N°. 5. 121e Jaargang'. 1878. Maandag 7 Januari. Dit Wad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. .Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentieni: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffité C°. te Brussel en Parijs. Gemeentebestuur. Middelburg, 5 Januari. 1877. Schuldvorderingen ten laste der gemeente. De burgemeester en wethouders van Middelburg noodigeu de ingezetenen, die eenige schuldvorde ringen hebben ten laste der gemeente, over het dienstjaar 1877, uit, om die met de noodige be wijsstukken vóór of uiterlijk op den 15" Februari a., in te zenden, ten kantore van den gemeente ontvanger; terwijl deze, bij niet nakoming daarvan, behou dens de bepalingen bij art. 228 der gemeentewet, het zicbzelven zullen te wijten hebben, wanneer hun later geène levering van wege de gemeente meer mocht worden opgedragen, Middelburg den 4" Januari 1878. De burgemeester en wethouders voornoemd, SCHORER. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. ill. Het is te minder noodig bij de gebeurtenis sen, in andere landen gedurende het afgeloopen jaar voorgevallen, afzonderlijk stil te staan, dewijl die grootendeels met hetgeen in Frank rijk of in het Oosten voorviel, in meer of min der verwijderd verband stonden. DeEngelseke parlementsdebatten werden door bijna niets anders dan door de Oostersche quaestie inge nomen. Lord Beaconsfield, op zijn ouden dag nog oorlogzuchtig van aard en een vriend der Turken, zou persoonlijk misschien geneigd zijn geweest om handelend tegen Rusland op te treden; maar ofschoon de Russischgezinde motiën van den heer Gladstone, na een debat, dat van 7 tot 12 Mei gevoerd werd, door het parlement met 354 tegen 223 stemmen ver worpen werden, wist de Engelscbe premier toch, dat zoowel een deel zijner ambtgenooten als de meerderheid der natie van niets zoo afkeerig was als van een hernieuwing van den Krim-oorlog, zonder Frankrijks bijstand. „En geland, schreef een Engelschman onlangs, is tegenwoordig zoo doodelijk bang om oorlog te voeren voor een idéé, dat het niet eerder boos wordt vóór dat het een vuistslag ontvan gen heeft. Want een vuistslag heeft althans niets van een idée." Geen grooter loftuitingen heeft graaf An- drassy, de Oostenrijksche eerste minister, in- geoogst dan in Engeland, waar men hem wegens zijne voorzichtig laveerende politiek, zijn mas terly inactivityzijn „meesterlijk nietsdoen", tot in de wolken verheven heeft. En inder daad, graaf Andrassy heeft een buitengewonen voorraad diplomatiek beleid noodig gehad. Hij zat tusschen de twee „vrienden", het Russische en het Duitsche rijk, vastgeklemd als, de ver gelijking is van een Oostenrijksch blad, „tus schen de twee armen eener tang." In zijn eigen veelhoofdig land waren twee machtige partijen, de Slavonische bevolking, welke den Russischen czaar aanhing met evenveel geestdrift, als de opgewonden Hongaren voor den sultan partij trokken. Daarbij kwam nog het Duitsche deel des rijks, dat hem naar Berlijn zocht te drin gen. Tusschen al deze elkander kruisende invloeden zijn eigen vrijheid van handelen en Oostenrijks waardigheid ongeschonden bewaard te hebben, is een arbeid, welke graaf Andras- sy's bekwaamheid tot groote eer strekt. De Italiaansche politiek volgde haar ouden gangafwachten en op uitkijk zitten of er, hij de algemeene beroering, niet misschien iets tot eigen profijt te doen viel. Men weet dat op den Oostelijken oever der Adriatische zee nog altijd cenige brokken lands gelegen zijn, waar een trouwens niet zeer zuiver Italiaansch gesproken wordt, dat onder zekere omstandig heden recht zou kunnen geven het nationaliteits beginsel, die nuttige uitvinding onzer eeuw, op hen toe te passen. Een oogenblik deed ook de Fransche crisis zichtbaar zijn