N°. 9. 121e Jaargang 1878 Vrijdag 11 Jannari. Spoorwegdieverijen. Dit Mad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laïfitb C°. te Brussel en Parijs. Van den 9 dezer af is de prijslijst van effecten opnieuw aanmerkelijk vergroot. Tevens is de volgorde der effec ten in overeenstemming gebracht met die van de officieele prijscourant der Amsterdamsche beurs. Door deze uitbreiding en wijziging, welke geschied zijn in overleg met ver schillende effectenhandelaars, zoo hier als te Vlissingen en Goes, vertrouwen wij aan het ons gebleken verlangen van vele onzer lezers te voldoen. VERKIEZINGEN. Middelburg, 10 Januari. FEUILLETON. 4. JONKER PAUL. MIDDELBIIRGSCHE De Directie der Middelburgsche Courant. De burgemeester van Middelburg, Gelet op art. 2 der wet van den 4en Juli 1850 (Staatsblad n° 37), regelende het kiesrecht en de benoeming van afgevaardigden der eerste kamer van de staten-generaal noodigt bij deze alle inwoners uit om, zoo zij elders in de directe belastingen zijn aangesla gen, daarvan vóór den 15en Februari a. aan het gemeentebestuur te doen blijken. Middelburg, den 10™ Januari 1878. De burgemeester voornoemd, SCHORER. In de vorige week ontvingen wij van een onzer stadgenooten den volgenden brief: „Ter publiekmaking meld ik u dat uit een gesloten kist met een kruistouw voorzien, welks einden waren geplombeerd, op de lijn Eindhoven —Middelburg ten mijnen nadeele een kist si garen is ontvreemd. Eenigen tijd geleden had ik hetzelfde geval, met dit onderscheid dat de dief toen nog zoo eerlijk was om het door hem geledigde kistje, zorgvuldig dichtgemaakt, weer in de pakkist te plaatsen." Een vertelling van Hans Warring. IIL „Wel, Kramer?" vroeg Max. „Alles in orde, mijnheer. Zij zijn bedaard weg gegaan" antwoordde de man, dien men aan zijn spraak terstond als een Oost-Pruis herkende. „Ik heb de ronde gedaan over de plaats en door den tuin en nergens iets verdachts gevonden! Ik denk mijnheer, dat die brandbrief u vrees moest aanjagen, opdat gij te eerder aan hunne eischen zoudt voldoen." „'t Is mogelijkWij moeten intusschen niets verzuimen, wat de voorzichtigheid gebiedt. Elnis en de fabriek schijnen van daag niet bedreigd te worden maar ik maak mij ongerust over de nieuwe machines. Ik wensebte dat de wagens weer veilig op de binnenplaats stonden." „Het zullen twee flinke wagens vol zijn en de weg gaat altijd bergop. Jantje zal de paarden willen ontzien." „Ik zou denken dat zij niettegenstaande dat alles toch reeds hier konden zijn. Blijf op de binnenplaats Kramer, en houd goed de wacht Bijna op denzelfden dag bevatte de Arnhem- sche courant het volgende bericht: „Tot dusverre had de epidemie der spoor wegdiefstallen, althans voor zooveel wij wisten, onze stad nog niet aangetast. Thans vernemen wij echter dat Dinsdag avond ook alhier per Rijnspoor een trommel werd aangebracht, die goed met touw en lak was verzekerd, maar tusschen den Haag en Arnhem bijna geheel van zijn inhoud was beroofd." Bewijzen dat de diefstal-epidemie niet tot de Zeeuwsche of tot eenige anderelijn of streek beperkt is, had de Arnh. Ct. overigens in overvloed kunnen vinden in de menigvuldige berichten uit alle oorden des lands, welke wij ons sedert een zevental maanden beijverd heb ben te verzamelen. Geheel onbeloond is onze moeite niet ge bleven. De heer Geertsema verklaarde in de zitting der tweede kamer van den 14™ De cember jl. dat in het voorloopig verslag over hoofdstuk V der staatsbegrooting de aandacht der regeering gevestigd was op de voortdurende ontvreemdingen, welke op de spoorwegen plaats hebben, en zulks „naar aanleiding van de klachten, die dagelijks in de dagbladen daar over worden aangeheven." Terwijl nu in ons nommer van den 24™ Juli 1877 de eerste alarmkreet werd neergesehreyen, welke door bijna alle bladen overgenomen en door tal van andere klachten gevolgd isj hebben wij althans nu de voldoening dat het feit van de onveiligheid der aan de spoorwegen toever trouwd wordende goederen in de hoogste ver gadering des lands erkend en als een feit, „waarbij het belang van het groote publiek zeer betrokken is," in de aandacht der regee ring aanbevolen is. De heer Geertsema had trouwens eene per soonlijke reden om zich de zaak aan te trek ken, daar hijzelf bijna een slachtoffer der spoorwegdieven geworden was. In de maand Augustus, zoo verhaalde hij aan de kamer, ontvingen zijne kinderen een grooten koffer, die uit Zutfen naar den Haag gezoüden was, gesloten met een goed slot