N°. 67.
121c Jaargang.
1878.
Woensdag
20 Maart.
Verkeerd beoordeeld.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen..
Prijs per 3/m- franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 19 Maart.
FEUILLETON.
(Eene vertelling uit Amerika.)
i r:
Gedeputeerde staten van Zeeland maken bij
prov. blad n° 37 bekend dat de verkiezing van
een lid der provinciale staten, in het hoofdkies
district Middelburg, ter vervanging van wijlen den
heer G. J. Sprenger, zal plaats hebben op Woens
dag 24 April -a. en de herstemming, indien die
noodig blijkt, op Woensdag 8 Mei d. a. v.
Den gemeentebesturen wordt tevens aanbevolen,
voor zooveel van hen afhangt, te zorgen dat dé
oproeping der kiezers geschiede volgens de her
ziene kiezerslijst.
Provinciaal blad n" 35 bevat de door gedep.
staten van Zeeland bij besluit van lFebr.jl. nader
.geregelde en door den koning goedgekeurde jaar
wedden van burgemeesters en secretarissen der
gemeenten in deze provincie. Het bedoeld besluit
bevat tevens de volgende voorwaarden
a dat de jaarwedde van den secretaris met een
derde zal worden verminderd, wanneer die betrek
king gelijktijdig met die van burgemeester wordt
bekleed;
b dat ingeval de tegenwoordige titularis eene
hoogere bezoldiging mocht genieten, dan volgens
dit besluit voor hem is vastgesteld, hij in het
genot van die hoogere bezoldiging zal blijven
zoolang zijne functie duurt; en
c dat deze nieuwe regeling ingaat met 1 Jiili
eerstkomende.
De kermis te Oud-Yossemeer zalingevolge
besluit van den gemeenteraad aldaar, voortaan
met éen dag verkort en op Vrijdag en Zaterdag
der tweede week van Juni gehouden worden.
Naar wij vernemen heeft de koninklijke Ne-
derlandsche Beiersch-bierbrouwerij te Amsterdam
sinds Zaterdag jl. hare betalingen gestaakt. Direc
teur dezer onderneming is de heer Cruys, gewezen
directeur der Amsterdamsche suiker-raffinaderij
en als zoodanig medebeschuldigde van den heer
Munzebroek.
Een zonderling geval heeft zich bij de verhooren
der commissie van enquête betreffende de long
ziekte onder het rundvee voorgedaan.
De commissie had o. a. opgeroepen dr. H. van
Cappelle, referendaris voor de afdeeling Medische
Politie aan het departement van binnenlandsche
zaken, teneinde te weten hoe deze ambtenaar,
die sedert jaren met de behandeling der zaken
Een van de soirées van mevrouw Mededith
spoedde ten einde. Schoone vrouwen werden
door heldere lichten vroolijk beschenen, oogen
schitterden, juweelen fonkelden, zijden japonnen
glinsterden, fijne bloemen verspreidden liefelijke
geuren. De dansmuziek klonk vroolijk; want
het was nog maar Februari van 1861 en toen
dansten de menschen nog, vóór dat de natie
slechts uit twee klassen: krijgslieden en rouw-
dragenden bestond. Ethel Darricot was vermoeid.
Yij had den ganschen avond gedanst. Ze was
blij dat ze den raad van haar cavalier kon op
volgen en even uitrusten op een sofa, in de nis,
door een boogvenster gevormd. Dat hoekje was
toen juist toevallig vrij en het zag er zoo rustig
en aanlokkelijk uit een weinig verwijderd van
de drukte, en toch met het gezicht op al dat
licht en dien glans en die vroolijkheid.
Ethel Darricot had het grootste gedeelte van
den avond met dezen zelfden cavalier Howard
Revere gedanst. Hij was een schoon, trotsch
onverschillig man; nog jong, nauwelijks vijf en
betreffende de longziekte belast is, over die kwaal
en de maatregelen tot hare bestrijding dacht.
Op het bepaalde uur voor de commissib 'ver
schenen, verklaarde dr. van Cappelle, na rijp be
raad, besloten te hebben op de vragen der com
missie niet te antwoorden, en zulks op grond van
den eed van geheimhouding, bij het aanvaarden
zijner betrekking door hem afgelegd, en met in
roeping van art. 19 der wet tot regeling van het
recht van onderzoek (enquête), van 5 Aug. 1850
St. bl. n° 45.