invloed op de Italiaansche zaken gelden. Het was in de maand September, toen het onbeschaamde geweld, door het ministerie de Broglie-Fourtou tegen de natie gepleegd, deed vreezen dat de regeering voor het ergste niet terug zou deinzen, en toen het oneindig uitstellen der verkiezingen vragen deed, of zij er wel ooit toe zon komen om de stem bus te laten spreken. Op dat tijdstip deed de heer Crispi, president der Italiaansche kamer, een reis naar Pruisen, van welige, niet zonder bedoeling, een buitengewonen ophef gemaakt werd. Bij zijn Berlijnschen ambtgenoot, den heer von Bennigsen, bij prins Bismarek te Var zin, werden gewichtige gesprekken gevoerd, die hun weerklank schenen te vinden in uiterst vriendschappelijke telegrammen, door den Itali- aanschen reiziger met den Duitschen keizer en den kroonprins gewisseld. Het doel dezer ver tooning is niet zeer duidelijk geworden. Het meest waarschijnlijk lijkt het thans, van achteren gezien, dat de heer Crispi, tusschen al deze rijksbestuurders in, zijn eigen gewicht een weinig overschat heeft en dat prins Bis marek dezen reizenden kamer-president gebruikt heeft om, zonder zichzelf te compromitteeren, Parijs een heilzamen schrik aan te jagen. Een verbond toch tusschen Duitschland en Italië zou eene zwarte schaduw geworpen hebben op het tafereel vol licht, dat de hertogen de Broglie en Decazes om strijd ophingen van Frankrijks betrekkingen met het buitenland. Voor 't overige wacht Italië met eene kalmte, welke door geene voorbijgaande ministerieele crisis gestoord wordt, de groote gebeurtenis af die waarschijnlijk dit jaar voorvallen zal. Se dert 1846 paus, tot bijna de uiterste grens van den menschelijken leeftijd gekomen, thans sedert geruimen tijd lijdende, nadert Pius IX naar het zich laat aanzien langzaam deu dood. Het jaar 1878 zal dan voor het eerst de meest gewichtige toepassing zien dier waarborg-wet, welke men buiten Italië somtijds zoekt voor te stellen als eene internationale wet, internatio nale verplichtingen met zich brengende en dus aan internationaal toezicht onderworpen, Italië heeft, met recht, die bewering altijd afgewezen. Wanneer nu voor de eerste maal een conclave, in volle vrijheid, zal bijeenkomen op het Vati- eaan, om daar tot de keuze van een paus over te gaan, dan zal het inderdaad blijken dat de geestelijke onafhankelijkheid van den pause lijken stoel veiliger is onder den waarborg van een machtig koninkrijk, dan ónder de pseMcfo-bescherming, welke een zwak en slecht verdedigd wereldlijk gezag opleverde. Hoe dikwijls'dit laatste door keizerlijk of volksge- weld krachteloos gemaakt werd, heeft dc ge schiedenis maar al te dikwijls geleerd. In het Duitsche rijk hebben de verhoudingen zich in 't afgeloopen jaar weinig gewijzigd. Onze lezers vinden op een andere plaats in dit blad, juist in de jongste twee dagen, eene uiteenzetting van de reorganisatie, welke prins Bismarek, alvorens misschien persoonlijk van het staatstooneel af te treden, het rijksbestuur schijnt te willen doen ondergaan. Wij zullen daarbij dus niet langer stilstaan. Men zou zich echter vergissen indienmen aan die hervor ming het karakter hechtte eener herschepping van het Duitsche rijk, naar zuiver parlemen tair model. Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat de keizers uit het Hohenzollernsche huis daartoe vooreerst nog zullen overgaan. Een blik op de verhoudingen in Pruisen is vol doende om die onwaarschijnlijkheid in het licht te stellen. Men weet dat het Pruisische staatsbestuur van den parlementairen regeeringsvorm niets meer heeft dan den naam. Wel vindt men te Berlijn, dé twee gewone raderen van het parle- mentairé werktuigeen hooger- en een lagerhuis; maar het hoofdbeginsel, de parlementaire verant woordelijkheid der ministers, ontbreekt. De koning is in de keuze zijner raadslieden vrij, doch terwijl in andere eonstitutioneele landen het parlement in het afstemmen der begrooting een middel vindt om den souverein indirect te dwingen tot verandering van kabinet, behoudt de regeering, ingevolge art. 109 der grondwet, in Pruisen het recht om de eenmaal bestaande belastingen te blijven heffen, en heeft zij alleen voor nieuwe heffingen de toestemming der beide kamers noodig. Met behulp van dit wetsartikel heeft prins Bismarek, tijdens den „conflicts-tijd", van 1862 tot 1866, bet land kunnen besturen, tegen den uitgesproken wil der vertegenwoordiging, in strijd met de door deze gehuldigde beginselen ten aanzien dei- inrichting van het leger, doch zonder de letter der grondwet te schenden. Nu heeft juist deze conflicts-tijd voor Pruisen en geheel Duitschland de vruchten opgeleverd, over welke de meeste Duitschers, trots menige bittere teleurstelling, zich nog dagelijks ver heugen. Geen wonder dus dat de keizer-koning met hart en ziel aan de specifiek-Pruisische opvatting van het parlementaire staatswezen geheebt is. Niettegenstaande in Pruisen de wonderlijkste dingen gebeuren, niettegenstaande in het afgeloopen jaar de minister-president voortdurend met verlof was en de minister van binnenlandsche zaken, graaf Eulenburg, zich door zijn ambtgenoot voor landbouw liet ver vangen, zoodat er van persoonlijke verantwoor delijkheid der ministers schijn noch schaduw overbleef, blijft dan ook de toestand niet alleen onveranderd, maar is er in den landdag nog nimmer eene meerderheid te vinden ge weest om, met het katholieke centrum en de Fortschritts-partij vereenigd, hare afkeuring over deze bespotting van het constitutioneel regeeringsstelsel uit te spreken. De nationaal- liberalen laten zich tevreden stellen met eene verklaring, zooals die welke de minister van financiën Camphausen in 1876 aflegde, toen men hem gevraagd had wat twee ministers zonder portefeuille, de heeren Hoffmann, voor zitter der rijkskanselarij en von Bulow, staats secretaris van buitenlandsche zaken, eigenlijk in het Pruisische kabinet uitvoerden. „Wan neer, antwoordde de minister, de samen stelling van het ministerie eenigszins zonderling schijnt, dan is dit het gevolg der omstandig heden en van het ontwikkelingsproces van een toestand, waarvan de wedergade in geen ander land aangetroffen wordt." Met deze boven natuurlijke uitlegging stelden de nationaal- liberalen zich niet slechts tevreden, maar zij wisten haar het volgende jaar in onduidelijkheid zelfs nog te overtreffen. Bij de discussiën in October 1877 toeh, toen men alweder besloot zich stilzwijgend bij de afwezigheid van prins Bismarek en graaf Eulenburg neder te leggen, kenschetste de heer Lasker het besluit zijner partij aldus: „het is geen votum van instemming of van goedkeuringwij liberalen stellen geen vertrouwen in de regeering; wij wantrouwen haar ook niet; wat ons tegenover haar bezielt is: afwezigheid van vertrouwen. (Nicht-Ver- trauen). O ondoorgrondelijkheid der logica, waarmede een metaphysisch gevormd Duitsch verstand zich tevreden stelt! Waar dus de koning geen parlementaire regeering wil, de natie er onverschillig voor is en de volksvertegenwoordiging zich er niet veel van aantrekt, bestaat reden om te ver onderstellen dat in Pruisen eene verandering in dien zin vooreerst nog tot de onwaarschijn lijkheden zal blijven behooren. En wat voor deze drie factoren: koning-keizer, parlement en Pruisen geldt, zal ook wel voor het Duit sche rijk van toepassing wezen. Steken wij nu nog even den Oceaan over, om te herinneren dat in de zitting van het congres en den senaat der Vereenigde staten van den 2en Maart 1877 de president Rutherford Hayes en de