N«. 302.
120» Jaargang.
Zaterdag
22 December.
104 t»
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met nitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Gent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: vanEl—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend haar plaatsruimte.
Hoofdagent voor Belgiè en Frankrijk: de firma Havas, Laïfit* C°. te Brussel en Parijs.
Zij die zich voor 1 Januari 1878
op deze eourant abonneerenontvangen
de nog in dit kwartaal verschijnende
nommers gratis.
Nationale militie.
IFETJIJLILETOlSr.
8.
dfouprd m JJlaïapÈjrt
Middelburg, 21 December,
m ft --g
f
De burgemeester en wethouders van de gemeente
Middelburg
gelet hebbende op de bestaande wettelijke bepa
lingen betrekkelijk de nationale militie:
brengen bij deze ter keunis van een iegelijk
dien zulks zoude mogen aangaan:
dat het register tot inschrijving van alle man
nelijke ingezetenen, welke op den len Januari a.
hun 19e jaar zullen zijn ingetreden, dat zijn die
genen, welke in 1859 zijn geboren, zal gereed
liggen op de gemeente-secretarie van den 1™ tot
en mét den 31em Januari 1878, van des middags
12 tot des namiddags 3 uren, met nitzondering
van den Zondag; dat voor ingezeten wordt
gehouden
1° hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd,
ingezeten is volgens de wet van den 28en Juli
1850, (Staatsblad n" 44);
2° hij, die geene ouders of voogd hebbende,
gedurende de laatste achttien maanden, vooraf
gaande aan den 1™ Januari van het jaar waarin
hij zich moet laten inschrij venin Nederland
verblijf hield
3° hij, van wiens ouders de langstlevende in
gezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten,
mits hij binnen het rijk verblijf houdt
dat niet voor ingezetenen wordt gehouden de
vreemdeling, behoorende tot eenen staat, waar de
Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is
onderworpen, of waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen (art. 15 der wet van 19 Augustus
1861, Staatsblad n° 72);
dat hij, die eerst na het intreden van zijn 19e
jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20e, in
gezeten wordt, verplicht is, zieh, zoodra dit
plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij
burgemeester en wethouders der gemeente, waar
de inschrij ving volgens art. 16 moet geschieden
(art. 20 der wet);
dat voor de militie niet wordt ingeschreven:
1° de in een vreemd rijk achtergebleven zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is;
2° de in een vreemd rijk verblijf houdende
ottderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingezeten (art. 17 der wet);
3° de zoon van een Nederlander, die ter zake
van 's lands dienst in 's rijks overzeesche bezittin
gen of koloniën woont
dat de inschrijving geschiedt:
1° van een ongehuwde in de gemeente, waar
de vader, of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn beide overleden, de voogd woont;
2° van een gehuwde en van een weduwnaar,
in de gemeente waar hij woont;
Vit les belles folies van
Jules Clareïie.
(Vtrvolg.)
Én daar, onder die helden, streden de kapiteins
Fougerel en Malapeyre, in het centrum geplaatst,
met uitgetrokken sabel, om den vaandeldrager.
Bleek van woede, werpen zij den vijand vreeselijke
scheldwoorden naar het hoofd, die gesmoord worden
door het geweld van den slag. Eensklaps treft
een kogel den officier, die het driekleurig vaandel
draagt, aan het voorhoofd. Een bloedstroom gloeit
uit het doorboorde hoofd van dien dapperedoodelijk
getroffen, blijft hij staan, nog vastgeklemd aan
den vaandelstok. Doch plotseling laten zijn vingers
los, en hij valt in zijn volle lengte neer, met het
aangezicht in het bloedig slijk.
Fongerel, roept Malapeyre, Fougerel, aan u
het vaandel
Fougerel grijpt het vaandel, dat aan de hand
van den stervende was ontglipt zwaait het in
hevigen toorn boven de beerenmutsen en laat zijn
plooien klapperen als een uittarting aan den vijand.
Een kogel komt den arend verbrijzelen en rukt
3° van hem die geen vader, moeder of voogd
heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens
voogd buiten'slands gevestigd is, in de gemeente
waar hij woont
4° van den buiten'slands wonenden zoon van
een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de gemeente, waar
zijn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft (art. 16 der wet);
dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden
ingeschreven, verplicht is zich daartoe bij burge
meester en wethouders ter boven aangegeven plaatse
en binnen den daar bepaalden tijd aan te geven,
en dat, bij diens ongesteldheid, afwezigheid of
ontstentenis, zijn vader, of, is deze overléden, zijne
moeder, of, zijn beide overleden, zijn voogd, tot
het doen van die aangifte verplicht is (art. 18
der wet).
