N°. 36.
121® Jaargang.
18T8.
12 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentienj 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw:, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 11 Februari.
JONKER PAUL.
V (nuad.)
>Uh
De Arnhemsche courant deelt liet volgende
staaltje van de langzaamheid onzer militaire
rechtspleging mede
„Te Harderwijk is na een arrest van drie maan
den een onderofficier ontslagen. De misdaad van
dezen man bestond hierin, dat hij zich niet ver
eenigen kon met een straf van acht dagen poli
tiekamer.
„Drie maanden had het hoog militair gerechts
hof noodig voor het onderzoek dezer zaak en na
dit tijdsverloop kwam de onschuld van den on
derofficier aan den dag."
Drie maanden is een lange tijd, vooral wanneer
het eene zoo eenvoudige zaak betreft als hier het
geval schijnt te zijn geweest, daar het geheele
proces geloopen heeft over de al- of niet ver
trouwbaarheid eener verklaring van een politie
agent. Toen bewezen was dat deze onwaarheid
gesproken had, was ook het bewijs geleverd van
de onrechtvaardigheid der opgelegde straf.
De ware fout zit echter niet in de langzaam
heid, maar in de ongerijmdheid onzer militaire
rechtspleging.
Deze vindt goed, te bepalen dat ieder militair,
die zich over eene ondergane straf beklagen
wil, beginnen moet met weder in arrest te gaan.
Zulk een arrest duurt in den regel niet kort.
De militaire autoriteiten zijn toch uit den aard
der zaak niet bijzonder geneigd om zulk een
„mopperaar" aan kort en goed recht te helpen.
Liefst laten ze hem, alvorens hem recht geschiedt,
„een beetje brommen."
Het gevolg dezer manier van procedeeren is,
dat klachten over opgelegde straffen hij ons leger
en onze vloot betrekkelijk weinig voorkomen.
Tegenover de, - alles behalve groote, kans
van eindelijk gelijk te krijgen, staat toch voor den
klager de zekerheid van een langdurig voor-ar
rest, en van naderhand bij zijne meerderen voor
goed, als een „lastig sujet", met eene zwarte kool
aangeteekend te staan.
Waar is de hervormer van ons krijgswezen te
vinden, genoeg aan het ouderwetsche militairisme
ontgroeid, om ons van deze en andere ongerijmd
heden te verlossen? Eene goede krijgstucht is
toch, zouden wij meenen, ook wel denkbaar, al
wordt niet aan het onrecht en de willekeur op
alle mogelijke manieren de hand boven 't hoofd
gehouden.
Maar daartoe zou noodig zijn eene geheele
herziening van ons militair recht. En over dat
FEXJILiLETOJSr.
25.
Eea vertelling van Hans Warring.
XIV.
„Ik heb dikwijls gedacht," zei Hanna, die zoo
bescheiden was te vermijden om Marie aan te
zien, op wier gelaat zij een groote verandering
van uitdrukking en kleur had bespeurd, „ik beb
dikwijls gedacht dat het voor een vrouw, die mijn
oom hoogachtte, en in wie hij een onbepaald
vertrouwen kon stellen, niet moeielijk zou zijn
hem gelukkig te maken en zelve gelukkig te zijn.
Er is zooveel goedheid en edelmoedigheid in zijn
karakter. En als het waar is, dat men iemand
het best kan beoordeelen als men hem in zijn
®igen huis en in den omgang met zijne onder-
hoorigen ziet, dan moet men een hoogen dunk
van hem krijgen. Hij is een goedig meester, die
zich veel om het welzijn zijner bedienden bekom
mert. Men merkt terstond dat hij wenscht dat
iedereen in zijn huis het naar zijn zin hebbe.
Maar Marie gij zijt toch niet boos op mij,
dat ik zoo spreek?"
reuzenwerk kan men niet spreken, zonder
onmiddellijk ten antwoord te krijgen dat dit moet
wachten op dat andere reuzenwerk, de herziening
van ons wetboek van strafrecht. En intusschen
hoort men van de zeer bescheidene wijziging der
crirnineele wetboeken, (dat voor dè zeemacht voor
namelijk), welke in het vorige jaar aan de tweede
kamer is ingediend, niets meer!