Dit wetsartikel bepaalt: „zij, die uithoofde van
hun standberoepof wettige betrekking, tot
geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich ver-
schoonen getuigenis af te leggen, doch alleen en
bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de weten
schap hun als zoodanig is toevertrouwd".
De commissie betoogt in haar verslag duide
lijk de ongegrondheid van het door dr. van
Cappelle ingebracht bezwaar; doch heeft van hare
bevoegdheid, om hem tot antwoorden te dwingen,
geen gebruik gemaakt, dewijl zij aan afgedwongen
antwoorden met reden weinig waarde hechtte.
Het gebeurde is echter een merkwaardig bewijs
voor de behoefte welke vele, vooral officieele,
personen voelen, om alles wat hun betrekking
raakt in een waas van geheimzinnigheid te hullen.
Alsof het tegenwoordig geslacht niet sceptisch
genoeg ware om door dat waas heen te kijken
Volgens het Handelsblad geeft dé mondziekte,
aan welke de minister de Roo lijdende is, reden
tot ongerustheiddoch blijft hij niettemin per
soonlijk arbeiden aan de taak welke hij op zich
genomen heeft.
Men schrijft ons uit Rotterdam
„Nog altijd is de hier gevoerde strijd aan de
stembus het algemeene onderweip van gesprek.
Ik heb eenige dagen gewacht met u over den
uitslag der herstemming te schrijven, omdat ik
wilde trachten waar te nemen welken indruk dat
feit op het publiek heeft gemaakt.
„Vrij algemeen is de meening, dat de heer van
Stolk zich in de kamer scharen zal aan de zijde
der liberale partij, al werd hem dan ook, tegelij
kertijd met de vermelding van zijne verkiezing,
door de ultramontaansche Maasbode te verstaan
gegeven, dat op zijne erkentelijkheid voor den
steun, van d i e zijde verleend, gerekend werd.,
De heer van Stolk, zoo meent men, zal
zich houden aan de „uitdrukkelijke verklaring",
waarmede zijne candidatuur werd ingeleid, dat
hij de vrijzinnige beginselen in alle opzichten is
toegedaan. Deze verklaring zal hem moeten
dekken tegen eventueele verwijten van de zijde
twintig; met iets gebiedends in zijn houding,
zorgeloos en toch onafhankelijk, waardoor men
hem veel ouder zou schatten. Daar was iets
ondoorgrondelijks, iets dat de nieuwsgierigheid
opwekte, in de uitdrukking van zijn gelaat, een
blik in zijne donkere oogen die zóóveel kon be-
teekenen dat men er zich in gissingen over ver
diepte. Hij was lang en krachtig, met spieren
die een krijgsman hem zou benijd hebben, en toch
was er iets traags en looms in zijn voorkomen
alsof hij iemand bij zich zou willen hebben die
hem de moeite bespaarde zijn hand op te heffen.
Ethel Darricot was gelukkig terwijl zij daar
naast hem zat, beiden zwijgend, met de prachtige
kleederen en schoone gezichten die daar in het
rond dwarrelden, vóór hen, en de dansmuziek
die zoo vroolijk in hunne ooren klonk. Zij keken
een poosje toe zonder spreken toen zei Ethel,
peinzend:
„Wat al lieve gezichtjes, vindt ge niet
„Ik geloof het wel. Ik verwonderde er mij
juist over dat niet éen mij bijzonder lief toescheen.
Zou het niet altijd zoo zijn, Ethel dat als een
man er éen waarlijk lief heeft, hij in alle andere
iets onvolkomens ziet, omdat zij niet precies aan
het hare gelijk zijn
Hij had haar nooit te voren Ethel genoemd.
Het deed haar hart iets sneller kloppen en zij
antwoordde hem niet omdat zij niet wist wat te
zeggen. Hij merkte het niet op, ten minste hij
sprak langzaam voort, bijna onwillekeurig als het
ware, woorden die gesproken moesten worden.
dér anti-liberale partijen, die zijne candidatuur
hebben aangegrepen als een middel om onder de
liberalen verwarring te stichten en Kerdijk uit de
kamer te weren.