Belanghebbenden worden mitsdien dringend aan
gemaand aan de op hen rustende verplichting te
voldoen en wordt hun ten overvloede onder de
aandacht gebracht, dat bij bovengemelde wet,
onder meer, is bepaald:
dat met boete van f 25 tot 100 wordt gestraft
de overtreding van art. 18 en dat bij elke ver;
oordeeling tot boete tevens door den rechter wordt
bepaald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen
twee maanden nadat de veroordeelde is aangemaand,
de boete door gevangenisstraf van ten hoogste
tien maanden zal worden vervangen.
En opdat niemand ten deze onwetendheid zoude
kunnen voorwenden, is deze, ter voldoening aan
de bepaling van art. 19 der wet van den 19en
Augustus 1861, (Staatsblad n° 72), op heden
voor de, tweede maal afgekondigd en aangeplakt,
waar zulks; binnen deze gemeente te doen ge
bruikelijk isi
Middelburg,, den 21™ December 1877.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
SCHORER,
De secretaris,
G. N. DE STOPPEL AAR.
Op de reede van Vliasingen werd gisteren met
het gunstigste gevolg de offieieele proeftocht
afgelegd door het stoomtransportschoenerschip „de
Schelde", bestemd voor den dienst van het Neder-
landsche loodswezen. Na afloop daarvan werd het
schip dadelijk in dienst gesteld. Het schip en de
werktuigen waren vervaardigd aan de fabriek der
Kon. maatschappij „de Schelde".
Men schrijft ons uit Vlissingen:
„Heden middag omstreeks 2 uren is de Belgische
loodsschoener no. 12 de haven uitgehaald om te
krnisaen. Buiten de haven gekomen, viel het
vaartuig naar den wal en geraakte in den neer
der hoofden, dien het door den hoog-zuidelij ken
dien weg en de kapitein voelt het vaandel, dat
als een gewonde schijnt te sidderen, in zijn hand
trillen.
Op dit oogenblik stortten de Pruisen, die lang
zaam maar zeker avanceerden, zich in donkere
massa's op het carré dat achteruit deinsde. Reeds
hadden eenige verschrikte soldaten zieh losgemaakt
van de heldhaftige groep en zich gemengd onder
den schreeuwenden hoop die langs den straatweg
van Genappe vluchtte.
Toen was het Fougerel alsof hij een luiden
kreet, tegelijk smeekend en gebiedend, hoorde,
een kreet door Malapeyre geuit, die hem beval
het vaandel te redden. Deze beide mannen keken
elkaar aan te midden van dezen zwaren damp.
Het was maar éen oogenblik. Zij begrepen elkaar.
Het spel was verloren.
Zij zijn te talrijkzij zijn te talrijkzêi
Malapeyre.
Aanstonds zouden de Pruisen het vaandel van
de grenadiers der garde aan de sneuvelende sol
daten ontrukken. Men moest het hun ontnemen,
het hun ontrooven, het vernietigen. Fongerel liet
den vaandelstok dien hij omhoog hield op den
grond zakken, en terwijl hij hem op een kanon
verbrijzelde, en de zijden stof er afrukte, zei hij
tot zijn vriend i
Begraaf het.
Voor hun voeten, tusschen de lijken, lag een
gebroken wisscher; Malapeyre gebruikte hem om
een vrij diep gat in de week», modderige aarde
te boren, en toen hij dit gedaan had, bedekte
eb stillen wind niet ontzeilen kon, zoodat hij tegen
het wester dokhavenhoofd aandreef en lek werd.
Gelukkig kon men dé schoener spoedig binnen
hef hoofd halen, waar hij dadelijk zonk. Hij is
»cHef zoo hoog opgehaald kunnen worden dat hij
met laag water Moot zal komen, Gèlukt het dan
heden avond om het gat te dichten en het water
uit te pompen, dan kan de schoener morgen weder
in de haven gebracht worden en zal de ramp geen
erger gevolgen hebben."
Omtrent de wetenschappelijke Sumatra-expe-
ditie is het Handelsblad in staat het volgende
mede te deelen.