Sedert een paar dagen liepen in den Haag ver
ontrustende geruchten over de gezondheid van
Z. K. H. den prins van Oranje.
Daar echter buitenlandsche bladen berichten
dat de tegenwoordigheid van ónzen troonsopvol-
ger is waargenomen bij een duiven-schietwedstrijd
te Monaco, en daar een Nederlander te Nice aan
•het Haagsche Dagblad getelegrafeerd heeft dat hij
den prins in een open rijtuig heeft zien zitten,
bestaat er grond om aan te nemen dat de toe
stand van den kroonprins geen reden tot onge
rustheid voor de natie oplevert.
Z. K. H. prins Hendrik der Nederlanden zal
zich ter gelegenheid van de aanstaande huwelijks
verbintenissen der beide prinsessen van Pruisen
naar Berlijn begeven, teneinde aan den keizer van
Duitschland en de verdere leden van het Duitsche
hof 'skonings gelukvrenachen over te brengen.
De Staats courant van 10 en 11 dezer bevat
het kon. besluit van- den 2en Februari jl. (Staats
blad nö. 7), waarbij een bijvoegsel tot een regle
ment van politie voor de scheepvaart en de
vlotvaart op den Rijn, ingevoerd bij kon. besluit
van 24 Juni 1869 (Staatsblad no. 106), van kracht
wordt verklaard voor alle rivieren in gemeld
besluit genoemd.
Door den consul-generaal der Nederlanden te
Rio de Janeiro is tot vice-consul der Nederlanden
te Paranaguay, voor de provinciën Parana, aan
gesteld J. G. da Silva jr., en te Desterro voor
de provincie Sta. Catarina, F. Hacbradt jr., een en
ander ter vervanging respectievelijk van J. P. da
Rocha en F. C. Hachradt, wien op bun verzoek,
eervol ontslag uit voormelde betrekkingen is ver
leend. (Staats-conr.)
Blijkens een op 9 dezer aan het departement
van binnenlandsche zaken ontvangen telegram van
den consul-generaal der Nederlanden te Odessa,
is op dien dag officieef hekend gemaakt dat de
uitvoer van granen en levensmiddelen aldaar
„Mijn lief kind, hoe zou ik daar boos om kunnen
zijnGa voort ik hoor gaarne een vriend
prijzen."
„Als gij mij „kind" noemt, moet gij u getroos
ten mijn moedertje te zijn. Mag ik u zoo noemen,
hebt ge er niets tegen?"
„Van harte gaarne! Ik werd reeds moedertje
genoemd toen ik nog lang zoo oud niet was als
gij nu zijt. En de zoon, dien ik met liefde en
zorg groot gebracht heb, moet nn zijne rechten
aan u afstaan. Ik heb een voorgevoel, dat ik hem
verliezen zal aan iemand wier liefde hem meer
waard is dan de mijne. Een moeder kan er zich
niet te vroeg aan gewennen afstand te doen; ik
vrees dat ik die ervaring over korter of langer
tijd met u ook zal opdoen. Maar de man aan
wien ik u eens zal afstaan, moet heel wat betee-
kenen. Alleen de beste vindt genade in mijne
oogen."
„Maak u niet ongerust moedertje! Het gevaar
van mij te verliezen is niet groot. Verlangt ge
dat ik een verdrag met u sluiten zal om in't ge
heel niet te trouwen? Ik ben er toe bereid."
Marie richtte het gezicht van het jonge meisje
omhoog en zag haar in de oogen. Zij had het
voornemen gehad haar schertsend te berispen,
van onwaarheid te beschuldigen; maar Hanna
keek haar met zulk een treurigen, hulpeloozen
blik aan, dat zij zweeg. Zij vergenoegde zich
met haar in de armen te sluiten en aan haar hart te
'aten rusten. Zoo stonden zij zwijgend bij elkaar
tot dat er aan de deur getikt werd en de knecht
weder geoorloofd is(zie Staats-cour. van 15
November jl.)
De Staats-courant van 10 en 11 dezer bevat de
beschikking van den minister van binnenlandsche
zakëh,'":'houdende .indeeling in onderkiesdistricten
van de hoofdkiesdistricten Steenwijk, Zwolle,
Almelo en Deventer.
Als candidaat der katholieken te Zevenbergen
wordt thans door de Tijd genoemd de heer J.
