vervangen door „oorspronkelijk Nederlandsche bepalingen, in verband staande tot de nieuwe Nederlandsche wetgeving, is, evenals iedere wet die haar leeftijd bij een paar kruisjes begint te tellen, verouderd. Hare geheele vervanging door eene nieuwe regeling is dus noodzakelijk. Dit is betoogd door de broederschap van notarissen en door die der candidaat-notarissén. Het was tevens de meening van de twee deskundigen in de kamer, den oud-notaris Geertsema en den notaris Schagen van Leeuwên, welke laatste nauwelijks woorden kon vinden om zijne atkeuring te kennen te geven over het stelsel van partieele wijziging van wetten. „Eene soort van gemakzucht," zoo omschreef bij het, „eene zucht om toe te geven aan eene tijdelijk heerschende meening; het zetten van nieuwe lappen op oude kleêren, waarvan het gevolg moet zijn het te weeg brengen van grootere scheuren." Bij den heer van Leeuwen sloot de heer van Eek, zich op een nog algemeener standpunt plaatsende, zich aan. „Partieele regelingen, zeide deze, - vernietigen het begrip van codificatie; ze nemen alle eenheid uit de wetten wegze zijn een middel om slechte wetten onherzien te laten. Men behoeft maar in onze afdeelingen te komen om te zien hoe moeilijk het is voor de leden, zelve om te weten wat' er al of niet nog van de oorspronkelijke wet bestaat, en om het verband op te merken tusschen de op verschillende tijd stippen aangebrachte veranderingen." Dit alles is zoo waar, dat het door niemand wedersproken werd en dat de minister van justitie, bij de verdediging van zijn partieel regelingsont- werp, zich bepalen moest tot eene soort van verontschuldiging waarin hij, erkennende dat het stelsel van partieele herziening „soms slechte resultaten opgeleverd en in de practijk ongelegen heden teweeg gebracht heeft," poogde te doen uitkomen dat dit stelsel toch ook „op zeer wezenlijke punten aan de behoeften der maatschappij heeft voldaan." De gereed gemaakte ontwerpen van een nieuw wetboek van strafvordering en van burgerlijke rechtsvordering hébben, zeide de minister verder,, alleen 'teweeg gebracht „dat er volstrekt niets tot stand kwam." Zoo is het. Er wordt partieel geregeld, om dat men onmachtig is een geheel te overzien én te scheppen. Beproeft men dit laatste nog een enkele roaal, dan, de wet op het hooger; onderwijs is er een treurig bewijs van, wordt de zelfvoldoening, eene volledige regeling in het Staatsblad te zien prijken, geboet door de noodzakelijkheid tot wijziging, nog vóór de oorspronkelijke wet tot uitvoering is gekomen. „Wanneer wij dan, zooals de minister Kap- peijne in zijne beroemde rede van 24 November 1874 zeide, zijn in een slechten tijd geboren," wanneer het ons niet mogelijk is, zelfs eene wet tot regeling van het notarisambt in haar geheel te ontwerpen en in te voerén, stellen wij ons dan tevreden met verbetering op die punten, waarin de wet van 1842 geheel onvoldoende gebleken is. Deze punten, om ons bij de hoofdzaken te bepalen, warende voorwaarden voor de benoembaarheid tot notarisen, het toezicht op de hande ingen der notarissen. Op welke wijze de gisteren aangenomen wet in deze punten voorzien heeft en den loop der beraad slaging, schetsen wij, teneinde onze „kamerkout" van heden niet te lang te maken, in een volgend nommer. In de 3 April 1878 gehouden algemeene jaar- lijksehe vergadering van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen zijn benoemd tot leden de heeren: A. Snellen, predikant bij de doopsgezinde ge meente, te Vlissingen. J. A. Kruijt, officier van administratie bij de Nederlandsche marine, te 's Gravenhage. Dr. O. J. Matthes, hoogleeraar aan de univer sïtèit, secretaris der koninklijke academie van wetenschappen, te Amsterdam. M. A. Perk, predikant bij de Waalsche gemeente, te Amsterdam. Dr. R. C. H Römer, predikant bij de hervormde gemeente, te Deijl. Dr. L. Cohen Stuart, directeur van de poly technische school, te Delft. E. Rosseels, bewaarder van het museum Plantijn, te Antwerpen. Gekozen is als bestuurslid de heer K. R. Pekel haring, ter vervanging van jhr. mr. D. G. van Teijlingen, bij periodieke aftreding niet onmiddel lijk herkiesbaar. Het stoomschip Drenthe, dat gisteren avond omstreeks 8 uren uit het d'roge dok gelaten werd, passeerde te 11 uren reeds de schipsluis van het voordok. Met het oog op de zeer aanzienlijke water opzetting, welke noodig was om dit groote schip uit het droge dok te laten, mag dit tijdsverloop van slechts drie uren als zeer kort beschouwd worden. Door den heer K., te Ilansweert, werd verleden week aan den conducteur der stoomboot Telegraaf IY medegegeven een bedrag van tien gulden, om daarvoor van den