„De gouverneur-generaal heeft alleen staking
van het onderzoek in een zekere bepaalde richting
gewenscht. In andere deelen van het uitgestrekte
veld des onderzoeks kunnen de reizigers hunnen
arbeid onbelemmerd voortzetten en het is diens
volgens het voornemen, dat zij, na de opneming
der zuidelijke Padangsche Bovenlanden, die hen
thaés nog bezig houdt, te hebben ten einde ge
bracht, zich in het begin des volgenden jaars naar
het landschap Rawas, in de residentie Palembang,
verplaatsen, om van daar uit hun onderzoek in
de nog nöoit door een Europeaan betreden gewes
ten van Limoen, Batang Assi, enz., voort te zet
ten. Indien zich een geschikt persoon mocht aan
melden, die de plaats van den diepbetreurden
Schouw Santvoort als kommandant der stoombar-
kas zou kunnen en willen innemenzou aan
dezen, in verband met de moeilijkheden, die tot
eene beperking van de taak der expeditie hebben
geleid, thans na de voltooiing van het reeds
door Schouw Santvoort aangevangen onderzoek
van het benedendeel der rivier tot aan de ver-
eeniging van BataDg Hari en Tembesi in de
eerste plaats het verkennen en in kaart brengen
Van laatstgenoemde met hare vele zij takken wor
den opgedragen."
Van het debat over de kiestabel, dat gisteren
in de tweede kamer ten einde liep, is eigenlijk
alleen de eindstemming, die tot aanneming van
het wetsontwerp voerde, belangrijk. De redevoe
ringen welke door de anti-liberale afgevaardigden
gehouden werden, zouden 'alle bestempeld kunnen
worden met het woord, dat de heer van der Hoe
ven op de rede des ministers van binnenl. zaken
toepastehet waren verdedigingen van de mis
kende onschuld. Met de tabellen van den minis
ter Heemskerk stemde men in, die van den minis
ter Kappeijne bestreed men; maar waren deze
instemmers en bestrijders daarom „monsters van
partijzucht"? Immers neen; hunne bestrijding
vloeide enkel en alleen voort uit zuivere liefde
voor 'slands belang, dat nu juist door deze
hij het vaandel, de lappen zijde, met een laag
aarde, rood van bloed, trapte op dit graf en toen
hij het hoofd naar Fougerel ophief hoorde hij hem
op fleren toon zeggen:
Leve Frankrijk! nu kan men sterven!
En te midden van het vreeselijke vuur, van de
honende triomfkreten der overwinnaars, te midden
van het akelige geklaag óf de bedreigingen der
overwonnenen, wierpen deze beide mannen, koel,
glimlachend, gelukkig dat het vaandel gered was,
den verbrijzelden vaandelstok als een machteloos
wapen den Prnissen in het aangezicht, die nu het
carré met de tromp op de borst neerschoten.
Weldra bleef op het veld van Waterloo slechts
het laatste carré over dat Cambronne komman
deerde, en waar Napoleon I, hij ten minste, zich
wilde insluiten om te sneuvelen; de laatste strij
ders van het groote leger zouden vallen, naast
elkaar, verpletterd maar overwonnen. Fougerel
en Malapeyre werden voor dood achtergelaten.
Beiden gewond, werden zij door de ambulance langen
tijd gescheiden; men had ze in boerderijen over
gebracht en daar zoo goed en kwaad men kon
verzorgd. De boeren die hen hadden opgenomen
kregen hen half gekleed, hun zakken door de
stroopers geledigd en zij moesten, na hun herstel,
te voet naar hun land terugkeeren, van kwartier
tot kwartier, meer op bedelaars dan op krijgslieden
gelijkend. Maar geen noodZij voelden zich zoo
gelukkig dat zij als gierigaards, den eenigen schat
hadden begraven die hun meer dan alles waard
was, want by vertegenwoordigde voor hen de
distrieten-knipping verschrikkelijk benadeeld, zou
worden.
Gelukkig leende geen enkel liberaal lid zich er
toe om deze overbodige discussie nog meer te
verlengen. Men liet de verdediging der wet over
aan den minister, die daarbij toonde dat zelfs een
droog debat door eenige geestigheid kan opgevroo-
lijkt worden, zonder dat de zakelijkheid of de
degelijkheid der redenen er schade onder lijdt.
