N». 49. 121« Jaargang! 1878.
W oensdag
27 Februari.
ARME ZEPH!
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advértentien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.; van 1—7 regels 1,50
-iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
EIJItS-BEFASTINOEK
Middelburg, 26 Februari.
Spoor we gelieve rij en.
~j1 - - -ii,- - - i
L
I Ji
L1)
De burgemeester van Middelburg,
maakt bekend:
dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger
der directe belastingen ter invordering is verzon
den de door den provincialen inspecteur der directe
belastingen enz. te Middelburg, den 20"" Februari
1878, invorderbaar verklaarde kohieren n»' 9 en
10 der belasting op bet personeel voor het dienst
jaar 1877/8, met uitnoodiging aan ieder wien
zulks aangaat, om na bekomen kennisgeving van
zijnen aanslag, ten spoedigste het door hem ver
schuldigde te kwijten, met herinnering tevens,
dat de bezwaren, welke dienaangaande mochten
bestaan, binnen drie maanden na heden belmo
ren te worden ingediend;
terwijl hij voorts de belastingplichtigen, die in
den loop des dienstjaars een perceel verlaten,
zonder daarin eenige roerende goederen of iemand
in hunnen dienst achter te laten, indachtig maakt
op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op
de personeele belasting van den 9=n April 1869
(Staatsblad n° 59).
Hiervan is heden afkondiging geschied waar
het behoort.
Middelburg, den 25en Februari 1878.
De burgemeester voornoemd,
SCHÖRER.
De strijd over de verkiezing van den heer Brocx
te Winschoten neemt steeds grooter proportien
aan. De heer Winkler Prins, predikant der Doops
gezinde gemeente te Wildervank, die deze caiidi-
datuur van den aanvang af het sterkst gesteund
heeft, zond aan de Veendammer courant, wier
medewerker hij tot dusverre was, een artikel, dat
door dit blad geweigerd werd. Daarop bood hij
het aan de Nieuwe Veendammer courant aan, die
het opnam, te gelijk met eene verklaring van den
heer Prins dat hij voortaan zijne medewerking
aan de N. V. Ct. zou verleenen.
In dit opstel komen o. a. de volgende zinsneden
voor
„Wat 's lands verdediging betreft wij stellen
prijs op onze zelfstandigheid, maar zijn er tevens
van doordrongen, dat de verdediging van Ne
derland tegen eene mogendheid als Pruisen de
grootste onzin is.
„Maar al was zij mogelijk, wat ik pertinent
ontken, wat beteekent zij dan nog voor onze
noordelijke provinciën Liggen Groningen, Fries
land, Drente, enz. niet geheel open voor den
vijand, dié van de oostzijde nadert? Moeten die
gewesten als vijandelijk land beschouwd en be-
FEXJXL.3L.ET03ST.
5.
DOOK
F. W. ROBINSON.
II.
EEN BUITEN-PAETIJ.
Hij wandelde op zijn gemak van Bromley naar
de commonaarzelend toen hij dat schilder
achtige plekje bereikt had, of hij er voort zou
wandelen tot het tijd werd om met den trein
huiswaarts te keeren. Toen kwam het geluid
van stemmen op den zomerwind gedragen, tot hem,
blij gelach en vroolijke muziek; en toen hij op
de brug stond die de twee meeren van Keston
scheidt, kon hij de buitenpartij in vollen gang
zien en getuige zijn van de vroolijkheid zonder
ze van al te nabij te zien. Als hij plan had
gehad zich bij het gezelschap te voegen, zag hij
daar nu van afhij was er tevreden mee een
uurtje in de verte te drentelen, naar de muziek
te luisteren en te kijken naar hetgeen, van zijn
eenzaam standpunt, algemeene vroolijkheid scheen.
Hij zou gaarne een vluchtigen blik op Zeph heb
ben geslagen, om te zien hoe zij er in haar feest
gewaad en in den zonneschijn die op het land-
handeld worden, omdat men het geconcentreerde
defensiestélsel heeft aangenomen, dat hoofdzakelijk
het behoud van Amsterdam bedoelt? En is dat
behoud van Amsterdam niet eene hersenschim)
wanneer men let op de verbazende overmacht
van Pruisen?
„Maar de nationale eer?
„Die eer is in mij hoog eene dwaas
heid, welke met hétibloed vaneen
Nederlander nog veel teduu rbetaald
bou w ezen.