betaalmeester te Rotterdam mede te brengen bronzen munt, teneinde den omloop daarvan te bevorderen. De Telegraaf kwam echter terug en de conducteur bracht de boodschap dat de betaalmeester op 'toogenblik geen centen in genoegzamen voorraad had. Een paar dagen later arriveerde een andere stoomboot en de kapitein van dien bodem komt aanloopen, zuchtende onder den last van een zwaren geldzak. Fluks wordt de zak geopend en hij mocht zich evenals de toeschouwers verlustigen in den aan blik van nieuwe munt, doch van den ouden stempel. Dit is zeker een splinter nieuwe iritvinding om den omloop van de nieuwe en de intrekking der oude munt te bevorderen! Goesche Ct In een brief, uit Zeeland aan de N. Rott. Ct. gericht, wordt de doeltreffendheid betwijfeld dei- aanbeveling van de Vereeniging tot wering van schoolverzuim alhier aan de werkgevers, om mede te werken tot de bestrijding van het schoolver zuim. (Zie M. Ct. van Dinsdag jl.) De schrijver is van gevoelen, dat die medewer king niet is te verwachten en dat een beter mid del te vinden is in belooning der kinderen zelve voor getrouw schoolbezoek, gelijk o. a. te Goes met goed gevolg wordt toegepast Hierdoor wekken de kinderen de ouders op om hen school te laten gaan. Het middel is zeker voortreffelijkdoch wij zouden- rneenen dat het een het ander niet behoeft uit te sluiten. De heer van Nispen, lid der tweede kamer, heeft een nota gevoegd bij het (nog niet verschenen) verslag omtrent het onderwijsontwerp, en daarbij een amendement gevoegd, waarop hij de instemming van onderscheidene zijner politieke geestverwanten heeft verworven." Dat amendement strekt om art. 1 aldus te lezen: „Behoudens combinatie van kleinere gemeenten wordt in iedere gemeente van het rijk, van overheidswege, met eerbiediging van ieders gods dienstige begrippen, lager onderwijs gegeven voor alle kinderen, wier ouders of voogden zoodanig onderwijs voor hen verlangen. „Het bijzonder lager onderwijs wordt van staats wege gesubsidieerd. „Een en ander geschiedt overeenkomstig de rege len, te stellen bij deze wet." Gisteren is mejuffrouw Aletta H. Jacobs, door de geneeskundige staatscommissie (te Utrecht) tot arts bevorderd. Zij is de eerste vrouw die in Nederland het diploma erlangt. Van het „Rotterdamsch Nieuwsblad," onder hoofdredactie van den heer M i. Cohen Stuart en onder directie van de heeren A. W. Sijthoff en C. G. Frentzen, is heden het eerste nommer, uit twee bladen bestaande; verschenen. Het telt 16 bladzijden klein couranten-formaat, waarvan 9§ met advertentien en 2 met handelsberichten ge vuld. De overige inhoud komt vrij wel met die van het Nieuws van den Dag overeen. Alleen vindt men ook in het Nieuwsblad de meer en rneer in zwang komende rubriek „Pers-overzicht zijnde een uittreksel van hoofdartikelen in andere bla den. Een enkel woord van eigen beoordeeling voegt het Nieuwsblad er aan toe. Het blad telt, naar zijne opgave, aanvankelijk te Rotterdam reeds ruim 3500 geabonneerden. In het tijdperk van vier weken, 24 Februari tot 23 Maart 1878, zijn, blijkens ingekomen ambts berichten, door longziekte aangetast: in Zuid- Holland 61 runderen, Utrecht 1, Friesland 2, totaal 64 runderen. In het vorige tijdperk van vier weken waren 78 runderen door die ziekte aangetast. Bij beschikking van den minister van water staat, handel en nijverheid, van 1 April 1878, is tot eersten klerk bij zijn departement benoemd de tweede klerk O. C. van Koetsveld. Bij beschikking van den minister van binnen- landsche zaken is bepaald, dat alle aan het rijk behoorende zegelstempels, thans in verschillende verzamelingen verspreid, vereenigd zullen worden in het koninklijk kabinet van penningen en ge graveerde steenen te 's Gravenhage, waar zij zich eigenaardig zullen aansluiten bij de aldaar reeds berustende voortbrengselen van stempel-, steen- en penninggraveerkunst topogeafhie. Eervol ontslag verleend aan den eersten klerk bij de topographische inrichting M. F. N. Rotteveel, met ingang van 1 Mei 1878, legee. Op verzoek eervol ontslag uit den militairen dienst verleend aan den officier van gezondheid 3° klasse J. J. Haver-Droeze, van het personeel van den geneeskundigen dienst der land macht. De burgemeester der gemeente Wamel is van wegelret schooltoezicht nitgenoodigd, eene verbe terde advertentie tot oproeping van sollicitanten voorde betrekking van huiponder wijzer te plaatsen, ,en wel zonder vermelding van den eisch dat de candid iten den R. K. godsdienst moeten belijden. Uit zuinigheid zijn in verscheidene openbare lagere scholen te Rotterdam met 1 April dé kachels weggenomen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1