vice-president Wheeler, als met 185 stemmen gekozen, erkend werden. Het door den heer Hayes benoemde nieuwe ministerie boezemt aanvankelijk vertrouwen in op de drin gend noodzakelijke hervorming in de verschil lende takken van het staatsbestuur, De werk stakingen, welke van 16en tot den 31™ Juli onder het personeel der grootste spoorweg ondernemingen plaats hadden, stelden die noodzakelijkheid opnieuw in het licht. Dagen lang waren groote steden, als Baltimore, Pitts burg, Philadelphia, ten prooi aan de willekeur van oproerige benden, zonder dat het bestuur over eenige andere gewapende macht te be schikken had dan over de plaatselijke militie, op welke men niet vertrouwen kon. Thans gaan er krachtige stemmen op voor de versterking van het staande leger der Unie. Maar dit denkbeeld in de republiek ingang en uitvoering te doen krijgen, gaat natuurlijk moeilijk. De Staats-courant van heden bevat de konink lijke bewilliging op hét daarbij overgelegd authen tiek afschrift der akte van oprichting van de naamlooze vennootschap „Schroefstoomboot- Maatschappij „Tubalkain", te vestigen te Middel burg; opgericht vooi- 5 jaren en ten doel hebbende het uitoefenen van een stoomvaartdienst tot ver voer van goederen en vee en tot het sleepen van schepen naar de verschillende havens en op de binnenwateren en stro omen van Nederland, Duitschland en België. Den 4en dezer heeft Z. M. de koning in een bijzonder gehoor ontvangen den heer W. Stuart, die zijne geloofsbrieven heeft overhandigd als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van H. M. de koningin van Groot-Brittannië en Ierland. St.-Ct De minister van financiën maakt bekend dat het saldo van 's rijks schatkist hij de Nederland- sche bank, op 31 December 11., en de som der betaalmiddelen op dat tijdstip bij de betaalmees ters aanwezig, te zamen een bedrag uitmaakten van f 26,373,574.401. (St.-Ct.) Een dezer dagen over de stoomvaartmaatschappij Zeeland geuite klacht, op welke wij in ons nommer van 29 Dec. jl. de aandacht vestigden, wordt in het Handelsblad wederlegd in een ingezonden stuk, onderteekend S. te M. Wij zullen ons wel niet vergissen met de veronderstelling dat de schrijver een onzer stadgenooten is. Het luidt aldus „Dezer dagen werd er over geklaagd, dat de directie der stoombootmaatschappij „Zeeland" niet tijdig genoeg aan de hoofdstations der spoorwegen bericht had gegeven van de onmoge lijkheid, waarin zij was om 's avonds de passagiers van Vlissingen naar Queenboro over te voeren. „De klacht over dit verzuim, dat van groote onachtzaamheid getuigen tnoest, scheen zeer rechtmatig en de ontevredenheid der passagiers, die te Vlissingen moesten overnachten, laat zich alleszins billijken. Bij een nauwkeurig onderzoek is het echter gebleken, dat de directie der „Zeeland" hier geene schuld heeft, want dat zij onmiddellijk, toen de onmogelijkheid gebleken was om de door zwaren mist opgehouden booten nog dienzelfden dag te laten vertrekken, en wel des namiddags te éen uur, en dus tijdig genoeg, per telegram daarvan mededeeling heeft gedaan aan de directiën der Holl. ijz. S. M., van den Oosterspoorweg en van de maats, tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. „Waar het publiek billijke grieven beeft, dunkt het mij ook billijk dat de grieven komen ten laste van ben, die niettegenstaande dat bericht, toch biljetten naar Londen zonder waarschuwing hebben afgegeven." Een viertal invloedrijke firma's te Hardingen nemen het initiatief, om de Nieuwe Willemshaven te exploiteeeren, door bet bonwen van pak huizen op het terrein aldaar, en ze te maken tot hetgeen waartoe zij bestemd is, los- en laad plaats voor de op het buitenland varende stoombooten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1878 | | pagina 1