„Neen wij zeggenschaft het leger af en
beperkt zooveel mogelijk de marine. Ontheft de
burgers van de zware lasten, waaronder zij ten
gevolge van de begroetingen van Oorlog en marine
gebogen gaan. Wil men het Nederlandsche volk
groot, zelfstandig en roemrijk maken, dat men
voor degelijk onderwijs zorge. Het leger en de
vloot kunnen ons niet behoeden; zij zijn nutteloos.
„Als wij zoo spreken, meenen wij vrij wat meer
vaderlandsliefde aan den dag te leggen, dan de
Amsterdamsehe defensiemannen.
„Wij zijn derhalve niet bang, om mannen naar
de tweede kamer af te vaardigen, die onkosten
voor leger en vloot zooveel mogelijk willen doen
inkrimpen."
Het Handelsblad wenscht zich geluk, dewijl het
den heer Winkler Prins tot deze verklaring heeft
uitgelokt. Men weet nu althans waar het den
mannen om te doen is, die den heer Brocx eene
plaats in de volksvertegenwoordiging wenschen
te bezorgen.
De heer Goeman Borgesius heeft beweerd dat
het hem niet om de afschaffing van leger en vloot
te doen is. Het is wenschelijk dat hij nu alle
verwantschap met de denkbeelden van den heer
Prins openlijk van zich afwerpe. Een volksver
tegenwoordiger behoort niet onder de verdenking
te liggen „dat hij de nationale eer be
schouwt als eene dwaasheid."
Wat de redeneeringen van den heer Prins aan
gaat, het Handelsblad geeft zich de moeite
om die te wederleggendoch wij achten dit
inderdaad vrij overbodig. Het meest afdoend
argument, dat men daartegen aanvoeren kan,
komt ons nog voor het dubbeltjes-argument. Als
wij geen leger hebben om, zooals België nog
met goed gevolg in 1870 gedaan heeft, de
legers der oorlogvoerende mogendheden buiten
onze grenzen te houden, dan zullen die legers,
zoodra het hun goeddunkt, ons land bezetten en
de knevelarijen der vreemde soldaten zullen
ons meer geld kosten dan het onderhoud van
een eigen leger. Wanneer wij geannexeerd wor
den, dan zal een veroveraar ons den algemeenen
dienstplicht opleggen, van welken wij tot dusverre
niet hooren willen en dat zal ons op meer opoffe-
schap neerviel uitzag. Hij was er toch niet
bijzonder nieuwsgierig naar. Zij was een mooi
meisje, wie zeker alles goed stond, en hij hoopte
alleen dat zij een beter cavalier dan „dikken
Ben" zou hebben gevonden. Hij rookte een sigaar
en stond tegen de leuning- van de brug aan,
en viel in een half droomerigen toestand, totdat
het vroolijk lachen van twee meisjes zijn aan
dacht trok. De eene was lang en dé andere forsch,
en beiden waren jong. Zij verstopten zich voor
hare minnaars, misschien, of wel,blijde een weinig uit
de volte te zijn, liepen zij vlug tusschen de
varens en het gras en langs de bocht van den
waterkant dicht bij den advocaat.
„Kom hier, Zeph, dezen kant uit is het rustig,"
hoorde Dudley het langste meisje zeggen. „Wij
hebben voor het eerste half uur genoeg van Ben
en Charlie."
„Dat zou ik ook denken," antwoordde Zeph en
toen zweefde het meisje, met wie hij in de Gran-
dison-kamer had gedanst, hem als een nimf in
wit neteldoek voorbij, gevolgd door haar gezellin.
Beide meisjes keken naar Dudley toen zij langs
hem gingen 't was een gewoonte van Gran-
dison-meisjes, om zich heen te zien en het
lange meisje lachte, niet al te zedig misschien,
om den ernstigen, mooien wandelaar. Zeph wierp
een vluchtigen blik op Dudley, en ging hem
voorbij, geheel onbewust dat hij haar cavalier
was geweest en hij liet haar gaan, maar riep
toen eensklaps:
„Zeph!"
ringen te staan komen, alzoo duurder zijn dan
tegenwoordig.- En éindelijk, wat de geldelijke
lasten betreft welke eene inlijving ons zou opleg
gen, de Franschen hebben ons. in en na 1795
genoeg bewezen op welke manier de vreemdelin
gen het rijke Holland weten te plunderen en uit
te zuigen. Wil men echter iets naders weten
van de financieele voordeelen,. aan het „groote,
Duitsche vaderland" verbonden, dan informeere
mek maar eens in Hannover, Nassau, Saksen enz.
hoe duur dat medeburgerschap den ingelijfden
wel kost.