Diepen, lid der provinciale staten en wethouder
te Tilburg.
De Russische koopman Sibiriakow te Moskou,
die het derde gedeelte bekostigt van de Zweed-
sche Noordpool expeditie, welke in dit jaar zal
uitzeilen, heeft per telegram aangeboden om de
10,000 gulden, welke nog aan de Nederlandsche
Noordpool-expeditie ontbrekente geven. Als
voorwaarde stelt hij daarbij, dat de expeditie ook
het bereiken van den mond der Jenisei-rivier tot
haar doel stelle.
Welke beslissing het Noordpool-comité op dit
aanbod nemen zal, weten wij nietmaar wij doen
de vraag: „zou werkelijk in het rijke Nederland
het nationaliteitsgevoel zoo diep gezonken zijn,
dat men voor de geheele uitvoering van zulk eene
echt nationale onderneming den financieelen steun
van den vreemdeling noodig heeft?" (Hbl.)
De kamer van koophandel te Amsterdam heeft
besloten te verklaren, dat zij het als van het
hoogste belang beschouwt, dat de vaart op het
Noordzeekanaal vrij worde, maar het oogenblik
nog niet gekomen acht tot het doen van een stap
deswege bij de regeering.
De Haagsche plaatselijke commissie voor de
herdenking der Unie van Utrecht heeft inteeken-
lijsten rondgezonden voor bijdragen: 1® voor de
oprichting van een blijvend gedenkteeken te
Utrecht; 2° voor eene plaatselijke feestviering te
's Gravenhage.
Aan de reeds in ons vorig nomm er per telegraaf
gedane mededeeling omtrent de hesluiten, geno
men op de algemeene vergadering van „Eigen Hulp"
te 's Gravenhage, voegen wij nog het volgende toe.
Door het district Ylissingen werd de wensche-
lijkheid betoogd van het vestigen van centraal-
magazijnen in groote steden ten behoeve van kleine
gemeenten, waar het verlangen naar coöperatie
afstuit op den onwil van leveranciers om con
tracten aan te gaan. Daar het blijkt, dat Am
sterdam de zaak reeds ter hand heeft genomen,
kwam zeggen dat men beneden met de thee op
haar wachtte.
In de groote zaal, waar het licht brandde en
de thee klaar stond, liepen Paula en Reinhard,
die kort na zijn zuster gekomen was, al pratende
op en neder. Zij schenen zeer gewichtige dingen
te verhandelenwant Paula sprak druk en opge
wonden. Max hoorde haar ernstig, oplettend en
zoo verdiept aan, dat hij bij het binnenkomen
der beide jonge dames slechts even opkeek en
zich bij een buiging uit de verte bepaalde. Het
gesprek kon evenwel toch niet voortgezet worden,
want Kayser kwam uit de andere kamer en men
nam plaats aan de theetafel. Reinhard had met
eenigen angst aan het wederzien met Hanna ge
dacht. Hij besefte dat hij zich tegenover haar
door zijn gevoel had laten meesleepen, en moest nu,
als hij volgens zijn geweten wilde handelen, dub-
beld op zijn hoede zijn, vooral daar hij voelde
dat de betoovering, waarvoor hij reeds eenmaal
had moeten zwichten, zijn uitwerking op hem nog
niet verloren had. Hanna had haar plaats achter
den zilveren theeketel ingenomen en nam stil
zwijgend de honneurs waar. Er werd Md en
vroolijk gepraat om haar heen, maar zij hoorde
niets dan het angstig kloppen van haar hart en
de stem in haar binnenste, die haar toefluisterde
„Zij zijn het eens geworden o was die dag
toch maar voorbij en kon ik slechts alleen zijn
Op eens schrikte zij op. Men had haar naam
genoemd en toen zij opzag merkte zij dat aller
oogen op haar gericht waren.
wordt besloten om bet district Amsterdam te
verzoeken in een volgende vergadering een nader
rapport uit te brengen.
Aan de rede, met welke de voorzitter mr. P. F.