De minister moge echter met dit talent voorzich
tig zijn. Het is bekend dat ons volk een afkeer
heeft van „rare" dingen en wanneer een van de
„raadslieden der kroon" dikwijls ia „'s lands ver
gaderzaal" zich aan zoo iets raars schuldig maakt
als aan geestigheid, dan zal men.eens zien hoé
spoedig over den ernst van het. kabinet bedenke
lijk gefluisterd zal worden. Men zie maar hoe
boos het Haagsehe Dagblad van heden al spreekt
over „kwinkslagen en glossen", en over 't gemis
van een „serieus debat" klaagt. De tegenwerping
dat ernst ten onrechte met gemaakte deftigheid,
zijn bastaardzuster, verward wordt, zou het geval
nog maar erger maken. Bij zulk eene gewichtige
zaak, zoo iets onfatsoenlijks als bastaardzusters
te pas te brengen, dat zon zeker het toppunt
van „raarheid" wezen
De liberalen vonden echter de verdediging des
ministers afdoende en voldoende, waarom zij, zon
der zich in de beraadslaging te mengen, eendrach
tiglijk vóór de wet stemden. Niet éen naam
ontbrak: zoowel den heer de Beaufort als de
heeren Sehagen van Leeuwen, Godefroi, Stieltjes,
Storm, Rutgers, of wie men anders ook onder de
„zwervende" leden der liberale partij mocht reke
nen, vindt men onder bet 45tal. Voor eene meer
derheid, door „knnst- en vliegwerk" samenge
bracht, zooals de heer Haffmans, ook al gees
tig! zeide, toont zij zich wonderbaar eens
van zin.
Het wetsontwerp tot aanvulling van art. 16 der
coöperatie-wet is gisteren ingekomen.
Door den minister van waterstaat enz. zijn de
navolgende ambtenaren van den waterstaat aan
gewezen om langs de rivier de Maas in de pro
vincie Noord-Brabant dienst te doen bij buiten
gewone riviercorrespondentie: te Cuijk de opzichter
W. M. Thomassen; te Grave de ingenieur Keure
naar en de opzichter T. H. P. Schutz; de Neder-
assel de opzichter P. Smits; te Ogen de opzichter
E. Trosèe; te Alem de opzichter J. Verdoorn; te
Blauwe Sluis de opzichter P. Platteeuw; te 'sBosch
de dienstdoende hoofdingenieur en de opzichters
A. G. J. Henkelman en J. E. Diedente Baardwijk
de opzichter J. A. van der Kallen; te Heusden
de ingenieur Th. Bleckman en de opzichter H. van
nationale eer, hij droeg de Fransehe kleuren en hij
was voor hen als het ware een tastbaar beeld van
het vaderland.
Als zij zich dien vreeselijken dag herinnerden
of liever het schemeruur waarop zij, toen alles
verloren was en zij niets dan den dood om zich
heen zagen, tot den einde toe weerstand hadden
geboden, met bloed in de oogen, een vloek op de
lippen, de hand geklemd om het gevest van een
degen dien zij hadden verbrijzeld maar niet over
gegeven; als zij zich dat laatste tooneel van het
drama waarin zij de acteurs waren geweest, voor
den geest riepen, dien hoop dooden in allerlei ge
daante, dien hemel in brand, die eindelooze vlakte,
waar het wemelde zoowel van het rood der Britsche
als van het zwart der Pruisische uniformendie
vuurlijn welke het carré van mannen omsingelde
die besloten hadden te sneuvelen, dan die gescheurde
vaan, dien verbrijzelden stok, dat vaandel aan den
vijand betwist en uit zijn greep gered; als zij
tot elkaar zeiden„dat hebben wij gedaan," hieven
Malapeyre en Fougerel het hoofd op, keken elkaar
met voldoening aan en drukten elkaar de hand
terwijl zij herhaalden„Zij hebben het ten minste
niet gekregen, het vaandel van de grenadiers van
de gardeDit denkbeeld was de troost, dit
wapenfeit de wijding van hun leven. Gepension-
neerd, nutteloos, geschikt om invaliden te zijn,
zeiden zij tot elkaar dat toch zij alleen, uit een
zelfde opwelling, en met volkomen overeenstemming,
de eer van het vaderland en die van het regiment
hadden gewroken. {Wordt vervolgd.)