Voor deze soort van argumenten zijn lieden
van het slag van den heer Prins, gewoonlijk niet
ongevoelig. Andere aan hen te besteden is over
bodige moeite. Ze begrjjpen ze toch niet.
Het Journal de Bruges bevestigt het bericht
van het Journal de Gand, dat de regeeringen van
België en Nederland het eens zijn geworden over
de quaestie van Ter Neuzen, en voegt er bij dat
het gesloten tractaat volstrekt geen betrekking
heeft op de zaak van den Luiksch—Limburgschen
spoorweg en nog minder op die van den Grand
Central.
Dit bericht sluit nog niet in zich dat, gelijk
vroeger door het Journal de Gand gemeld werd,
het tractaat reeds onderteekend zou zijn. De
Gentsche Cercle Commercial et industriel heeft dit
laatste zelfs bepaaldelijk tegengesproken en in
het Journal de Gand medegedeeld dat, naar de
Belgische minister van buitenlandsche zaken haar
meldde, in den loop- van het tegenwoordige zit
tingjaar vermoedelijk een wetsontwerp tot be
krachtiging der nieuwe conventie aan de kamers
ingedeeld zal worden.
Het Journal de Gand voegt hier nog bij dat,
volgens haar inlichtingen uit den Haag, de grond
slagen voor het tractaat den 19ei1 dezer tusschen
de beide regeeringen waren vastgesteld. Op het
oogenblik echter dat het voorloopige tractaat
onderteekend zou worden, was eene kleine moei
lijkheid gerezen, die nog niet opgelost, doch niet
van zooveel gewicht is, dat men aan het spoedig
tot stand komen der overeenkomst behoeft te
twijfelen.
In aanmerking nemende, dat de stand van zaken
in Atjeh, sedert het tijdstip waarop de tot dusver
geldende regelingen omtrent de inkomsten van
officieren en minderen aldaar en omtrent andere
aangelegenheden wérden gemaakt, groote veran
deringen heeft ondergaan, heeft de gouverneur-
generaal van N. I. bij eeii bésltót van 15 Jah.
1878, no. 6, in die regelingen eenige wijzigingen
gebracht, die tot niet onbelangrijke bezuinigingen
zullen leiden. Dit besluit, hetwelk was vooraf-
De beide meisjes stonden stil, en de jongste en
schoonste keek verlegen van onder haar met
witte zijde gegarneerd hoedje naar den heer op,
die haar z,oo familiaar had aangesproken.
„Ik heb de eer niet," zei ze heel zedig en zacht,
„ik ik herken u niet, heusch."
„Het is een grapje van den heer, zei de
andere, luid en lachend, „hij hoorde mij u Zeph
noemen, is het niet
„O neen," antwoordde Dudley, „ik heb deze
jonge dame vroeger ontmoet, alleen is haar ge
heugen niet heel best, en in de Grandison-kamers
zijn er cavaliers te over."
Zeph keek hem oplettend aan, en toen klapte
zij zachtjes in de handen, een oude gewoonte van
haar en glimlachte.
„Ik weet het!" riep ze uit; „ik weet het nu.
Het was bijna twee maanden geleden op een
Dinsdag avond. Gij danstet een wals met mij."
„En daarna de Lanciers," voegde Dudley er bij.
„Natuurlijk; ik herinner me alles."
„Alles weet ge dat wel vroeg hij met
nadruk.
Zeph bloosde sterk en keek een anderen kant uit.
„Ik heb het niet vergeten," zei zij. Toen keek
ze hem weer aan en zei: „woont ge hier in dit
schoone gedeelte van de wereid?"
„O neen, ik ben een echte Londenaar," ant
woordde hij.
„Hoe vreemd dat ge dan vandaag in Keston
rijt."
„Volstrekt niet."
gegaan door de opdracht van het civiel en mili
tair beheer in Atjeh aan een gouverneur, bevat
verschillende bepalingen, waarbij het tijdstip van
staking of wijziging der tot dusverre aan de mili
tairen en ambtenaren in Atjeh toegekende buiten
gewone voordeelen worden bepaald en die wijzi
gingen zelf worden geregeld. (St. Ct.)