en twee hangsloten. Toen de koffer in den Haag kwam waren de hangsloten er met geweld afgebroken, doch het gewone slot was te stevig geweest, zoodat de daders geen tijd gehad hadden om daar mede gereed te komen. Voorts had een zijner kennissen een koffer, mede uit Zutfen, ontvan- Ik zal tot aan den dijk gaan misschien zie ik ze op den weg." „Heem mij mede, mijnheerHet is zeer mistig buiten en het begint ook reeds erg donker te worden. Buitendien is die dijk aan beide zijden met kreupelbosch beplant, waarin wel een half dozijn kerels zich kunnen verschuilen, die u te lijf kunnen gaan, voordat gij er iets van merkt." „Wij kunnen het huis niet zonder opzicht laten. Hebt ge de honden van de kettingen losge maakt?" „Ja, mijnheer, die loopen op de plaats." „Neem er dan een mede als ge de ronde doet en verwijder u niet te veel van het huis!" Hiermede was het gesprek uit. Marie hoorde de zware voetstappen weer in den gang en de huisdeur viel in het slot. Zij zag dat haar broeder zich gereed maakte om uit te gaan en haar on gerustheid, die door hetgeen zij vernomen had steeds toegenomen was, klom tot afschuwelijken angst toen zij zag dat Max met haastige schreden naar zijn slaapkamer ging en zich ophield bij de kast waarin zijne wapens lagen. Toen hij terug kwam had hij een voorwerp in de hand, dat hij in zijn borstzak verborghij nam zijn hoed. en ging naar de deur, waar hij tegen zijn zuster aanliep, die hem vol bezorgdheid weerhield. „Ga niet Maxriep ze en vatte hem bij den arm, „ik weet dat gij het gevaar te gemoet gaat." „Dwaasheid, kind! Maak u niet noodeloos on gerust Ik verzeker u dat ik zelfs aan geen ge vaar geloof." gen, waaruit alle eetwaren en ook eenige kostbaarheden ontvreemd waren. „Men heeft zich, zoo ging de heer Geert sema voort, tot de directiê'n der betrokken spoorwegmaatschappijen gewénd. De Rijnspoor wegmaatschappij beweerde echter dat op hare lijnen zoo iets nooit kon voorkomenhet ver grijp moest dus gepleegd zijn op de lijnen der Exploitatie-maatschappij. Hetzelfde antwoord ontving men natuurlijk van de directie dezer laatste maatschappij, die van haren kant zeide dat de ambtenaren der Rijnspoorwegmaatschappij de schuldigen moesten zijndat kon niet anders." Hier hebben wij dus de feiten, zooals ze bijna dagelijks in een of ander deel'des lands voorkomen, volledig gepreciseerdgoede sluiting, behoorlijke oplettendheid bij afzenders en ont vangers, dadelijke klacht bij de verantwoorde lijke maatschappijen, om door deze met een praatje afgescheept of uitgelachen te worden. Zulk een toestand is ondragelijk maar moet intusschen maar verdragen worden. Want op de klacht in het voorloopig verslag had de minister van waterstaat geantwoord met de gewone verwijzing naar de „afzenders en gea dresseerden", die door „zorgvuldige inpakking en meer oplettendheid, meer dan door alle andere middelen, konden bijdragen om het kwaad te keeren." En ofschoon de heer Geert sema, uit naam van alle „afzenders en gea dresseerden", had aangetoond hoe weinig al hun inpakken en hun oplettendheid tegen de spoorweg-roovers vermogen, antwoordde de minister toch weder met te wijzen op „het vele dat door het publiek in deze kan worden verricht." Men moet maar goed blijven in pakken en voorts „onmiddellijk klachten inle veren en zorgen dat de geleden schade onmid dellijk ter kennis komt van het openbaar ministerie, dat het misdrijf kan vervolgen. Daardoor kan veel meer gedaan worden tot bestrijding van het bestaande euvel, dan waar toe de regeering alleen hij machte is, In dit opzicht behoort de waakzaamheid van het publiek met die der regeering samen te werken. Anders zal deze, wordt zij door het publiek niet gesteund, in de bestrijding van het kwaad stellig te kort schieten." Wij hopen dat ieder, die deze woorden leest, ze ter harte zal nemen en opvolgen. Der „Waarom hebt gij dan een revolver bij u ge stoken „Om op alles gewapend te zijn. Een man is altijd in een hachelijke positie, als hij weerloos tegenover een gevaar staat." „Als dat mogelijk is, moest gij er u niet aan blootstellen. Bedenk toch wat er voor ons allen op het spel staat!" „Ik herhaal u Marie, gij kunt, wat mij betreft, gerust zijn want men bedreigt mijn persoon niet. Wanneer er sprake is van gevaar, dan betreft het mijne nieuwe machines. Ik heb Jantje naar het station gezonden om ze af te halen en wilde hem nu tegemoet gaandaar hij zoolang uitblijft dat ik vrees dat hij een ongeluk gekregen heeft." „Waarom hebt gij dat voor mij geheim gehou den? 