N». 7L
12le Jaargang.
1878.
25 Maart.
ScIl ooi wets-lieschon win gen.
Dit blad verschijnt dagelijks,
[-- -
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Ad ver ten tien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Zij die zich voor 1 April 1878 op
deze courant abonneeren, ontvangen de
nog in dit kwartaal verschijnende nom
mers gratis.
Middelburg, 23 Maart.
l'}\t l.
li r
BBRIOEET.
Eene reeks opstellen te leveren over de voorge
dragen herziening der wet op het lager onderwijs,
wat noodig zou zijn om onze meening te
doen kennen over de onderdeelen van dat ont
werp, ligt niet in onze bedoeling. Wij worden
daarvan afgeschrikt door het gezicht op een
stapel van ongeveer honderd geschriften, in
de laatste vier jaren over de schoolquaestie
gedrukt. Heeft men zich de moeite gegeven,
categorische aanteekeningen te maken van de
belangrijkste gezichtspuntenin dien berg
opgetast, en vergelijkt men daarna zijne nota's,
dan ontdekt meh eene zoo onoverzienbare ver
scheidenheid van zienswijzen, dat eensdeels de
overtuiging zich vestigt dat nu toch wel iedere
meeningdie de moeite van het drukken
waardig iszal uitgesproken zijn anderdeels
het geloof aan het nut en de noodzakelijkheid
eener 101e openbaring van onderwijs-denk-
beelden geheel wegzinkt.
Yoor ons, als orgaan van een deel der libe
rale richting, is dus slechts noodig de beteekenis
van het ingediende ontwerp te overwegen in
verband tot de behoeften der natie, in verband
tot de eischen welke de liberale partij aan
een bewind harèr richting stellen mag, in ver
band eindelijk tot den algemeenen staatkundi
gen toestand des lands.
Deze drie terreinen van elkander gescheiden
te houden gaat echter niet. Ze grijpen zoo
aanhoudend op elkaar in, dat elke beschouwing,
die niet volkomen onvruchtbaar wil zijn, de
grenzen doet ineenvloeien. Wie zijn volk lief en
het maken van idealen nog niet ten eenemale
verleerd heeft zal, wanneer hij de behoeften
der natie ten opzichte van het volksonder
wijs op te sommen heeft, licht een, tafereel
schilderen, dat door de liberale partij misschien
bewonderd, maarniet aan het ministerie harer
richting aanbevolen zou kunnen worden,
eenvoudig uit machteloosheid om het op het
gebied en met de middelen der politiek
tot werkelijkheid te maken. En wederom zou
den warme volksvrienden, na zich den boven
toon in de liberale partij verschaft te hebben,
de indiening eener schoolwet teweeg kunnen
brengendie volkomen aan hun wenschen
beantwoorden, doch, niet misschien in de
aanneming, maar wel in de vruchtbaar
heid der wetsvoordracht, afstuiten zou op
's lands staatkundige gesteldheid, die uit een
samenstel van moreele, sociale, economische en
financieele gegevens bestaat.
Op deze overwegingen wordt niet door allen,
die over het thans aanhangig wetsontwerp hun
gedachten uiten, gelet. In eene dier beschou
wingen vonden wijna het uitspreken van
velerlei teleurstelling, dèn wensch naar „een
ontwerpdat door zijne fierheid eene oorlogs»
verklaring aan de tegenpartij geweest ware",
met hoedanig ontwerp „een nederlaag eene
eer ware geweest."
Eene eer voor wie? Yoor het ministerie
Kappeijnede RooTakGleichmanSmidt,
dat als het bouquet van het veeljarig onder-
wijs-vuurwerk, een oogenblik aan den horizont
geflikkerd zou hebben om voor langen tijd
duisternis achter te laten? Voor de liberal.,
partij, die, ook „gouverneerende", slechts in
ministerie-verslijting getoond zou hebben dat
zij bestaat? En toegegeven dat voor de libe
ralen en hun bewindslieden op deze wijze eer
te behalen ware, wat heeft het volk daaraan,
dat smeekt en smacht om wetgevende werk
zaamheid op allerlei gebied, maar jaar in jaar
uit zijn geroep slechts beantwoorden hoort
door het geraas van den schoolwet-molen, die
kleppert, maar geen korrel meel voortbrengt?