„Velen, die van Stolk gestemd hebben, willen
er niets van hooren, dat zij daarmede ontrouw
zouden hebben gepleegd aan hunne liberale be
ginselen. Zij beweren, dat diens candidatuur van
huis uit geen ander karakter heeft gehad dan die
van eene liberale candidatuur, en zij maken er
Orde en Burgerplicht een verwijt van, als zouden
deze vereenigingen, door Kerdijk te stellen, ver
deeldheid hebben gesticht onder de liberalen.
Tegen dat verwijt valt echter aan te merken,
dat het vóórdat van Stolk candidaat gesteld werd,
vrij algemeen bekend was dat Kerdijk de candi
daat zou zijn van Burgerplicht en Orde. Men
mag dan ook aannemen, dat de nieuwe kiezers-
vereeniging Rotterdam alleen om de macht van
de beide oude liberale vereenigingen te breken
met een anderen candidaat voor den dag is ge
komen, en van Stolk heeft gekozen om op
familie-invloeden te speculeeren en tevens een
dubbelzinnig spel te kunnen spelen.
„Hoe het echter zij, in geen geval kan gezegd
worden dat de loop van zaken gestrekt heeft
om de liberale partij te Rotterdam te versterken.
Er is verdeeldheid gezaaid en heel wat kwaad
bloed; gezet, en men heeft koren gedragen op den
molen der tegenpartij. Daargelaten dan nog,
dat men, door de verkiezing van Kerdijk te ver
hinderen, aan de tweede kamer een man onthou
den heeft, die daar aan het vader and uitst jiiende
diensten had kunnen bewijzen."
De commissie van rapporteurs over het school-
wetsontwerp bestaat uit de heeren van Delder,
de Bruijn Kops, Geertsema, Lenting en Moens.
Van den kolonel van der Heyden, den tegen-
woordigen gouverneur van Atjeh, wordt het vol
gende staaltje verhaald van de wijze, waarop hij
een twintigtal jaren geleden omging met de inland-
sche hoofden in een gedeelte van Bandjermasin
(Borneo), waar hem het politiek gezag was opge
dragen.
Zijn invloed op de hoofden was onbegrensd.
Hij ging wel wat cavalierement met hen om,
maar de „ijzeren hand onder den fluweelen hand
schoen" liet zich nu en dan stevig genoeg voelen
om ontzag af te dwingen.
Aan een dier heeren had hij eens bevolen, een
weg of een brug te doen maken. Niettegenstaande
herhaalde aanmaningen was er na drie maanden
nog niets van weg of brug te zien. Van der
Heyden noodigde den nalatige bij zich te eten en
„Ik weet niet waarom ik het u nu zeg, Ethel.
Het was zeker mijn bedoeling niet, toen ik u
hier deed plaats nemen; maar ik heb u liet. Ik
wensch dat gij de mijne wordt, mijn vrouw,
altijd naast mij om een groote leegte in mijn
leven aan te vullen. Wat zegt uw hart? Kunt
gij het doen
Ethel zweeg een korten tijd. Zij deed zich-
zelve zijne vraag nog eens het was niet of
zij hem lief had, maar of zij zijn lot wilde deelen,
zijn vrouw zijn. Zij verbleekte voor zij ant
woordde, maar toen haar antwoord kwam, werd
het beslist uitgesproken:
„Neen!"
Howard Revere keerde zich om en zag haar
een oogenblik aan keek in hare oogen en naar
haar gelaat, waaruit een taal sprak, even beslist
als haar toon was geweest. Hij redeneerde niet
met haar en drong niet bij haar aan. Dat lag
niet in zijn aard. Hij boog alleen.
„Wilt gij dansen?" zei hij een oogenblik later,
opstaande toen een nieuwe dans werd begonnen.
Zij legde een koude hand in de zijne en mengde
zich weer onder de dansers.
Ethel Darricot had een nichtje een jaar
ouder, iets minder mooi, maar met een scherpen
blik op menschen en zaken. Zij was een wees,
die in het gezin van haar oom Darricot als een
dochter werd behandeld. Dien avond bleven deze
twee bij het vuur zitten in de kleine kleedkamer
tusschen hare beide kamers in, en praatten samen
zooals meisjes na een bal doen. Alleen was
vroeg naar de reden van zijn verzuim. Het
eenige antwoord echter,dat hij uit den weder-
spanneling kon trekken, luidde: loepa t(ik heb
het vergeten).