Hubrecht de vergadering opende, óntleenen wij
het volgende
„Er zijn op dit oogenblik 78 districten met 8
a 9000 leden. Met de organisatie is men alzoo
een aanzienlijk eind gevorderd. Thans begint
voor Eigen Hulp het moeilijkst gedeelte. Wat
moet er gedaan worden Hoe Locaal of alge
meen En met welke middelen Het kwaad,
dat men uitroeien wil, is bekend. De beste ver
wachting mag omtrent de definitieve organisatie
worden gekoesterd. Ook hierin ziet spreker een aan
winst, dat de twijfelaars van vroeger, tegenstanders
zijn geworden. Daaruit blijkt, dat in de Vereeni-
ging een kracht schuilt, waartegen men meent
strijd te moeten voeren. Tegen de actie vormt
zich de reactie. De oppositie zal de voorstanders
tot werkzaamheid aansporen, opdat nimmer de
dag kome, waarop men zeggen zal, dat deze
Yereeniging veel heeft ondernomen en weinig tot
stand gebracht. In onzen tijd levert de arbeid
des geestes, van welken aard ook, niet meer de
vruchten op, waarop men rechtmatig aanspraak
mag maken. De brave en oppassende huisvader,
de ambtenaar, de kantoorbediende, militair, kuns
tenaar, kan de wettige behoeften van zijn gezin
niet meer bevredigen. Aan die wettige behoeften
tegemoet te komen, was het doel waarmede deze
Yereeniging werd opgericht, en haar tot stand
komen bewijst voldingend dat de behoefte sterk
werd gevoeld. Het is een zonderling verschijnsel,
dat in een tijd van betrekkelijke welvaart de
arbeid des geestes zoo slecht wordt beloond.
Het kan goed zijn, dat de rijken en machtigen
vernemen dat de travailleurs de Vesprit niet ge
nieten wat hun toekomt. Het is góed, dat van
hier daartoe eene stem opga. Toejuiching
Willen zij het niet gelooven of twijfelen zij, dan
kan hun op het sterk sprekende bewijs worden
gewezen, dat in het afgeloopen jaar. van een veer
tigtal ingezetenen der residentie eene roepstem
uitging, niet om te bedelen, maar om de handen
uit de mouw te stekenwelnu, in weinige weken
hebben zich 9000 personen uit alle oorden des
lands bij hen aangesloten. Ziedaar den oorsprong-
der Vereeniging. De aaneensluiting is er. De
eerste taak is den voortbrenger en den ver
bruiker dichter tot elkander te brengen dat zal
eene voorwaarde tot vérbetering van den toestand
wezen." Eenige schakels in den keten, die op
brengst en verbruik verbindt, zullen moeten ver
vallen; degenen, die daarbij belang hebben, zetten
een zuur gezicht. Het is waar dat die lieden
wellicht een andere bestemming zullen moeten
„Gij moet het mij niet wijten, juffvrouw Marie!
hoorde zij haar oom zeggen, „ik kan het niet
helpen. Vraag het haar zelf maar eens, of zij bij
mij gebrek moet lijden
„Maar mijnheer Kayser begon Marie.
„Rechtvaardig mij, kind tegen deze aanklacht
vervolgde Kayser bijna in ernst boos. „Geef
antwoord: ben ik een nare oom, die n honger
laat lijden?"
„Maar mijnheer Kayser
„Ik heb een verwijt in uwe oogen gelezen, en
dat kan ik niet dulden. Spreek toch, Hanna,
krijgt gij niet genoeg te eten en te drinken
Paula en Max lachtenop het gelaat van Hanna
kwam een flauwe glimlach toen zij zich tot Marie
wendde en zei:
„Ik kan u verzekeren, lieve Marie, dat ik nog
nooit in mijn leven zulk een goede keuken heb
leeren kennen als hier. En het is alleen mijn
eigen schuld dat ik er geen beter gebruik van
maak.
„Maar gij wordt slecht behandeld; men ver
waarloost u?" ging Kayser al vorschend voort.
„Volstrekt niet oom
„En als ik het al niet doe, doen de dienstboden
het. Daar hebt ge hij voorbeeld juffrouw Höring,
de huishoudster. Die viert altijd haar kwaad
humeur bot, tegen u zoodra ik mijn hielen ge
licht heb. Zij sluit u op en slaat u, als gij met
haar alleen zijt, is het?"
„Maar oom!" riep Hanna beleedigd uit.
„Hebt gij u dus over niets te beklagen