Of bevat dit ontwerp-Kappeijne zoo weinig
goeds, dat het inderdaad beter zou zijn alles
bij het oude te laten, dan het tot eene wet
te verheffen die de verdere school-hervorming,
misschien voor langen tijd, van de baan zal
schuiven? Om deze vraag te beantwoorden
verplaatsen wij ons een oogenblik in den tijd
van het ontwerp-Heemskerk. Zelfs van deze
voordracht verklaarde het hoofdbestuur der
vereeniging „Volksonderwijs", in haar overigens
streng critiseerend prae-advies, dat zij „menige
bepaling bevatte, welke toejuiching verdient,
en bij meer dan éen belangrijk onderdeel zich
in de goede richting bewoog." Ook het Han
delsblad en andere liberale organen waren met
dit ontwerp genoeg ingenomen om aan de mo
gelijkheid zijner aannemingna belangrijke
verbetering door amendementen, niet te wan
hopen. Het grootste bezwaar was niet zoo
zeer gelegen in hetgeen het ontwerp mistel-
want dit ware ei door amendementen in te.
brengen geweest, maar in eene neiging welke
er in doorstraalde, in bepalingen welke het
bevatte, „bepalingen", - zoo drukte het hoofd
bestuur van Volksonderwijs zich uit, „ter
wille der bijzondere school, die schade zouden
brengen aan het onderwijs in 't algemeen en
aan de openbare school in 't bijzonder." Men
vertrouwde den minister niet en was bang
voor zijn ontwerp'. Het bevatte voetangels en
klemmen. Uit de hand van den heer Heems
kerk deze wet aannemendeliep men gevaar
de openbare school een geschenk te doen, dat
later misschien blijken zou nog schadelijker te
wezen dan het er oppervlakkig uitzag.
Dit gevaar nu is bij de voordracht-Kappeijne
volkomen afgewend. Niemand is er, die niet
recht doet aan de striktheid waarmede de
minister, zich plaatsende op het goed afgeba
kende terrein der grondwet, aan de openbare
school de „aanhoudende zorg" der overheid
verzekerd, aan de bijzondere school slechts de
grondwettige vrijheid, en niets meer, gelaten
heeft. Bovendien bevat de voordracht, verge
leken met de vroegere, een aantal algemeen
erkende verbeteringen. Eene doorgaande ver
gelijking met het prae-advies van Volksonder
wijs zou doen uitkomen in hoeveel opzichten de
minister Kappeijne aan daarin uitgesproken
verlangens is tegemoet gekomen. De Standaard,
die zich verlustigd heeft in de tekortkomingen
van het ontwerp-Kappeijne tegenover het be
kende Nuts-rapport, zou uit zulk eene vergelij
king de ervaring kunnen putten dat de minis
ter toch niet zoo geheel en al beneden de
wenschender warmste vrienden van het onder
wijs gebleven is. Het is waar, dat ook aan de
eischen van het prae-advies nog niet geheel
voldaan wordt. Maar het schrijven van een
prae-advies en het maken van een wetsontwerp,
waarmede iets anders beoogd wordt dan de „eer
eener nederlaag", zijn twee verschillende dingen.
Men toont zich teleurgesteld dewijl het ont
werp den leerplicht niet invoert. Ook wij wen
schen dien. Maar wij kunnen de oogen niet
sluiten voor de waarheid dat een aantal des
kundigen, wier warme belangstelling in het
onderwijs geen oogenblik in twijfel getrokken
uiag/ worden, het nut van den leerplicht nog
immer blijven ontkennen. Evenmin de waar
heid dat in Zwitserland, het onderwijs-land bij
uitnemendheid, door een lid van den bondsraad,
I Stampfli, deze opmerkelijke verklaring is af
gelegd Eine genaue Statistikabstrahirt aus
den Erfahrungen welche beim Rekruten-unterricht
gemacht werdendürfte den Beweis liefern dasz
faktisch und practisch der obligatorische Schul-
besuch mancherorts noch eine schóne Illusion ist.