'Anders spreekt gij toch met mij over uwe belangen. Maar ik vrees Max, dat juist de nieuwe machines de uitbarsting zullen verhaasten hadt gij daar niet mede kunnen wachten tot dat de gemoederen een weinig bedaard zonden zijn Gij weet toch hoe wantrouwig de menschen tegenover iedere nieuwigheid zijn." „Ik kan er niets aan doen," antwoordde hij. „Ben ik in een positie om te kunnen wachten Ik heb geen keus. Ik moet ferm doorzetten, of ik ben geruïneerd. De nieuwe machines zijn zóo ingericht, dat ik daardoor een gedeelte der arbeiders kan missen. Ik ken de raddraaiers en zoodra de nieuwe weefgetouwen aan den gang zijn, moeten die lieden weg om een afschrikkend voorbeeld voor de anderen te stellen. Als die regeering moet de mogelijkheid benomen Wor den om zich, tot verontschuldiging harer lijde lijkheid, te beroepen op gemis van samenwerking bij het publiek. Men late zich dus niet weer houden door de overtuiging, welke ook de heer Geertsema den minister reeds te gemoet ge voerd had: „Wordt het goed over de lijnen van meer dan eene maatschappij vervoerd, dan is de dief bijna zeker van straffeloosheid." De minister verlangt aangiften bij de justitie. Men verschaffe hem die dus. Ook deinze men niet terug voor de vele handigheden en achterdeurtjes, welke de spoorweghesturen weten uit te denken om de aansprakelijkheid voor toegebrachte schade van zich af te schuiven. De heer van Nispen, wien als raadsheer in het gerechtshof te Arnhem in deze eene gezaghebbende stem mag worden toegekend, ontwikkelde tegenover deze finesses de volgende gezonde rechtsbe ginselen: „De spoorwegmaatschappijen genieten groote winst voor het vervoerwaarvan zij het monopolie hebben, en daartegenover moet staan zekerheid voor het publiek. Volgens mijne overtuiging moet het beginsel gelden dat de eerste maatschappij, die het goed van den afzender ontvangt en het vervoer op zich neemt, voor het geheele traject aansprakelijk is. Zij is dit stellig naar gezonde rechtsbeginselen, voor zoover zij zelve vervoert als voerman (art. 91 en 96 wetb. v. kooph.), voor zoover zij later het vervoer in andere handen overgeeft als expediteur, of onder welken anderen titel men wil. Zij is uit den aard der zaak aansprakelijk voor den vervoerder, dien zij later in hare plaats stelt en die het vervoer verder voortzet, (art. 8689 W. v. K.) Het ware te wenschen dat het publiek zich meer wendde tot de rechterlijke macht, die deze beginselen wel handhaven zou. Ik kan althans mede- deelen dat de pogingen van spoorwegmaat schappijen, om hare aansprakelijkheid te be perken, door het doen drukken van beperkende bepalingen achter op de bewijzen van ont vang herhaaldelijk in rechten k w a 1 ij k zijn geslaagd, en dat meer dan een rechter lijk college haar, ondanks die bepalingen, heeft veroordeeld tot volledige schadever5 goeding, ook dan wanneer er geen waarde gedeclareerd is." Men klage dus en make zijne klachten zooveel mogelijk openbaar! Er is geen ander middel maatregel doel zal treffen, moeten zij er niet op voorbereid zijn en daarom heb ik met niemand, ook niet met u, over mijn plan gesproken. Zelfs Kramer en Jantje wisten er voor van morgen niets van. Gij ziet ik had reden om zoo geheim zinnig te handelen. Maar nu vaarwelOver een half uur ben ik weer bij u." Hij was weg en voordat ze het hem kon be letten hoorde zij zijn flinken stap op de steenen van het voorplein. Zij zag hem door het kleine hek den straatweg betreden en schielijk voortstap pen en keek hem met een kloppend hart na, tot dat hij in de avondschemering verdween. De dijk lag ongeveer een kwart mijl van de fabriek verwijderd, aan beide zijden ingesloten door een boschje, dat hoog en dicht genoeg was om tot schuilplaats te dienen en behalve dit eene plekje was er op den geheelen weg naar Elnisle- ben geen tweede dat tot hinderlaag zou kunnen strekken. Indien er gevaar was, kon het daar alleen schuilen dat zag Max zeer goed in en hij stapte moedig voort. Op den weg verroerde zich niets, voor zoover hij dien hij het nevelachtige licht kon overzien en ook in de arbeiderswoningen, die links van 'den weg, in de nabijheid der fabriek lagen en waarop hij in het voorbijgaan een onderzoeken den blik wierp, was alles rustig. Het vuur brandde aan den haard zooals gewoonlijk en hij zag de vrouwen bezig om het avondeten gereed te maken. Zouden zijn angst en bezorgdheid noode loos geweest zijn

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1