Na den maaltijd noodigde van der Heyden den
inlander uit, met hem de versterking eens rond
te wandelen, waarin zij zich bevonden. Na zeker
bastion bezichtigd te hebben liet hij zijn metgezel
eenvoudig onder eenig voorwendsel daar achter, en
vervolgde zijn weg. De schildwacht had reeds
vooraf consigne gekregen, zijn ongenoodigden
gast onder geen voorwendsel te laten vertrekken.
Een week lang deed van der Heyden hem het
genoegen smaken der samenwoning met de een
zame schildwachten, wier maaltijd en rustplaats
hij moest deelen. Toen wandelde de bevelhebber,
als bij toeval, weder langs het bewuste bastion,
en de bedrogen bedrieger kwam hem natuurlijk
dadelijk aan boord met zijne klachten. „Hé,
was het verwonderde antwoord „heb ik u daar
al dien tijd laten zitten Ik wist niet dat ik er
u had achtergelaten. Neem mij niet kwalijk,
loepa
Met intrekking der bestaande bepalingen om
trent het gebruik en de inrichting der bestelkaar-
ten voor boekwerken enz., wordt ter uitvoering
van het koninklijk besluit dd. 3 Augustus 1877
(Stbl. n° 164) nader, met ingang van 1 April e. k.,
het volgende vastgesteld
a. De bestelkaarten moeten vervaardigd zijn
van licht grijs gekleurd kaartpapier, van geene
mindere stevigheid dan het papier der briefkaarten.
b. De afmetingen der kaarten moeten zijn:
niet minder dan 9 centimeter in de breedte en
12 centimeter in de "lengte en
niet meer dan 13 centimeter in de breedte en 18
centimeter in de lengte.
c. De kaarten zijn aan de voorzijde bovenaan
te voorzien van het volgende gedrukte opschrift:
Bestelkaart voor boekwerken enz.,
in duidelijke letters ter hoogte van minstens 4 a
5 millimeter. De voorzijde der kaart mag verder
volstrekt niet anders bevatten dan het adres van
den persoon, voor wien zij is bestemd.
d. De bestelling, welke aan de achterzijde de r
kaart is te plaatsen, moet geheel of gedeeltelijk
gedrukt zijn. Voor zooveel het gedrukte gedeelte
betreft, is het formulier te volgen van de model^
bestelkaart, welke op de postkantoren ter inzage
voorhanden is, en waarvan aan eiken binnen den
kring van het postkantoor gevestigden boekhan
delaar op zijne aanvraag éen exemplaar kosteloos
wordt uitgereikt.
e. De schriftelijke bijvoegingen, doorhalingen
of onderstreepingen in het sub d bedoelde for
mulier der bestelling zijn beperkt tot den titel,
Ethel stiller dan gewoonlijk en haar nichtje Grace
zag haar heimelijk, maar oplettend aan.
„Hebt gij niet iets verloren?" vroeg Grace
eindelijk met een veelbeteekenende uitdrukking.
„Neen, ik geloof het niet," antwoordde Ethel,
naar hare ringen en braceletten ziende.
„Verloren was misschien geen goed woord. Ik
bedoel: hebt gij van avond niet iets weggewor
pen waaraan gij behoefte zult hebben en dat gij
te vergeefs zult zoeken als de jaren voorbij gaan
Ethel sloeg haar oog neer voor dien doordrin
genden en toch vriendelijken blik, die onderzoe
kend op haar gelaat rustte. Zij bloosde. Haar
antwoord was een vraag, die eigenlijk niet veel
betéékende.
„Hoe weet gij toch alles, Grace Hoe hebt gij
dit gegist?"
„Ik zag het alles in pantomime. Woorden
zouden niet zóóveel hebben kunnen uitdrukken
als uw gelaat en het zijne. Het bedroefde mij,
want ik geloof dat ge hem liefhebt."
„Dat vrees ik ook. Maar dat vroeg hij mij
niethij vroeg alleen of ik zijn vrouw kon
worden."
„En gij zeidet hem van neen? Dat spijt mij,
want ik denk niet dat hij het ooit weer zal vra
gen. Als ge hem liefhebt, waarom trouwt gé
dan niet met hem?"
„Omdat ik vrees dat mijn liefde voor hem
eens zal ophouden. Het zorgeloos, doelloos leven
dat wij vrouwen leiden is al erg genoeg. Het
strijdt zoowel met mijn smaak als met mij na bo-