Evenmin eindelijk de waarheid dat de krachtigste
voorstanders van den leerplicht nog zulk
eene wijde klove erkennen tusschen den tegen-
woordigen toestand van ons schoolwezen, en
den toestand waarin dat gebracht moet worden
alvorens toepassing van leerplicht feitélijk
mogelijk is, dat zij eene reeks van overgangs
jaren noodig achten om die kloof te dempen.
Kan nu de wet-Kappeijne, die tot uitbreiding
en verbetering der hulpmiddelen voor het
onderwijs leiden zal, niet even goed als maat
regel van voorbereiding dienen, onverschillig
of het beginsel van den leerplicht er al dan
niet met zoovele woorden in uitgesproken
wordt
Maar bovendien, niets is gemakkelijker dan
te beproeven of van onze volksvertegenwoordi
ging, met eene zoodanige m eerderheid dat
het uitgesproken beginsel inderdaad zedelijke
kracht bezitten zalde invoering van den
leerplicht te verkrijgen is. De minister
heeft den weg daartoe zoo effen mogelijk ge
maakt. Krachiger t pleidooi dan hij in zijne
memorie van toelichting voor den leerplicht
geleyerd heeft, gal men, in zoo weinig woor
den, moeilijk aantreffen. Hij laat zich alleen
terughouden door de, in onze oogen alleronge
lukkigst gekozen beweegreden, dat „er nog
zooveel tegenstand tegen de openbare school
wordt gaande gehouden." Allerongelukkigst
noemen wij dit argument, omdat naar onze
overtuiging de ouders der 80.000 kinderen,
die geheel van de school wegblijven, zich
het hoofd nog nooit gebroken hebben met het
onderscheid tusschen eene openbare of eene
bijzondere school, en omdat ook het nog veel
grootere t ij d e 1 ij k e schoolverzuim aan alles
is toe te schrijven, behalve aan gemoedsbe
zwaren tegen de openbare school. Maar in
dien de volksvertegenwoordiging met een in
drukwekkend votum haar overtuiging uitspreekt
dat de minister dwaalt, dat de tegenstand
tegen de openbare school niet uitgaat van die
ouders, die hun kinderen het noodige onderwijs
ontzeggen, en er dus geen bezwaar kan bestaan
om hun de verplichting op te leggen ze voort
aan zelfs naar die school te zenden, wie zal
zich daarbij dan gemakkelijker kunnen neder-
leggen dan de heer Kappeijne, die in beginsel
zich met den leerplicht zoo volkomen veree-
nigd heeft De tweede kamer zou daarmede
immers slechts doen wat men in het Fransch
noemt abonder dans son sens.
Bijna onnoodig te zeggen dat de waarschijn
lijkheid van zulk eene uitspraak onzer tegen
woordige staten generaal ons minst genomen
twijfelachtig voorkomt. Maar indien deze
zienswijze juist is, dan is het ook naar onze
meening eene verdienste van den minister,
dat hij zijn wetsontwerp niet aan verwerping
wegens een hoofdbeginsel heeft blootgesteld,
door er den leerplicht in op te nemen. Im
mers niet om eene oorlogsverklaring, niet om
eene nederlaag met of zonder eer is het ons
te doenmaar daarom dat de wet van 1857,
welker gebreken thans algemeen erkend wor
den, eindelijk de verbeteringen onderga welke
bet mogelijk is te verkrijgen in onzen tegen-
woordigen politieleen en maatschappelijken
toestand. Zich buiten dien toestand te plaatt
sen geeft niets. Wij moeten roeien me
de riemen die wij hebben. Kunnen die ons
niet zoo ver brengen als wij wenschen zouden,
iedere riemslag is toch winst en voert ons wat
nader tot het doel dat wij reeds sinds zoovele
jaren nastrevenop wetgevend gebied eindeo
lijk eens de hand te kunnen slaan aan zo- j
talloos vele verbeteringen als noodig zijn,
zonder te stuiten op het altijd in den weg
liggende blok der verbetering van het lager
onderwijs. Wordt vervolgd).