Een ingezeten van Goes schrijft het volgende
aan de Goesche courant.
„Jl. Dinsdag 19 dezer ontving ik per expeditie
van Gend Loos een vaatje portwijn, groot 18
liters. Dit vaatje is verzonden uit Ter Neuzen den
18H« dezer per stoomboot de Wester-Schelde tot Vlis-
singen, en verder per spoor naar Goes. Aan het
verzegelde bomgat was niets beschadigd, maar in
den bodem was een gaatje geboord, dat later
met een houten pinnetje is aangevuld. Ruim 3
liters waren uit dat vaatje ontvreemd, wat bij de
aftapping bleek.
„Of nu die ontvreemding op stoomboot of
spoor heeft plaats gehad, laat ik in het midden;
genoeg is het, dat tegenwoordig niets meer vei
lig is bij verzending. Het blijft mij een raadsel,
dat de justitie zoo kalm blijft in onderzoek en
opsporingzoovele feiten zijn reeds vermeld en
nagenoeg dagelijks vermeerdert dat getal."
De Standaard heeft onder haar verkiezings-
advertentiën er ook een ten gunste van den heer
van Goltstein, en acht het noodig onder zijn
hoofdartikelen te waarschuwen tegen de meening,
dat baron van Goltstein tot de anti-revolutionaire
partij behoort. „Ons dunkt, voegt het blad er bij,
bet behoorde regel te worden, dat bij verkiezingen
duidelijk in elke advertentie ter aanbeveling van
candidaten stond uitgedrukt, of deze antirevolutio
nairen, liberalen, Roomsche of conservatieve can
didaten waren. Zooals 't nu gaat, raakt een een
voudig kiezer in de war."
Meer afdoende is 't geen door sommige bladen
wordt gedaan. Daar worden geen ongeteekende
advertentiën ten bate van den eenen of anderen
candidaat opgenomen. Op deze wijze wordt fop
pery, waarvoor de Standaard vreest, belet.
Naar aanleiding van het verzoek van eenige
ingezetenen van Steenwijk, om zoo mogelijk het
kohier van den hoofdelijken omslag der gemeente
over 1878 in de Oprechte Steenwijker courant op
té nemen, wendde de uitgever van dat weekblad
zich ter bekoming van afschrift van dat kohier
tot de bevoegde autoriteiten ontving daarop
ten antwoord „dat de stukken, waarvan afschrift
kan worden verkregen, uitdrukkelijk bij de ge-
„Wij hebben hier van daag een Grandison-
buiteupartij", zei ze.
„Ja, ik zou niet gekomen zijn als ik de ad
vertentie niet in de courant had gelezen", zei hij
koeltjes.
„Maar gij
„Ik neem geen deel aan de partij. Welneen
nu nog niet. Het is niet waarschijnlijk dat ik
het doen zal," voegde hij er bij, „het wordt laat,
en ge zult gaarne naar huis gaan."
„Ja, maar waarvoor kwaamt ge dan hier?"
vroeg het nieuwsgierige meisje.
Dudley antwoordde niet dadelijk en was ver
baasd dat Zeph's gezellin, zoo haastig voor hem
antwoordde en zoo ter zake. Men kon geen
loopje nemen met Carrij Saunders. Zij was zes
en twintig, had sinds jaren te Grandison gedanst
en kende het menschelijk leven vrij wel.
„Wat hebt gij die gekke vraag te doen, Zeph?"
riep ze half verontwaardigd. „Ge weet het even
goed als hij. Ge hebt dit plannetje samen over
legd. Ge kunt mij niets wijsmaken; ik ben niet
gek. Maar ge hadt me toch wel kunnen zeggen
dat ge dien heer hier zoudt ontmoeten."
„Ik had geen afspraak met dien heer. Heusch."
„Op mijn eer, dat had ze niet," voegde Dudley
er tot haar verdediging bij.
„Nu, maak dat een ander wijs," zei het onge-
loovige meisje. Ik weet het best. Wel, zei
ze hartelijk lachend, „ik zal er Ben geen woord
van zeggen, maar blijf niet te lang weg, Zeph,
of hij zal een drukte van belang maken."