Door het alhier gevestigde sub-comité ter be
vordering van den tocht naar de Noordpool
streken is hedenaan het hoofd-comité overgemaakt
eene som van ƒ660, makende met de vroeger»
bijdragen voorloppig f 1888.19.
Onder dit aanzienlijk bedrag bevindt zich eene.
som van f 300, welke door een onzer stadgenoot
ten geschonken is ter bevordering van den tocht,
die onder het bevel van een anderen stadgenoot
de roemrijke traditiön der Nederlanders in het
Noorden opnieuw zal doen herleven.
In de heden namiddag alhier gehouden verga
dering der kamer van koophandel en fabrieken
is tot voorzitter benoemd de heer mr. W. C.
Borsius en tot onder-voorzitter de heer G. N. de
Stoppelaar, die beide de betrekking hebben aan
genomen.
Het gewone verslag deelen wij in een volgend
nommer mede.
Tusschen de Standaard en de Nieuwe Goesche
courant blijft een woordenstrijd voortduren over
hetgeen de heer van Lijnden van Sandenberg vóór
of bij gelegenheid van zijne candidaat-stelling te
Goes al dan niet verklaard heeft.
Daar deze zaak ons slechts een middelmatig
belang inboezemt en wij er ons daarom tot dus
verre niet mede ingelaten hebben, behoeven wij
ons ook het verzoek van de Standaard aan andere
bladen niet aan te trekken, om „eerlijkheidshalve"
hare tegenspraak op te nemen.
Zooveel is echter uit het gebeurde te leeren
dat, zoo ergens, dan bij verkiezingen het spreek
woord „de publieke zaak moet publiek behandeld
worden" van toepassing is. Had de kiezersver-
eeniging „voor Nederland en Oranje" publieke
vergaderingen gehouden en daar publiek gemaakt
wat haar geschreven of niet geschreven was, het
tegenwoordig gekibbel, dat slechts heel wat tijd
en menigen goeden naam verkwist, ware niet
mogelijk geweest.
Men schrijft aan het Handelsblad uit den Helder:
Gisteren deed het stoomschip „Prinses Marie''
van de maatschappij „Zeeland" eene proefreis ter
reede van Tessel.
Stoomende langs de gemeten mijl, bleek dit
prachtige schip een van de snelst varende stoo-
mers in Europa te zijn. Met 32 a 33 omwente
lingen oefende de machine eene kracht uit van
ruim 3500 paarden, terwijl het schip met eene
gemiddelde vaart van 16 J mijl door het water
liep.
Zoo ergens, dan gaat aan boord van'de „Prin
ses Marie" snelheid van beweging gepaard met
doelmatige en prachtige inrichting.
Door het in de vaart brengen van dergelijke
schepen heeft de Maatschappij Zeeland getoond op
welke uitmuntende wijze zij hare belangen me
die der reizigers weet te verbinden, terwijl de
scheepsbouwmeesters John Elder and C°. teGlasgow,
zoowel wat schip als machine aangaat, een waar
kunstwerk hebben geleverd.
Het Vaderland zegt van onze met bescheiden
heid gemaakte opmerking, dat het misschien beter
ware geweest bij den bouw der twee nieuwe
stoomschepen van de stoomvaartmaatschappij
Zeeland nauwkeuriger te letten op de afmetingen
van het Middelburgsche droge dok:
„Deze bewering is niet juist, aangezien schepen
met zulke zware machines, en die moeten ze
hebben om aan de eischen te voldoen, b e-
z w a a r 1 ij k een mindere breedte kunnen be
zitten."
Wij doen eerst opmerken dat het „bezwaarlijk"
in het tweede deel van dezen volzin minder stellig
is dan het „niet juist" in het eerste.
Overigens luiden onze inlichtingen anders.
Werktuigen van de vereischt.e paardekracht waren,
naar men ons verzekert, zeer wel te plaatsen
geweest in schepen van een klein weinig minder
breedte.